Twee maten en twee gewichten: media, moslims en berichtgeving rond terreuraanslagen

Wanneer een moslim een aanslag pleegt, wordt hij een terrorist genoemd maar wanneer een blanke niet-moslim een aanslag pleegt, wordt hij een lone wolf genoemd. Het is een kritiek aan het adres van de media die soms de kop op steekt. Grondig Kif Kif onderzoek wijst uit dat dit ook klopt.

Wanneer een moslim een aanslag pleegt, wordt hij een terrorist genoemd maar wanneer een blanke niet-moslim een aanslag pleegt, wordt hij een lone wolf genoemd. Het is een kritiek aan het adres van de media die in sommige kringen zo nu en dan de kop op steekt. Dat was bijvoorbeeld het geval na de Las Vegas shooting van 1 oktober. Een blanke miljonair, die geregeld naar Las Vegas trok om er te gokken, schoot er in het wilde weg op een menigte concertgangers. Hij doodde 58 mensen en verwondde 546 anderen. Het feit dat de blanke dader in de berichtgeving over het gebeuren niet werd aangeduid als terrorist liet volgens sommigen zien dat de mainstream media met twee maten en twee gewichten meten.

Het is echter moeilijk om de Las Vegas shooting als een terreurdaad te omschrijven. De ideologische intentie van de dader bleek moeilijk te achterhalen en er lijkt geen sprake van een extremistisch netwerk dat de daad gezamenlijk had voorbereid. Dat was anders toen een week later in de Asheville Regional Airport in North Carolina een bomaanslag verijdeld werd. De blanke Michael Christopher Estes wou er een spijkerbom laten ontploffen om een oorlog in de VS te ontketenen. Dat nieuws haalde echter niet eens de internationale media. Je kunt je natuurlijk afvragen hoe dat zou gegaan zijn indien Estes een moslim was geweest. Maar doden vielen er toen niet dus ook dit gebeuren valt moeilijk te vergelijken met andere aanslagen waarin moslims betrokken zijn en wel slachtoffers vallen.

De ene aanslag is nu eenmaal de andere niet. Het is dan ook niet vanzelfsprekend om het bestaande buikgevoel aan de realiteit te toetsen. Om een werkelijk grondige vergelijking te maken tussen de mediarapportage rond verschillende aanslagen, moeten zo goed als alle ‘randfactoren’ gelijkaardig zijn met uitzondering van de religieuze en ideologische achtergrond van de dader.

Het toeval wil echter dat we in het afgelopen jaar wel degelijk getuige waren van twee vergelijkbare aanslagen die daarenboven een zelfde hoeveelheid mediarapportage genereerden: de aanslag nabij het Britse parlement en de aanslag in Charlottesville. In beide gevallen reed één man met zijn auto in op een massa mensen. In beide gevallen ging het om een zelfde grootteorde van slachtoffers. (5 doden en 49 gewonden in Londen, 1 dode en 19 gewonden in Charlottesville.)

Toch is er ook een opvallend verschil. De ideologische achtergrond van de dader in Charlottesville was duidelijk. Dat hij ingebed zat in een breder netwerk met dezelfde ideologische overtuigingen eveneens. Verschillende extreemrechtse groeperingen waren immers naar Charlottesville afgezakt om er te betogen. Maar de ideologische motieven van de dader in Londen waren een pak minder duidelijk. In de eerste berichtgevingen werd de aanslag geregeld aan IS gelinkt, aangezien deze oorlogsbende in Syrië en Irak de aanslag zou hebben opgeëist. (Al werd daar geregeld aan toegevoegd dat IS in het verleden wel eens aanslagen had opgeëist ook wanneer er geen enkel verband was.) Uiteindelijk werd echter duidelijk dat er geen concrete link bestond tussen de dader en IS.

Wie de berichtgeving rond deze twee aanslagen onder de loep wil nemen, kan dan ook twee hypotheses naar voor schuiven.

