'Het feminisme bood me vaste grond onder de voeten' - Interview met Iris van der Tuin

Naar aanleiding van onze Summer school Gender & Superdiversiteit interviewde Evelien Geerts (UC Santa Cruz, Kif Kif, VOK) Iris van der Tuin, universitair hoofddocent Liberal Arts and Sciences aan de Universiteit Utrecht.
'Het feminisme bood me vaste grond onder de voeten' - I
 
Naar aanleiding van onze Summer school Gender & Superdiversiteit interviewde Evelien Geerts (UC Santa Cruz, Kif Kif, VOK) Iris van der Tuin, universitair hoofddocent Liberal Arts and Sciences aan de Universiteit Utrecht. Ze leidt momenteel de COST Action New Materialism: Networking European Scholarship on “How Matter Comes to Matter” (2014-18), en was tot 1 maart 2015 universitair hoofddocent Gender Sciences en Wetenschapsfilosofie aan de Universiteit Utrecht. Iris vertelt in dit interview meer over haar academische en activistische interesses, en over haar passie voor de feministische wijsbegeerte.
 
Kan je iets meer vertellen over je achtergrond, en je huidige academische positie en interesses? Met welk specifiek project ben je momenteel gepassioneerd bezig? 
 
Ik heb een dubbele achtergrond in genderstudies en wetenschapsfilosofie. Toen ik ging studeren, koos ik voor wat toen nog vrouwenstudies heette, omdat ik geïnteresseerd was in kennisproductie vanuit een bepaald perspectief. Mijn babyboomer-ouders hadden een anything goes-houding en hoewel dat mijn jeugd erg vrij maakte, was het het feminisme dat me vaste grond onder de voeten bood. Door het feminisme leerde ik niet alleen dat anything goes niet altijd op gaat, maar leerde ik ook dat het interessant is om de wereld te bekijken met een sensitiviteit voor processen van in- en uitsluiting. Ik vulde mijn vrouwenstudiesopleiding uiteindelijk aan met een tweede opleiding in wetenschapsfilosofie, omdat ik uiteindelijk nieuwsgierig werd naar vragen en antwoorden rond fundamentele thema’s als objectiviteit en subjectiviteit, waarheid en methode. 
 
Momenteel werk ik — in brede zin — aan de ontwikkeling van een wetenschapsfilosofie voor de geesteswetenschappen. De wetenschapsfilosofische antwoorden op de vragen waarin ik nog steeds interesse heb, zijn vaak gekleurd, omdat zij gebaseerd zijn op natuurwetenschap. Dit heeft twee nadelige consequenties: Ten eerste zijn studenten uit de geesteswetenschappen vaak nauwelijks geïnteresseerd in wetenschapsfilosofie, omdat het vakgebied hun vragen niet kan beantwoorden. Ten tweede miskent de suggestie van een hiërarchische verhouding tussen natuur- en geesteswetenschap de cruciale vragen waar we vandaag voor staan. De economische, ecologische en postseculiere crises van vandaag vragen net om een interdisciplinaire benadering. Een eerste stap is volgens mij het inschrijven van de geesteswetenschap in de wetenschapsfilosofische traditie. Dat probeer ik op kritische en creatieve wijze te doen in mijn onderzoek en onderwijs.
 
Vanwaar je interesse in de feministische wijsbegeerte?
 
Feministische filosofie is voor mij het snijvlak van mijn twee specialisaties, namelijk genderstudies en wetenschapsfilosofie. Uiteraard heb ik aan de Universiteit van Amsterdam een brede wijsgerige opleiding gehad, maar omdat het om mijn tweede studie ging, ben ik mij vrij snel gaan specialiseren. Ik geloof niet dat wetenschapsfilosofie toen een erg populaire keuze was; het werd door mijn medestudenten gezien als een toegepaste filosofische discipline. Daarenboven werd mijn feministische educatie niet altijd gewaardeerd door de wetenschapsfilosofen. Zij vonden dat ik met antwoorden de collegebanken betrad. Achteraf gezien — en dat kun je ook lezen in mijn antwoord op de eerste vraag — klopt dat ook wel. Toch waren mijn vragen van verdiepende aard en wilde ik ook vrouwen- en genderstudies aan de wetenschapsfilosofische analyse onderwerpen. Voor mij is de feministische wetenschapsfilosofie immers niet zozeer een oxymoron maar eerder een interessant spanningsveld, waarbij de wijsbegeerte het feminisme uitdaagt en voor fundamentele vragen plaatst (zoals: Wat is positionaliteit? Hoe is gesitueerde kennis beter? En beter dan wat voor andere kennis? Wat is de rol van macht, het lichaam, verlangen en affect in de kennisproductie?) en waarbij andersom ook de wijsbegeerte door feministen wordt uitgedaagd (Hoe kan kennis los van positie staan? Wat is de empirische, epistemologische en ethische waarde van een brain a vat? Wat is de maatschappelijke waarde van de academische ivoren toren en de armchair philosopher?).
 
