Solidariteit in superdiversiteit

Is het mogelijk voor een superdiverse samenleving om solidariteit te ontwikkelen? Dat is de vraag die de auteurs proberen te beantwoorden in het boek Solidariteit in superdiversiteit.

De auteurs bepleiten niet dat er een einde zou komen aan de solidariteitsvormen op basis van een nationale burgerschap maar zijn voorstander van een uitbreiding naar solidariteitsvormen op basis van superdiversiteit.

 

Is het mogelijk voor een superdiverse samenleving om solidariteit te ontwikkelen? Dat is de vraag die de auteurs proberen te beantwoorden in het boek Solidariteit in superdiversiteit. Het boek is de kristallisering van het DieGEM-onderzoek, een interdisciplinaire onderzoek naar diversiteit en gemeenschapsvorming. In de inleiding geven de auteurs al een eerste antwoord op de vraag of er solidariteit mogelijk is op basis van superdiversiteit. Het feit dat mensen gewoon samen zijn, vormt voor hen een ideaal vertrekpunt om aan te tonen dat er solidariteit is in de superdiverse samenleving.  Ze problematiseren de stelling niet, maar positiveren haar wel. Voor de auteurs is er solidariteit mogelijk in een superdiverse samenleving. Het begrip superdiversiteit verwijst onder andere naar de diversificatie van de migratiestromen. Het is vooral een stedelijk fenomeen. Maar de auteurs gaan verder dan louter een beschrijving van migratiestromen.

In hoofdstuk 1 zien ze de superdiversiteit als iets multidimensionaal. Dit betekent dat de identiteit(en) van mensen niet te herleiden zijn tot hun culturele achtergrond. Het zijn de meerlagige identiteiten die de basis vormen van de superdiversiteit. De auteurs gaan ook in op de discussie of de nationale natiestaat de basis vormt van solidariteit. De sociale zekerheid ligt bijvoorbeeld aan de basis van de Belgische natiestaat. Om solidair te zijn, aldus de critici, mag een samenleving niet te superdivers zijn; dit kan een bedreiging vormen voor de homogene natiestaat. De auteurs bepleiten niet dat er een einde zou komen aan de solidariteitsvormen op basis van een nationale burgerschap maar zijn voorstander van een uitbreiding naar solidariteitsvormen op basis van superdiversiteit.

Het boek is zeer ambitieus en wil veel doen. Het introduceert nieuwe concepten en bespreekt die aan de hand van cases. Als lezer heb je de indruk dat je snel verdwaalt in het woud van theorieën en concepten.

Het 2de hoofdstuk is volledig gewijd aan het theoretisch begrippenapparaat. De theorie is gegoten in vier handvatten die de lezer moet begeleiden in het lezen van het boek. Het eerste handvat dat ze aanreiken is het onderscheid tussen ‘integratieve’ en ‘transformatieve’ oplossingen. Het eerste begrip bestrijdt sociaal onrecht door corrigerend op te treden. Bij een ‘transformatief’ perspectief gaat het om het aanpakken van de structuren die aan de basis liggen van het sociaal onrecht. Als we denken aan solidariteit, denken we meestal aan de eigen groep. Er moet meestal een vorm van sociale cohesie, van gedeelde normen en waarden aanwezig zijn. Maar wat als er die niet is? De auteurs introduceren het concept ‘convivialiteit’ als tweede handvat. Dit houdt in dat mensen solidariteit ontwikkelen op concrete plaatsen die de basis kunnen vormen voor een ander burgerschap. Het is een vorm van burgerschap dat tot stand komt door de alledaagse praktijk. Het zijn die praktijken die zorgen dat mensen die geen stem hebben kwesties bespreekbaar kunnen maken en claims kunnen formuleren. Het derde handvat gaat over leren. Ze introduceren de pedagogiek van de solidariteit in superdiversiteit. ‘Subjectificatie’ is een interessant begrip. Het betekent dat je als individu onder andere je identiteit en denkpatronen kritisch gaat herbekijken. Voor mij als lezer is dit de essentie van wat superdiversiteit moet betekenen: als persoon worden uitgedaagd om je positie kritisch te bekijken. Als vierde handvat kijken de onderzoekers naar de bronnen van solidariteit: ontmoeting, waarden en normen, interdependentie en strijd.