 

Hypotheses

Een eerste hypothese baseert zich op de veronderstelling dat de verschillende mediakanalen proberen om het publiek zo correct mogelijk te informeren door zo objectief mogelijk over de actualiteit te berichten. Wie vanuit deze aanname vertrekt zal er van uitgaan dat journalisten en redacties sterk beladen woorden zoals ‘terrorist’ en ‘terreuraanslag’ zo zorgvuldig en feitelijk mogelijk proberen gebruiken. De hypothese is dan dat de zowel de aanslag in Londen als de aanslag in Charlottesville even vaak als een terreurdaad omschreven werden. Indien er wel een verschil is, dan zou de dader in Londen iets minder als terrorist en iets meer als lone wolf moeten omschreven zijn, gezien het feit dat de dader in Londen uiteindelijk niet verbonden bleek met een groter ideologisch netwerk.

Wie echter de media analyseert met Herman & Chomsky’s bekende en gerenommeerde ‘propagandamodel’ als leessleutel, zal een andere hypothese naar voor schuiven: aangezien Westerse overheden in islamitische landen oorlog voeren, zullen journalisten en redacties van Westerse media een dader die moslim is vele malen meer als terrorist omschrijven dan wanneer het om een blanke dader gaat wiens ideologische denkbeelden op de één of andere manier verbonden is aan de overtuigingen van de heersende politieke en economische klasse.

 

Keuze van het medium

Om beide hypotheses na te gaan, kozen we er specifiek voor om de artikelen en opiniestukken van De Morgen op de rooster te leggen. Na de aanslag in Charlottesville schreef de opiniërend hoofdredacteur van die krant immers een opiniestuk waarin hij geen blad voor de mond nam: “Als iemand met een voertuig inrijdt op mensen met de bedoeling dood en vernieling te zaaien, zou het geen moeite mogen kosten die gewelddaad precies te benoemen. Dit is een terreurdaad. (…) We hebben het een terreurdaad genoemd toen jihadisten in Berlijn of Londen van hun voertuig een moordwapen maakten. (…) Het lijdt geen twijfel dat ook de moordende raid van een blanke extremist tegen een groep tegenbetogers in de Amerikaanse stad Charlottesville een terreurdaad genoemd moet worden.”

Wanneer een hoofdredacteur zo’n helder standpunt inneemt, zou men mogen verwachten dat zich dat ook reflecteert in de berichtgeving van de krant en dat de eerste hypothese overeind blijft.

 

Belangrijkste vaststelling

Ondanks de visie van de opiniërend hoofdredacteur, bleek de eerste hypothese niet houdbaar. In de berichtgeving van De Morgen wordt de aanslag in Londen 16 keer meer in een context van terreur geplaatst en wordt de daad zelf of de aanslagpleger 13 keer meer als ‘terreurdaad’ of ‘terrorist’ omschreven.

Wie de gemiddelden per artikel bekijkt, merkt dan ook dat per artikel over de Westminster Attack de hele gebeurtenis gemiddeld twee keer in de context van terreur plaatst en er gemiddeld één keer naar de dader of aanslag als terrorist of terreuraanslag verwezen wordt, terwijl de artikelen rond het geweld in Charlottesville gemiddeld 0,14 keer in de context van terreur wordt geplaatst en de dader of aanslag slechts 0,08 keer rechtstreeks als terrorist of terreuraanslag wordt benoemd.

Al even opvallend: in de titels van de artikels (wat vaak het enige is wat mensen lezen wanneer ze op een site snel even het laatste nieuws van de dag opzoeken) wordt in het geval van de Westminster Attack de aanslag 7 keer in een context van terreur geplaatst en wordt de daad of de dader 2 keer als ‘terreurdaad’ of ‘terrorist’ omschreven. In het geval van Charlottesville, gebeurt dat alles in geen enkele titel. Dat betekent dat bijna een kwart van de artikeltitels rond Londen wel een context van terreur schetst en geen enkele van de artikeltitels rond Charlottesville.

