Fragment boek 'Brood en rozen'

Wie denkt te kunnen kiezen tussen de belangen van minderheden en klassenstrijd, vergist zich, meent Anja Meulenbelt. Geen klassenstrijd zonder aandacht voor racisme en feminisme... maar ook geen strijd voor minderheden zonder verzet tegen het kapitalisme.

Vandaag wordt haar nieuwste boek 'Brood en rozen' voorgesteld in boekhandel De Groene Waterman in Antwerpen. Hieronder kan u het voorwoord alvast lezen.

‘Wij willen brood, maar we willen ook rozen’, dit was de slogan die door demonstrerende textielarbeidsters werd meegedragen in 1912 in Massachusetts. De aanleiding was een brand in een textielatelier waarbij 146 vrouwen omkwamen. Aan de hand van die slogan maakte Rose Schneiderman, een activiste en joodse migrante uit Polen, een gedicht. Het gedicht werd een strijdlied. En dat nemen we met ons mee, tot op de dag van vandaag. Ik doe dat sinds de allereerste dagen van het socialistisch feminisme, de fem-socbeweging uit de jaren 1970. Dit willen we ermee zeggen: iedereen heeft recht op brood. Lees: de allereerste levensbehoeften, een fatsoenlijk inkomen, een rechtvaardige beloning voor het werk dat we doen. Maar we willen meer. De rozen staan voor het leven dat meer moet zijn dan tobben en uitgebuit worden. Het gaat over respect, waardigheid, er mogen zijn. Daar gaat dit boek over.

De aanleiding was, zoals wel vaker, een enorme irritatie. Deze keer ging het over een nieuwe term die in omloop is. Alsof er alweer een nieuw spook door de westerse wereld waart. Een term die voor verhitte discussies zorgt. Het spook heet ‘identiteitspolitiek’. Het is een fenomeen dat heftig bestreden moet worden: het gesputter komt zowel van rechts als van links. Het gaat, kort door de bocht samengevat, over alle aandacht die ‘minderheden’ naar zich toe zouden trekken, of dat nu zwarte antiracisten of demonstrerende transgenders zijn. ‘Slachtofferdenken’ horen we van rechts. Het giffabriekje van de identiteitspolitiek. De splijtzwam van het politieke jaar. De nationale ziekte: massale gekrenktheid. En het ‘verpolitieken’ van al die klagende minderheden ondermijnt de gedachte van een universeel burgerschap dat ten grondslag ligt aan de liberale democratie. Al die woedeaanvallen van zich gekwetst voelende groeperingen staan haaks op het algemeen belang.

Maar ook mensen die we rekenen tot links bevalt het niet altijd. Femke Halsema van GroenLinks, tegenwoordig burgemeester van Amsterdam, spreekt over ‘een wedloop in gekrenkte identiteiten, in breed uitgemeten slachtofferschap’ – waarbij ze overigens zowel de identiteitspolitiek van links als van rechts bedoelt. En er zijn andere linkse ideologen, meestal man, altijd wit zoals Ewald Engelen, de partijideoloog van de Partij voor de Dieren (PvdD), die zich afzet tegen de ‘identiteitspolitiek’ van autonome sociale bewegingen als antiracisme- of vrouwengroepen en het geringschattend heeft over ‘kinderfeestjes’ en ‘genderneutrale rompertjes van de Hema’. Voor hem is er maar één strijd die ertoe doet: de klassenstrijd.

Ik zal niet al te veel uitweiden over mijn ergernis van deze versimpeling, want ik heb een belangrijker doel. In plaats van te blijven steken in het of-ofdenken – het is of allemaal samen voor de klassenstrijd, of iedereen voor zich in al die verschillende ‘identiteitsgroepen’, het is brood óf rozen – ga ik ervan uit dat we niet kunnen kiezen tussen de strijd voor gelijkwaardigheid en die voor economische rechtvaardigheid. Die twee hangen samen. De vraag is hoe ze samenhangen en welke consequenties dat heeft.