De onderzoekers analyseren de cases aan de hand van deze vier handvatten. Ze bekijken hierbij de woningmarkt, vrijetijdspraktijken, onderwijs, vormingswerk en werkcontexten. 

In hoofdstuk 3 beschrijven de auteurs hoe nieuwe woonvormen als Leeggoed en Solidair Wonen transformerend kunnen werken. Deze praktijken dagen de bestaande liberale woonorde, gebaseerd op individueel wooneigendom, uit. Toch proberen deze collectieve woonvormen zich in te schakelen in bepaalde facetten van de bestaande Vlaams woonorde zoals kwaliteitsnormen rond woonoppervlakte en veiligheid. Kortom, in dit hoofdstuk laten de onderzoekers zien dat het recht op wonen geen individuele verantwoordelijkheid is maar een praktijk die solidariteit kan teweegbrengen in de vorm van collectief wonen.

In hoofdstuk 4 bekijken de auteurs hoe dat vrijetijdsinitiatieven als Chiro Brussel, Collect Actif en System_D verschillende burgerpraktijken mogelijk maken. De onderzoekers laten ons zien hoe je als vrijetijdsinitiatief je eigen context kan diversifiëren. In die context kan je dan ook maatschappelijke kwesties bespreekbaar maken en zelfs claims formuleren om deze te veranderen. Mensen die zich engageren in hun vrije tijd doen dat vanuit verschillende posities, contexten en levenssferen.

Onderwijs en vormingswerk staat centraal in hoofdstuk 5. De verschillende auteurs behandelen twee cases. HIVSET is een katholieke secundaire school in Turnhout waar wordt gekeken of er een leerproces kan plaatsvinden in een superdiverse context. Bij de Mangoboom in Bloei vzw, een organisatie die zicht richt naar alle nieuwkomers in Anderlecht, wordt er gekeken naar sociale interacties tijdens taallessen. Dit ook vanuit een pedagogisch perspectief. 

Halverwege heb je de indruk dat de auteurs veel willen bewijzen met het boek. Namelijk dat solidariteit in verschillende superdiverse contexten aanwezig is. In hoofdstuk 6 richten de onderzoekers hun aandacht op twee werkcontexten: Tower Automotive en De Lijn Antwerpen. Wat ik van dit hoofdstuk onthoud, is dat verzet en strijd voor meer arbeidsrechten er voor kan zorgen dat er solidariteit ontstaat ondanks de vele verschillen tussen de werknemers. 

Hoofdstuk 7 is een handleiding voor professionals die bestaat uit vijf strategieën. De vijf strategieën zijn algemene handelingen die je kan gebruiken voor terugkerende vraagstukken om solidariteit in superdiversiteit te bewerkstelligen. Voor hoofdstuk 8 concretiseren de auteurs de vier handvatten van hoofdstuk 2. Ze doen dit aan de hand van de verschillende soort cases en de vijf strategieën. Het hoofdstuk is kort en bondig; het heet niet voor niets ‘Handvatten voor concrete acties’. Het is eigenlijk een samenvatting van hoofdstuk 1 tot 7, en geeft een overzichtelijk weer hoe je als professional concreet solidariteit in superdiverse contexten kan verwezenlijken. Het boek eindigt in hoofdstuk 9 met een oproep van Dirk Holemans van Oikos: ‘En wanneer volgt het beleid?’. Het hoofdstuk is een kritische zelfevaluatie van het onderzoek in de verschillende hoofdstukken, maar vooral een kritiek op het bestaand neoliberaal beleid.

Kortom, het boek is een goede aanzet om met verschillende perspectieven te kijken naar hoe dat solidariteit en superdiversiteit wel samen kunnen gaan.

**

Nick Schuermans, Marc Jans, Joke Vandenabeele, Stijn Oosterlynck, Dirk Holemans, Solidariteit in superdiversiteit, Acco, Leuven, 2017

De recensie-artikel is in het maart-nummer van SAMPOL verschenen.