Het mag duidelijk zijn. De hypothese op basis van het Herman en Chomsky’s model blijft overeind staan. De hypothese op basis van het gangbare idee dat media zo objectief mogelijk informatie probeert te verschaffen niet. Er wordt wel degelijk met twee maten en twee gewichten gewogen en voor vergelijkbare geweldsdaden worden moslims wel degelijk een heel pak meer in relatie gebracht met terreur.

Deze conclusie wordt daarenboven versterkt door een aantal andere elementen zoals de beschrijvingen van de ideologische achtergrond van de dader en de manier waarop experten en opiniemakers aan het woord komen. Deze elementen worden nader toegelicht in de bespreking van de resultaten, de conclusies en de addenda (in de pdf).

Het volledige onderzoeksdossier kan u hier als pdf downloaden. De bijhorende excel met het data-overzicht kan u hier downloaden.

 

Methodiek

Alle artikelen die op de site van De Morgen verschenen tot drie dagen na de respectievelijke aanslag werden op kernwoorden doorzocht. In het geval van de Westminster Attack gaat dat om 31 artikelen. In het geval van Charlottesville om 52 artikelen.

In de eerste plaats werd geturfd hoe vaak de geweldsdaad in een context van terreur wordt geplaatst. D.w.z. dat een telling werd uitgevoerd van de woorden ‘terreur’ en ‘terrorisme’ en hun afleidingen (zoals, bijvoorbeeld, een adjectief als ‘terroristisch’ of een samenstelling als ‘terreurnetwerk’). Aanduidingen van personen of instituten (zoals, bijvoorbeeld, ‘antiterreureenheid’ of ‘de antiterreurchef van de politie-eenheid’) werden niet mee verrekend aangezien men zou kunnen veronderstellen dat deze niet zozeer gebruikt worden om een context te schetsen maar wel om te verduidelijken welke personen of instellingen aan het woord zijn.

Vervolgens werd nagegaan hoe vaak deze woorden de dader expliciet omschreven als ‘terrorist’ of de geweldsdaad als een ‘terreurdaad’.

Daarnaast werd eveneens bekeken in welke mate een verwijzing werd gedaan naar het ‘bredere gedachtegoed’ van de aanslagpleger. In het geval van de Westminster Attack werd daarom bekeken hoe vaak woorden als ‘islam’, ‘moslim’ en afgeleiden aan bod kwamen. In het geval van Charlottesville werd gezocht naar de mate waarin ‘rechtse overtuigingen’ benoemd werd.

Hierbij is een kleine maar belangrijke opmerking op zijn plaats. Het ‘niveau’ van het onderzochte gedachtegoed komt immers niet overeen. Ook binnen de islam bestaan zowel ‘linkse’ als ‘rechtse’ strekkingen. Het is dus moeilijk om ‘islam’ en ‘rechtse politieke ideologie’ met elkaar te vergelijken. Als begrip verhoudt ‘islam’ zich veeleer tot een overkoepelende term als ‘democratisch denken’. Wie een equivalent zoekt voor ‘rechts gedachtegoed binnen het democratisch denken’, moet dan ook veeleer verwijzen naar, bijvoorbeeld, ‘conservatieve strekkingen binnen de islam’. Wanneer men specifiek dan over extremistische ideologieën spreekt, dan vindt men die zowel binnen de rechtse als linkse politieke stromingen – al kan men van vele extremistische ideologieën stellen dat ze zich buiten het normatieve democratisch denken plaatsen. Evenzo heb je binnen de islam extremistische varianten binnen zowel conservatieve als progressieve strekkingen – en ook hier kan men van vele extremistische overtuigingen stellen dat ze zich buiten de moraliteit van de normatieve islam plaatsen. Bijgevolg, om de verwijzingen naar het gedachtegoed van de aanslagplegers te vergelijken, zou men ofwel de specifieke ideologische interpretatie van islam moeten benoemen in de berichtgeving rond de aanslag in Londen ofwel over ‘democratisch denken’ moeten spreken in de berichtgeving rond Charlottesville. Het hoeft echter weinig betoog dat men in het geval van de Westminster Attack vaak veralgemenend over de dader als een ‘moslim’ spreekt en dat een bredere ideologische kadering als ‘democratisch denken’ niet aanwezig is in de verslaggeving rond Charlottesville.

