Een moeder vol paradoxen

András Forgách ontdekte dat zijn moeder tussen 1975 en 1985 voor de geheime dienst van het communistische regime in Hongarije werkte. Ze deelde informatie over mensen die zowel dichtbij als ver van haar af stonden. Zelfs over haar eigen kinderen. Hij schreef er een boek over.

 

Sinds de nieuwe GDPR-wetgeving kunnen websites niet langer vrijblijvend surfgedrag van bezoekers bijhouden. De wetgeving verplicht hen ertoe bezoekers te wijzen op hun privacybeleid en bieden de surfer de keuze aan – voor zover die er werkelijk is – om cookies al dan niet te aanvaarden. Maar is er iemand die de moeite neemt om de voorwaarden te lezen? Neen. Drukken we niet allemaal razendsnel op aanvaarden/accepteren om de inhoud van de website te kunnen bekijken zonder ons bewust te zijn van wat we prijsgeven? Ja.

Nochtans geven we over het algemeen aan dat we privacy belangrijk vinden en besteedt de openbare omroep er relatief veel aandacht aan. Denk maar aan de driedelige reeks rond Facebook die Tim Verheyden maakte voor de vrt of de eerste aflevering van het nieuwe seizoen van Nachtwacht. Natuurlijk verschijnen er ook veel studies en boeken rond het onderwerp en zelfs banale filmpjes kaarten het gebrek aan privacy in onze samenleving aan. Het is niet langer een geheim dat onze gegevens massaal misbruikt worden en toch droppen we elke dag zowel de kleine als de grote dingen des levens online.

Frictie

Indien sociale media veertig jaar geleden al bestond, dan zou De akte van mijn moeder nooit zijn verschenen. In het boek doet auteur András Forgách het relaas van zijn moeder die tussen 1975 en 1985 voor de geheime dienst van het communistische regime in Hongarije werkte. Ze deelde informatie over mensen die zowel dicht bij als ver van haar af stonden. Zo ook over haar eigen kinderen en vrienden. Voor Forgách was het een shock toen hij dit jaren na haar dood ontdekte.

De schrijver had zijn overleden moeder op een voetstuk geplaatst, tot iemand hem wees op het bestaan van haar dossier. Die kennisgeving lichtte het deksel van de beerput waarin zijn moeder verdronk.

Of toch niet?

Aanvankelijk was zoon Forgách woedend toen hij vaststelde dat zijn moeder jarenlang informatie doorspeelde aan De Partij, maar naarmate het boek vordert, lees je tussen de regels ook dat hij misschien te snel oordeelde. Dit boek is dan ook eerder een zoektocht naar de reden van haar daden, naar de oorzaak van haar verraad. ‘Ik wil hier en nu alleen mijn moeder begrijpen.’

Aan de hand van archiefdocumenten, verslagen en administratieve nota’s reconstrueert de schrijver een fictieve omkadering, een inkijk in de gevoelswereld van zijn moeder, codenaam ‘Mevrouw Pápai’. Feit en fictie raken hier zodanig in elkaar verstrengeld dat je de oorspronkelijke documenten (afgedrukt in een ander lettertype) bijna als ironisch ervaart, op het lachwekkende af.

Paranoia

Aangezien informatiegaring vandaag de dag zodanig is ingeburgerd, kunnen we ons moeilijk voorstellen hoe het er in de jaren 1970/80 aan toe ging. Forgách slaagt er echter wonderwel in om de sfeer van die periode onder woorden te brengen. De paranoia die binnen een totalitaire staat leeft, laat zich op elk moment voelen. Iedereen houdt iedereen in de gaten, en het is geen onschuldige sociale controle.

Personages krijgen het ‘ongefundeerde’ gevoel dat ze bespied worden, en dat de drukte om hen heen een ‘opgevoerd toneelstuk’ is om hen in de gaten te kunnen houden. ‘Het was unheimich, dat griezelige gevoel dat ze door het hele gebouw in de gaten werden gehouden. Maar misschien lette er niemand op hen, en wilden ze hun alleen het gevoel geven dat ze bespied werden.’

