Scorseses Silence: spiegel voor onze omgang met religieuze diversiteit

In een tijd waarin de kiemen van onze huidige natiestaten nauwelijks gelegd waren, zien we in Japan een nationalistische reflex. Dit terugplooien op zichzelf om zich te beschermen tegen invloeden van buitenaf die als bedreigend worden beschouwd, zal ons niet vreemd in de oren klinken.
Scorseses Silence: spiegel voor onze omgang met religie

Japanners worden in de film nogal stereotiep voorgesteld als meedogenloos en sadistisch, de katholieken die onderdrukt worden zijn het grote slachtoffer en van kolonialisme is er geen sprake.

 

Het verhaal speelt zich af in de 17e eeuw, een periode waarin Japan er voor koos om zich af te sluiten van de buitenwereld en geen buitenlanders toeliet op haar grondgebied. Christenen werden vervolgd en waren genoodzaakt hun religie in het geheim te beleven. Wanneer ze verraden of ontdekt werden, volgde gedwongen bekering tot het boeddhisme/shintoïsme. Bij weigering werd men gevangengehouden en gemarteld, vaak met de dood tot gevolg. Een interessant en minder bekend stukje Japanse geschiedenis.

In een tijd waarin de kiemen van onze huidige natiestaten nauwelijks gelegd waren, zien we in Japan een nationalistische reflex. Deze reflex van zich terugplooien op zichzelf om zich te beschermen tegen invloeden van buitenaf die als bedreigend worden beschouwd, zal ons niet vreemd in de oren klinken. Deze reflex is ook duidelijk terug te vinden in vele natiestaten van vandaag. Denk maar aan de opkomst van het populisme in het Westen, de Brexit of het beleid van Donald Trump.

Japanners worden in de film nogal stereotiep voorgesteld als meedogenloos en sadistisch, de katholieken die onderdrukt worden zijn het grote slachtoffer en van kolonialisme is er geen sprake. Niet dat ik het martelen van mensen omwille van hun geloofsovertuiging wil goedpraten, maar het beeld is genuanceerder. De regisseur gaat namelijk volledig voorbij aan het feit dat de missionarissen geen enkele legitieme basis hadden om hun bekeringsdrang op te dringen en dit enkel deden vanuit hun koloniale superioriteitsgevoel.

De Japanse intolerantie voor de katholieke aanwezigheid in het land wordt benadrukt. Ook dat zal een belletje doen rinkelen. Het kan gelden als een spiegel voor de eigen Europese intolerantie tegenover religieuze diversiteit. Deze intolerantie is een constante in de Europese geschiedenis. Kijk bijvoorbeeld naar hoe de Europese heersers de lutheranen hebben vervolgd, joden en ‘ketters’ doorheen de geschiedenis behandelden en de zogenaamde ‘islamitische expansie’ verhinderden. Of kijk naar de huidige heropflakkering van islamofobie. Daar waar Europees verzet als volstrekt legitiem wordt aanzien, worden Japanners die exact hetzelfde doen in Silence als meedogenloos en sadistisch beschouwd. Een dubbele moraal die door het Westen maar al te vaak gehanteerd wordt.

Dat de film in Taiwan opgenomen is, is opvallend. Ook de gelijkenis met de Japanse kolonisatie van Taiwan 250 jaar na de gebeurtenissen in de film, zijn treffend. Gedurende de periode 1895-1945 koloniseerden de Japanners Taiwan en verboden ze daar naast het christendom ook de islam en andere religies. Japan streefde immers naar culturele en religieuze assimilatie van haar kolonies. Daar waar Japan er nooit in geslaagd is om het christendom noch in Japan zelf, noch in Taiwan volledig terug te dringen, is het er wel in geslaagd om gedurende haar kolonisatie de islam volledig weg te vagen in de gebieden die ze bezette. Voor de Japanse kolonisatie was er slechts een kleine moslimminderheid in Taiwan. Deze bestond bijna uitsluitend uit Hui, een etnisch Chinese groep waarvan de meerderheid moslim is.

De door nationalisme gedreven reflexen van gedwongen culturele, religieuze en etnische assimilatie om zo een gemeenschapsgevoel te creëren zijn in de loop van de geschiedenis niet vaak succesvol gebleken. Vaak leiden ze tot spanningen of tragedies zoals bijvoorbeeld de vervolging van joden en moslims na de Spaanse reconquista. Ook nu duurde het na het einde van de Japanse kolonisatie niet lang voordat er opnieuw een moslimgemeenschap in Taiwan ontstond. Na het einde van de Chinese burgeroorlog in 1949 vluchtte er immers zo’n 20.000 moslims mee met het leger van Chiang Kai-Shek naar Taiwan. Vandaag de dag zijn er zo’n 60.000 etnisch Chinese moslims in Taiwan. Daarnaast zijn er de laatste decennia ook een paar honderdduizend moslims uit Indonesië, Myanmar, Thailand, India en Pakistan naar Taiwan geïmmigreerd.

Daar waar het Westen terugvalt op nationalistische reflexen en wetten uitvaardigt die het voor religieuze minderheden moeilijk maakt om hun geloof te belijden (het verbod op het dragen van religieuze symbolen in scholen en op de werkvloer, verbod op onverdoofd slachten om er maar enkele te noemen) gaat de Taiwanese overheid op een heel andere manier om met religieuze minderheden in haar land. Zo zijn zowel de boeddhistische als de katholieke feestdagen officiële vakantiedagen om tegemoet te komen aan de 4,5% christenen in Taiwan. Daarnaast probeert de Taiwanese overheid ook actief islamitische toeristen aan te trekken met officiële halal labels en bedrijven aan te sporen werknemers vrijaf te geven tijdens Eid.

Uiteraard lost dit niet alle problemen op waarmee een multiculturele samenleving geconfronteerd wordt en brengt dit geen einde aan de discriminatie en racisme waarmee minderheden te maken krijgen. Toch dient de overheid een voortrekkersrol te spelen in de manier waarop zij omgaat met etnische, culturele of religieuze minderheden in haar land. Daar waar het Westen krampachtig blijft vasthouden aan nationalistische tendensen om diversiteit te beperken in de huidige globaliserende wereld, zou het beter lessen trekken uit de geschiedenis en beseffen dat het enige efficiënte antwoord op de toenemende diversiteit in de samenleving het omarmen van deze diversiteit is. Iets wat Taiwan wel probeert te doen.