Sinds het begin van de Syrische burgeroorlog bestaat er online een hele wereld van conflictwaarnemers die op vrijwillige basis of uit interesse conflicten analyseren. Een fenomeen mogelijk gemaakt dankzij het hedendaagse karakter van conflictverslaggeving.
Pieter van Ostaeyen werkt als IT'er bij De Lijn. Als hij niet werkt, onderzoekt hij de Syrische burgeroorlog. Hij is een veel geciteerd expert op het gebied van Belgische Syriëstrijders.
Van Ostaeyen schreef er zelfs al een boek over. Een uit de hand gelopen hobby als je wil. Hij doet het om de "naïviteit" over de regio te bestrijden.
Pieter is niet alleen en past binnen een trend die sinds het begin van de Syrische burgeroorlog merkbaar is. Gewone mensen die na hun job in detail conflicten volgen, zonder ervoor vergoed te worden. Als hobbyisten. Het internet en vooral de sociale media maakt het voor iedereen mogelijk om twitter en youtube af te speuren naar het meest recente nieuws over het laatste offensief of de nieuwste slachtpartij. De vechtende partijen spammen sociale media dan ook gewillig vol. De gewone man kan het lezen. Directe informatie uit conflictgebieden is zo plots niet meer het monopolie van journalisten en onderzoekers.
Gedetailleerde kaarten
De hobbyisten slagen er wonderwel in om die informatie te verzamelen en te analyseren. De 19-jarige Nederlander Thomas van Linge, beter bekend onder zijn twitternaam arabthomness, maakt gedetailleerde kaarten van het conflict in Syrië. Elke twee weken vernieuwt hij ze. De frontlinies tussen het kluwen van militiegroepen veranderen dan ook regelmatig.
Thomas begon ermee in het middelbaar onderwijs. Hij zag toen dat de gevestigde media niet alle vechtende groepen in beeld brachten en dat hij het zelf beter zou kunnen. De kaarten maakt hij doodleuk in Paint. Ze worden regelmatig overgenomen door de media waar tegen hij aanvankelijk rebelleerde. Maar de media vermelden niet altijd de auteurs.
Pieter van Ostaeyen begon niet zomaar de situatie in Syrië te onderzoeken. Hij studeerde arabistiek en geschiedenis en bouwde zo een band op met het land. Toen het conflict in 2011 uitbraak, begon hij te tweeten. Dankzij zijn kennis van het Arabisch volgde hij aanvankelijk een aantal Syrische activisten die “intussen allemaal verdwenen, opgepakt, gedood zijn”.
Inmiddels zijn we enkele jaren later. Pieter onderzoekt nu vooral Belgische Syriëstrijders en Syrische jihadistische groepen. Hij kent daarbij relatief veel navolging, zelfs het Amerikaanse State Department (Buitenlandse Zaken) volgt hem op twitter. Hij bouwde eveneens een databank op met bekende Belgische Syriëstrijders. Zijn blog staat vol met vertaalde verklaringen van islamitische groepen zoals IS en Jabhat al-Nusra. Sociale media zijn de voornaamste bron, vooral de Facebook- en Twitteraccounts van Syriëstrijders en de verklaringen die Syrische groepen op youtube posten. Soms hanteert hij ook onconventionele methoden om informatie te vergaren. Zo uitte hij zich op sociale media al als Syriëstrijder terwijl hij achter zijn computer in Mechelen zit.
Conflictjournalistiek evolueert
Dat deze mensen kunnen doen wat ze doen, heeft alles te maken met het huidige karakter van de conflictjournalistiek. Het is vaak te gevaarlijk om internationale correspondenten op het terrein te sturen, zeker in Syrië en Irak. Dit maakt dat nieuwsredacties meer en meer steunen op sociale media om informatie te vergaren, hier en daar aangevuld door het werk van lokale organisaties zoals de Syrian Observatory for Human Rights, die wel contacten in het land hebben. Conflictjournalistiek wordt zo meer en meer het analyseren van informatie afkomstig van Facebook, Twitter en onlinefilmpjes, informatie die voor iedereen toegankelijk is.
Betrouwbaar?
Niet dat het werk geproduceerd door de hobbyisten altijd zo correct is. Pieter vertelt hoe mensen die zich aanvankelijk ‘Syriëspecialisten’ noemden plots allen ‘Oekraïnespecialisten’ werden. Het is dan ook makkelijk om je online specialist te noemen en al even makkelijk overschakelen op andere conflicten.
“Je zit uiteindelijk toch sowieso met een hoop mensen die er geen fluit van afweten en toch pretenderen op de hoogte te zijn”, concludeert Van Ostaeyen. Niettemin bereiken sommigen een graad van expertise die respect afdwingt, zoals Thomas en Pieter. De aandacht die ze krijgen van de pers en overheidsagentschappen bevestigt hun succes. Dit is echter nog steeds het internet, onzin is er nog altijd overvloedig. Dit doet geen afbreuk aan het werk van hen die erin slagen expertise op te bouwen en evenmin aan de maatschappelijke en vooral technologische evoluties die hun succes mogelijk maken.
© 2015 - C.H.I.P.S. StampMedia - Tom Cassauwers, Foto: Flickr/Christiaan Triebert