Joodse anti-zionist

De auteur komt al vrij snel tot de conclusie dat zijn moeder niet zonder reden de rol van verklikker opnam. Hij gaat ervan uit dat enkel het ‘schuim der aarde’ die taak vrijwillig uitvoerde. Forgách erkent dat zijn moeder een overtuigde communiste was, maar haar drijfveren lagen elders. Als Joodse communist had ze een hekel aan de Joodse staat. Noem haar gerust een anti-zionist. Wanneer een luitenant-kolonel van De Partij zinspeelde op Israël als haar geboorteland viel ze hem geërgerd in de rede met ‘niet in Israël maar in Palestina’.

Binnen haar rol als informant kon ze af en toe afreizen naar de door haar gehate staat om familie te bezoeken. Ze was er immers geboren en het grootste deel van haar aanverwanten woonde er nog. Op die reizen was het haar voornaamste taak om informatie in te zamelen, maar ze maakte van de nood een deugd door de mensen terug te zien die ze nog steeds een warm hart toedroeg.

Mevrouw Pápai droomde van een land waar verschillende volkeren samen konden leven, van de sfeer die ze eerder had ervaren in Beiroet waar ze aan een Amerikaanse universiteit studeerde. Ze verkeerde in internationale kringen: Armeniërs, Irakezen, Syriërs, Amerikanen en Joden.  Zelfs tijdens de tweede wereldoorlog kon ze verrassend vrij leven in het ‘Parijs aan de Middellandse Zee’. Maar toen ze terugkeerde naar Palestina om als verpleegster te werken in een ziekenhuis in Jeruzalem, had ze het gevoel dat ze een banneling was.

‘Haar droom was een multi-etnisch land in plaats van een nationalistische staat met één volk. Dit droomde ze een leven lang. Ze wist dat het een utopie was, maar wel een utopie waarin ze wilde geloven.’

De teleurstelling omtrent de Joodse staat was een belangrijke drijfveer om naar Hongarije te trekken. Bovendien was dat het geboorteland van haar man, die eerder vanuit Hongarije naar Palestina was getrokken.

Voor wat hoort wat

Hongarije was helaas ook niet het land van peis en vree. Het koppel ontving zo goed als geen steun van familieleden, waardoor in eerste instantie meneer Pápai zich genoodzaakt voelde in dienst te treden van De Partij. Wanneer hij mentaal te labiel werd om zijn taak uit te voeren, nam zijn vrouw die over. Ze beschouwde de hele samenwerking als een soort geven en nemen. Mevrouw Pápai brengt niet alleen verslag uit om De Partij te dienen, maar ook zichzelf.

Hoe groot haar affiniteit met De Partij ook was, haar relatie tot Hongaren in het algemeen liep eerder stroef. Zo stelde ze dat ze Afrikanen erg sympathiek vindt. ‘Ze zijn beter dan wij. Ik kan het veel beter met hen vinden dan met de Hongaren.’ Het is een nieuwe paradox in het verhaal van mevrouw Pápai. Ze stelde alles in het werk om De Partij te paaien, maar liep niet hoog op met haar onderdanen.

Subjectief kluwen

In deel twee van De akte van mijn moeder ontdekken we dat de fictieve omkadering rond de administratieve documenten niet geheel objectief is. Forgách geeft aan dat hij een ‘Bondfilmscène van deze hele muisgrijze geschiedenis’ heeft gemaakt. Hij stelt zich de vraag of hij al die dossiers wel zou willen zien. ‘Natuurlijk wil ik het wel.’ Maar leest hij ze wel op een goede manier, en leest hij bepaalde gegevens niet verkeerd, ‘misschien wel expres’?

Het is duidelijk dat de zoon worstelt met het beeld van de moeder. De kroniek is dan ook eerder een weergave van hoe hij het had willen zien gebeuren, eerder dan hoe het werkelijk is gebeurd. Het kan dat hij haar daden minimaliseert, maar het kan evengoed zijn dat hij ze uitvergroot. In elk geval is dit een moederboek dat niet zozeer een ode is aan de overleden vrouw, als wel een poging om de daden van de moeder te bevatten. Daden waar de schrijver/zoon grote vraagtekens bij plaatst, maar waarvan hij het antwoord nooit echt zal achterhalen. ‘Zij was de sterrenhemel, en is dat nu nog, zij het een bewolkte.’

 

 

András Forgách, De akte van mijn moeder, Uitgeverij Cossee BV, Amsterdam, 2018.