Tot slot werd ook bekeken of het ‘bredere gedachtegoed’ bijkomend werd gekwalificeerd met termen als ‘extreem’ of ‘ultra’, zoals, bijvoorbeeld, wanneer gesproken wordt over ‘een extremistische variant van islam’ of ‘ultrarechtse overtuigingen’. Zo werd nagegaan of in een specifiek artikel al dan niet verduidelijkt werd dat de onderliggende ideologie bij de aanslag geen kwestie was van de ‘normatieve’ vorm van een bepaald gedachtegoed en wel van een specifieke, gewelddadige variant.

Eenmaal de verschillende woorden en woordcombinaties in kaart werden gebracht, bleek een verdere kwalitatieve uitzuivering nodig. In verschillende artikelen werden woorden als ‘terreur’ en ‘terrorisme’ immers niet zozeer door de auteur van het artikel gebruikt maar kwamen ze enkel voor in een citaat van een politicus of een andere gezagsdrager. Dat bleek vooral het geval in de berichtgeving rond de aanslag in Charlottesville. Een mooi voorbeeld daarvan: “Sanders reageerde uitgebreid op het dodelijke incident: ‘Ons medeleven gaat uit naar de familie van Heather Heyer die werd vermoord door een terrorist.’” De auteur van het artikel kiest er in dit geval dus voor om het gebeuren te omschrijven als een ‘dodelijk incident’, zelfs al werd het door een politicus als senator Bernie Sanders omschreven als een terreuraanslag.

Aangezien dit onderzoek zich niet richt op het discours van politici maar wel op de berichtgeving van de media en de wijze waarop zij al dan niet aan framing doet, werd er bijgevolg voor gekozen om in alle onderzochte artikelen van beide gebeurtenissen de verwijzingen naar terreur weg te filteren wanneer zij niet door de journalist of de redactie werden aangebracht maar wel louter een onderdeel vormen van citaten. Zo proberen we duidelijker in beeld te brengen hoe vaak de krant zelf de aanslagpleger of de geweldsdaad expliciet als terreurdaad omschrijft, los van wat anderen zeggen.

Vervolgens bleek nog een tweede kwalitatieve uitzuivering nodig. In verschillende artikelen rond de gebeurtenissen in Charlottesville was immers wel sprake van een context van terreur, maar werd die context ofwel specifiek geschetst om vervolgens te stellen dat de geweldsdaad van Charlottesville om bepaalde redenen geen terreur was (zie addendum 1 in de pdf) ofwel om specifiek te verwijzen naar andere geweldsdaden (zie addendum 2 in de pdf). Het spreekt dan ook voor zich, dat deze woordelijke verwijzingen niet in het totaal meegerekend worden.

Tot slot werd besloten om in het geval van de artikelen rond Charlottesville het opiniestuk van de opiniërende hoofdredacteur achterwege te laten. Doordat het expliciet dat ene punt wenst te maken – dat de aanslag in Charlottesville eveneens een vorm van terreur was – zorgt het immers voor een vertekend beeld. Het woord terreur en afgeleiden ervan komen tien keer voor. Wanneer deze meegerekend worden zorgt het er bijgevolg voor dat het cijfer in het geval van Charlottesville in zekere zin ‘artificieel’ omhoog getrokken wordt. Niet alleen verwijzen de woorden geregeld naar andere terreurdaden, het gaat bovenal ook om een uitzonderlijk opiniestuk dat in schril contrast staat met de journalistieke berichtgeving – en om die laatste is het uiteindelijk te doen.