Wanneer kwam je voor het eerst in aanraking met de noties van gender, (super)diversiteit en intersectionaliteit? In welke mate spreken deze noties je aan, en hoe gebruik je ze in je academische werk (en daarbuiten)? Is de term superdiversiteit een gangbare term in de Nederlandse academische wereld (en dan specifieker in de menswetenschappen)?
 
Gender als categorie voor kennisproductie leerde ik kennen als middelbare scholier. Dat was toen ik feministische literatuur begon te lezen. Dit begrip werd al snel uitgedaagd aan de universiteit: Ik ben uiteindelijk meer een differentiedenkster geworden. Seksuele differentie is wat mij betreft een meer inclusieve term; een genderanalyse heeft intersectionaliteit nodig om inclusief te kunnen zijn, terwijl seksuele differentie an sich al aandacht heeft voor verschillen tussen vrouwen. 
Seksuele differentie in de definitie van de feministische filosofe Rosi Braidotti bestaat immers uit een eerste laag van het toekennen van een ‘m’ of een ‘v’ aan ieder kind dat ter wereld komt, uit een tweede laag waarin verschillen tussen de mannen en vrouwen onderling worden erkend, en, tot slot, uit een derde laag waarin wordt erkend dat niet iedereen die tot man of tot vrouw is gemaakt gedurende het leven – of gedurende één droom, één activiteit of één dag – hetzelfde blijft. Ik ben bij mijn familie een ander mens dan wanneer ik mij onder collega’s begeef of wanneer ik bij mijn vriendinnen of geliefde ben. En mijn verlangens zijn ook niet dezelfde. Tegelijkertijd kan ik in alle genoemde situaties verrast worden door zigzaggende verlangens van get me out of here! 
 
De term superdiversiteit wordt naar mijn weten niet veel gebruikt in Nederland, maar die observatie is waarschijnlijk gekleurd door mijn geesteswetenschappelijke omgeving, waarin òf van seksuele differentie òf van intersectionaliteit wordt gesproken. Intersectionaliteit is in Nederland door mijn oud-collega-antropologe Gloria Wekker succesvol op de kaart gezet. Vanuit een genderperspectief bezien is dat een hele vooruitgang geweest. Het bekijken van intersectionaliteit door de bril van een differentiedenkster is wel een passie van mij.
 
Wat vind je van het huidige diversiteitsbeleid en gelijkekansenbeleid in Nederland? Welke pijnpunten en positieve zaken zie je? Hoe kijk jij als Nederlandse naar het beleid in België?
 
De net genoemde Gloria Wekker beargumenteert dat er nu in Nederland een tweede antiracistische beweging gaande is. In haar net verschenen boek White Innocence: Paradoxes of Colonialism and Race stelt Wekker dat deze beweging – in tegenstelling tot de eerste antiracistische beweging uit de jaren ’80 – inclusief is, omdat deze uit academische en activistische partners bestaat. Ik zie zoiets ook aan de Universiteit Utrecht gebeuren: Er is vraag naar een diversiteitsbeleid, en in die vraag wordt het gelijkekansenbeleid kritisch onder de loep genomen. De veronderstelling is dat een gelijkekansenbeleid dat niet vanuit een diversiteitsperspectief tot stand is gekomen, nooit het gewenste effect kan hebben en slechts bestaande machtsverhoudingen herhaalt. Hoe kan de Universiteit Utrecht meer divers worden? Ten eerste zullen daar het curriculum en de rolmodellen voor moeten veranderen. Dat wil zeggen dat we meer diverse onderwijsinhoud en -vorm moeten genereren en een meer diverse staf moeten aantrekken. Dat Gloria Wekker nu op emeritaat is, is een groot verlies. Er zijn bijna geen zwarte professoren in Nederland! 
 