Sinds twee jaar maak ik deel uit van een nieuwe partij: Bij1, opgericht door Sylvana Simons. We zijn nog klein en hebben één zetel in de Amsterdamse gemeenteraad veroverd. Dit is ons uitgangspunt: we staan voor radicale gelijkwaardigheid en voor economische rechtvaardigheid. Als je denkt dat je kunt kiezen tussen de belangen van ‘minderheden’ en de klassenstrijd, dan maak je een enorme vergissing. Om het met andere woorden te zeggen: ik meen dat het niet goed komt met de klassenstrijd als die klassenstrijd niet samengaat met feminisme en antiracisme. Om maar twee belangrijke ‘minderheidsstromingen’ te noemen. Ik meen ook dat het met die minderheden niet goed zal komen als ze niet inzien dat een belangrijk deel van onze problemen te maken heeft met het sociaal-economische systeem waarin we leven. Jawel, we noemen dat tegenwoordig weer bij de ware naam: het kapitalisme.

Ik zal dit boek beginnen met die drie belangrijke assen van ongelijkheid en verschil: ras, sekse en klasse, waarmee ik ons opnieuw aan het denken wil zetten hoe ongelijkheid samenhangt met economie. En ik zal daarbij teruggaan naar de oorsprong van de term ‘identiteitspolitiek’ zoals die terug te vinden is in een belangrijk manifest uit de jaren 1970: het Combahee River Collective Statement, geschreven door een groep radicale zwarte lesbische vrouwen. Die duidelijk maken dat het altijd al gegaan is om sekse, kleur én klasse. Ik schrijf, grotendeels vanuit eigen ervaring, over het bewustwordingsproces dat mensen ertoe kan brengen actief te strijden voor rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid, niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen. En daarmee mag duidelijk worden waarom – wat mij betreft – de term ‘identiteitspolitiek’ verwezen mag worden naar de historische schroothoop.

Ik wil het ook opnieuw hebben over de vraag wat we bedoelen met klassenstrijd. De vraag is. Voor wie doen we het, en met wie? Is de term ‘proletariaat’ nog afdoende als ‘revolutionair subject’? Zonder de pretentie te hebben daar sluitende en definitieve antwoorden op te geven wil ik die vragen stellen. En ik ga daarbij te rade bij een reeks van mensen die vanuit verschillende invalshoeken diezelfde vragen stellen. Ook Marx doet weer mee.

Het is niet eenvoudig om de strijd van het feminisme en het antiracisme op te tellen bij het socialisme van partijen en vakbewegingen, dat spreekt voor zich. Ik wil het dan ook hebben over de dilemma’s en de paradoxen die we onderweg zullen tegenkomen. Over de spanningen in het samenwerken. Over de spanning tussen de gewenste autonomie van al die subgroepen – met hun eigen geschiedenis, hun zelfgekozen groepsidentiteit, hun eigen methodes en strategie – en de wens om een tot een gemeenschappelijk front te komen. Tegen de afbraak van de sociale zekerheid. Tegen het opkomende racistische en islamofobe rechts. Tegen het nationalistisch vasthouden aan Fort Europa dat een muur wil optrekken tegen de ‘stroom vluchtelingen’. Ik wil opnieuw een oude slogan opfrissen, die van ‘het persoonlijke is politiek’. Ik wil het hebben over de noodzaak om te kijken naar hoe mensen zich persoonlijk betrokken voelen bij het grote project om te komen tot een rechtvaardiger samenleving. Maar ik wil ook kijken naar het grote politieke verhaal dat daarbij nodig is.

Dat klinkt ongetwijfeld behoorlijk ambitieus. Het gaat over niets meer en niets minder dan een effectiever links. Ik heb de definitieve antwoorden niet, ik wil wel de discussie die al op vele plekken plaatsvindt een zetje geven. Ik denk dat velen van ons – activisten, politiek bewuste mensen, mensen die zich zorgen maken – bekend zijn met de urgentie. Van de ruk naar rechts die in onze landen gaande is. Van het hernieuwde nationalisme dat probeert de grenzen te sluiten tegen vluchtelingen. Van de toegenomen haat tegen moslims en migranten. Ik wil het hebben over de toegenomen armoede in een land dat hoort bij de rijkste ter wereld. Ik wil het hebben over de strijd tegen het kapitalisme dat de planeet te gronde richt. En ik zal aantonen dat die strijd niet zal lukken zonder feminisme en antiracisme.

Er is werk aan de winkel.

 

Brood en rozen: Over klasse en identiteit, Anja Meulenbelt, 304 p., 2019, verschenen bij Epo.