 

Resultaten

Een volledig overzicht van de verschillende aantallen per artikel, met bijhorende links en eventuele opmerkingen kan u hier downloaden. Een kort, samenvattend overzicht van de verwerkte resultaten, kunnen we als volgt opstellen:

Aantallen in artikels

Deel 2

Aantallen in titels

Bespreking van de resultaten

Op basis van de gevonden resultaten kunnen we een aantal vaststellingen doen.

1. De meest evidente en veruit belangrijkste vaststellingen werden in de inleiding reeds meegegeven: de aanslag in Londen wordt 16 keer meer in een context van terreur geplaatst en de daad zelf of de aanslagpleger worden 13 keer meer als ‘terreurdaad’ of ‘terrorist’ omschreven. Wie de gemiddelden per artikel bekijkt, merkt dan ook dat per artikel over de Westminster Attack de hele gebeurtenis gemiddeld twee keer in de context van terreur plaatst en er gemiddeld één keer naar de dader of aanslag als terrorist of terreuraanslag verwezen wordt, terwijl de artikelen rond het geweld in Charlottesville gemiddeld 0,14 keer in de context van terreur wordt geplaatst en de dader of aanslag slechts 0,08 keer rechtstreeks als terrorist of terreuraanslag wordt benoemd.

2. In de titels van de artikels merkt men eenzelfde tendens op. In het geval van de Westminster Attack plaatsen de titels de aanslag 7 keer in een context van terreur en wordt de daad of de dader 2 keer als ‘terreurdaad’ of ‘terrorist’ omschreven. In het geval van Charlottesville, gebeurt dat alles in geen enkele titel. Dat betekent dat bijna een kwart van de artikeltitels rond Londen wel een context van terreur schetst en geen enkele van de artikelen rond Charlottesville.

3. Ook cijfermatige analyse van de wijze waarop het gedachtegoed of de ideologische motivaties van de daders beschreven wordt, laten duidelijke discrepanties zien. In het geval van de gebeurtenissen in Charlottesville wordt ongeveer 2,5 keer per artikel over ‘rechts gedachtegoed’ gesproken. In de berichtgeving rond de Westminster Attack  wordt ongeveer 1 keer per artikel over islam gesproeken. Het onderliggende gedachtegoed komt dus drie keer meer aan bod in de berichtgeving rond Charlottesville. Opvallend is echter dat verwijzingen naar rechts gedachtegoed in 90% van de gevallen ‘gekwalificeerd’ wordt met termen als ‘extreem’ of ‘ultra’. In het geval van de aanslag in Londen wordt slechts 3% van de verwijzingen naar islam als onderliggend gedachtegoed gekwalificeerd. Het gevolg is dat in het mediadiscours rond Charlottesville 64 keer meer verduidelijkt wordt dat het om een ‘zeer uitzonderlijke vorm’ gaat van het rechtse gedachtegoed. Er wordt dus bijzonder veel moeite gedaan om te verhelderen dat de onderliggende ideologie van die aanslag niet mag vereenzelvigd worden met het ‘gewone’ en ‘normale’ rechtse gedachtegoed omdat het om een aparte en ongewenste variant aan de marge gaat.[4] In het geval van islam, daarentegen, doet men die moeite helemaal niet. Er wordt in algemene termen over gesproken waardoor het woordgebruik in de artikelen doet uitschijnen alsof extremistische vormen wel degelijk een onderdeel vormen van de ‘gewone’ en ‘normale’ islam. Zoals in de uitleg over de gebruikte methodiek reeds werd aangegeven is dit extra problematisch aangezien de concepten ‘islam’ en ‘rechtse ideologieën’ niet op hetzelfde niveau staan. Binnen de islam bestaan immers zowel rechts-conservatieve strekkingen als links-progressieve. Om een eerlijke vergelijking rond gedachtegoed te maken, zou men eerst moeten aanduiden over welke specifieke stroming men spreekt binnen de islam en vervolgens aanduiden dat het om een extremistische variant gaat binnen die stroming.