Als opleidingsdirecteur van Liberal Arts and Sciences hoop ik mijn steentje bij te dragen aan een diverse inhoud en vorm. Hoewel dit een opleiding is die studenten ertoe aanzet om onorthodoxe studiekeuzes te maken, door ze een thema te laten kiezen en niet meteen al een vastomlijnd beroepsperspectief, is het moeilijk gebleken om divers te zijn qua studentenpopulatie en personeel. Hier wil ik aan meewerken!
 
Als jij concrete (feministische & antiracistische) veranderingen zou willen en kunnen doorvoeren in de universitaire wereld en de politiek, wat zouden dan je eerste werkpunten zijn?
 
Ik zou ervoor zorgen dat het hiërarchiserende hokjesdenken in inhoud, vorm en uitwerking wordt losgelaten, zodat interdisciplinariteit op alle mogelijke manieren kan zegevieren. Ik zei het eerder al: We bedrijven geen nuttige wetenschap en schrijven geen succesvol beleid als we de economie, de ecologie en de identiteitspolitiek los van elkaar bezien. Laten we doordrongen raken van dit inzicht en het inzicht ons beleid op alle lagen van de universitaire wereld en de politiek laten informeren. 
 
Hoe schat jij de toekomst van menswetenschappen/ liberal arts & sciences in (in Europa)? Hoe draagt deze specifieke verzameling aan disciplines maatschappelijk bij? Wat kunnen de menswetenschappen ons leren?
 
Aan de Universiteit Utrecht kennen we brede, dat wil zeggen: interdisciplinaire, bacheloropleidingen binnen de geestes-, sociale en natuurwetenschappen. Daarnaast is deze universiteit voorloper op het gebied van de Liberal Arts and Sciences die aan de University Colleges zowel als aan de universiteit zelf ook interdisciplinair van aard zijn. Binnen al deze contexten wordt op verschillende wijze invulling gegeven aan interdisciplinariteit, waarbij het uitgangspunt echter steeds is: de wereld van vandaag vraagt om out of the box thinking. Je moet iets weten van klimaatverandering als je aan economie doet. Je moet iets van migratie weten als je nadenkt over duurzaamheidsvraagstukken. Enzovoort. 
 
Dit betekent overigens niet dat ik tegen disciplinaire specialisaties ben. Ten eerste heeft goede interdisciplinariteit fundamenteel onderzoek in de disciplines nodig. Interdisciplinaire denkers kunnen de inzichten uit dit fundamentele onderzoek door elkaar weven. Ten tweede vraagt deze wereld ook om goede economen, goede biologen, goede religiewetenschappers om na te denken over een betere toekomst. Wat mij betreft dragen de disciplinaire en interdisciplinaire wetenschappen in potentie allemaal maatschappelijk bij. Door het internet en de invloed daarvan op de kwaliteitsonderzoeksjournalistiek reizen inzichten ver, en snel. Alleen aan open access van wetenschappelijke publicaties zouden we nog meer moeten doen!
 
Hoe zie jij de toekomst van Europa?
 
Het is te gemakkelijk om op basis van het nieuws van alledag een negatief beeld te scheppen, maar ik ben uiteraard wel heel bezorgd over Europa en de rest van de wereld. Ik ben bang dat te veel mensen vergeten zijn waarom de EU überhaupt is opgericht en ik vraag mij vaak af wat er gebeurd is met de uitstraling van de vroegere vertegenwoordigers van het groene, linkse en anderszins emancipatoire Europa. 
 
Omdat ik het privilege heb om dagelijks te werken met een jonge generatie bachelorstudenten die geïnteresseerd zijn in vragen over maatschappelijke verandering en vergroening van de economie, kan ik toch niet zeggen dat ik wanhopig word van het nieuws. Ik denk dat we als kritische wetenschappers en activisten met een interdisciplinaire agenda goed bezig zijn om deze jonge mensen en hun peers binnen en buiten de universiteit klaar te stomen voor hun belangrijke bijdragen een ander Europa.