4. In de titels van de artikelen zijn opnieuw dezelfde tendensen zichtbaar. In ongeveer een kwart van de artikelen rond Charlottesville wordt verwezen naar een onderliggend ideologisch gedachtegoed, maar dan telkens met een expliciete kwalificatie als uitzonderlijk en problematisch. De weinige keren dat naar islam verwezen wordt in de titels van de artikelen rond de aanslag in Londen, is dat in algemene termen.

 

Conclusie

De woorden terreur, terrorist en terreuraanslag blijken in de media dus niet zozeer te tonen over welk soort aanslag het gaat. Ze laten veeleer zien dat degene die de aanslag uitvoerde kenmerken vertoont van personen die binnen het dominante maatschappelijke discours als ‘vijand’ worden gezien. Wanneer de aanslagpleger daarentegen gepercipieerd wordt als iemand die tot ‘de eigen cultuur’ behoort (of toch tot de cultuur van de journalisten en redacteurs), dan wordt deze niet met ‘terreur’ in verband gebracht. Hoewel dus verondersteld wordt dat het woord terreur vooral verwijst naar de vorm, de intentie of het groepsverband van bepaalde geweldsdaden, in realiteit wordt het woord terreur vooral gebruikt om een scheiding aan te brengen tussen ‘hun geweld’ (d.w.z. het geweld van moslims) dat per definitie als terreur wordt afgedaan en ‘ons geweld’ dat steevast als iets ‘uitzonderlijk’ omschreven wordt en dat verder niet in verband wordt gebracht met onze cultuur of overtuigingen.

Dit alles impliceert zeker niet dat er een soort ‘samenzwering’ zou bestaan tussen beleidsmakers en mediaredacties. Het feit dat de hoofdredacteur van De Morgen in zijn opiniestuk over Charlottesville oproept om journalistieke eerlijkheid te bewaren en die geweldsdaad evenzeer als een terreurdaad te omschrijven, laat zien dat men zich binnen de mediaredacties wel degelijk bewust kan zijn van dergelijke dynamieken en dat men de intentie kan hebben om het anders aan te pakken.

Maar net het feit dat een hoofdredacteur zich zo expliciet kan positioneren en dat de discrepanties niettemin zo uitgesproken kunnen zijn, laat meteen ook zien wat er wel aan de hand is: het gaat om een vorm van ideologische vooringenomenheid die een grote blinde vlek creëert. Er is vermoedelijk dus geen sprake van een bewuste poging om de tweedeling tussen ‘hun geweld’ en ‘ons geweld’ door een specifieke woordkeuze extra in de verf te zetten. Zoals het media-analysemodel van Herman en Chomsky beschrijft, gaat daarentegen wel om verschillende ‘filters’ die er voor zorgen dat het mediadiscours zichzelf begrensd door specifieke machtsverhoudingen en onbewuste denkkaders. Het gaat er om dat het dominante wij-zij-denken ook onder journalisten een grondhouding vormt.

De kans is dan ook zeer reëel dat de discrepanties in het woordgebruik nog groter waren in andere mediakanalen waar de hoofdredacteur er zich niet zo expliciet over uitsprak. Verder onderzoek zou kunnen uitwijzen of dat inderdaad het geval is.

 

**

In het pdf-dossier (die u hieronder kan downloaden) vindt u in de addenda nog wat extra inhoudelijke besprekingen van specifieke artikelen en de wijze waarop ze de hierboven uiteengezette conclusies extra kracht bij zetten.

**

Dit onderzoek kadert in het dossier Op stap met Chomsky: het samenspel van macht, conflict & beeldvorming.