De column van Fikry El Azzouzi ‘Vrijzinnig4Belgium radicaliseert steeds harder’ is om minstens 2 redenen interessant. Hij illustreert treffend hoe oppervlakkig sommigen argumenteren in het debat over de relatie tussen kerk en staat en hoe ze zo het debat onmogelijk maken. En hij toont een eenzijdige maar dominante visie op actief pluralisme.
De retorische truc van El Azzouzi is bekend: wie kritische bedenkingen uit over het opgeven van het neutraliteitsprincipe wordt zonder schroom of argument als een racistische, islamofobe, bange blanke man weggezet. Men demoniseert de tegenpartij door hem allerlei kwaadwillige motieven in de schoenen te schuiven en hoopt op die manier ook de argumenten die er inhoudelijk toe doen in diskrediet te brengen. Dat is jammer want vele deelnemers aan het debat over de neutraliteit van de overheid doen dat met dezelfde motivatie en finaliteit. Ze willen het geluk van individuele mensen bevorderen door hun vrijheid te waarborgen en hopen zo bij te dragen aan een harmonieuze samenleving.
Het grote verschil tussen ernstige voor- en tegenstanders van een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke en ideologische symbolen door ambtenaren heeft te maken met hun kijk op de menselijke tolerantie en op de macht die ze die symbolen toedichten.
Etienne Vermeersch en vele anderen zijn van mening dat dergelijke symbolen invloed kunnen uitoefenen op de vrijheidsbeleving van individuele burgers. Zij houden zowel rekening met de inhoudelijke als met de sociale dimensie van die symbolen. Wie als ambtenaar een kruisje draagt, kan dat doen op basis van een persoonlijke interpretatie van Jezus’ kruisdood. Een kruisje symboliseert dan bijvoorbeeld de universele naastenliefde. Maar vele andere invullingen zijn natuurlijk ook mogelijk. Een kruisje kan ook symbool staan voor de opvatting dat AIDS een vorm van immanente rechtvaardigheid is. Net als godsdiensten zijn dus ook godsdienstige symbolen ambigu. Ze kunnen zowel symbool staan voor het meest verhevene als het meest verwerpelijke. De confrontatie met dergelijke symbolen ligt dan ook niet voor de hand. Bijvoorbeeld wanneer iemand met AIDS een ‘wilsverklaring euthanasie’ wil laten registreren en aan het loket wordt bediend door iemand met een kruisje op zijn revers. Zelfs indien de dienstverlening vlekkeloos gebeurt, kan de betrokken burger zich in het diepste van zijn wezen gekwetst voelen. Terwijl - en dat is een belangrijk aspect van de discussie – de overheid bij wijze van spreken zijn overheid is en zijn geluk op het oog moet hebben. Een seculiere overheid ontleent haar legitimiteit immers aan het feit dat ze ten dienste staat van alle burgers en dat alle burgers (ook die met AIDS) zich in hun persoonlijke identiteit gerespecteerd mogen weten.
Er is ook de sociale dimensie. Zoals iedereen weet, word je niet als gelovige geboren maar word je tot gelovige gevormd door opvoeding. Die religieuze opvoeding gebeurt van kindsbeen af. Op het moment dus dat de kennisinhoud en de waarheidsaanspraak van het geloof nog niet kritisch kunnen worden bevraagd. Op het moment ook dat de geloofsinhoud al dan niet met zachte dwang kan worden ingelepeld. Levensbeschouwelijke symbolen verbeelden zo de macht van de geloofsgemeenschap. Ook deze sociale dimensie van die symbolen kan de vrijheidsbeleving van de burger schaden. Wanneer een homoseksuele, allochtone man een samenlevingscontract met zijn ‘vriend’ wil afsluiten en aan het loket geconfronteerd wordt met een ambtenaar met een hoofddoek, dan kan hij alleen al daardoor afzien van zijn voornemen. Want de hoofddoek staat in zijn beleving symbool voor de macht die uitgaat van een groepsgedragen afkeer ten aanzien van homoseksualiteit. Terwijl het natuurlijk best zo kan zijn dat de ambtenaar in kwestie helemaal niet homofoob is.
De voorbeelden zijn hypothetisch maar niet absurd. Ze hebben betrekking op existentiële aspecten van het menselijke leven waar uitgerekend levensbeschouwingen zich over uitspreken en waarover individuele mensen, in een open samenleving, vrij kunnen beschikken. Als we die vrijheid ernstig nemen en centraal plaatsen, ligt het voor de hand dat ambtenaren er van afzien om hun eigen levensbeschouwelijke of ideologische visie te etaleren bij het uitoefenen van hun ambt. Zij moeten gedreven worden door gevoelens van dienstbaarheid en de wens om de vrijheidsbeleving van de burger centraal te plaatsen.
De menselijke tolerantie dan. Het is verleidelijk om de eigen tolerantie hoger in te schatten dan ze in werkelijkheid is. Maar de realiteit is helaas vaak anders. In het bijzonder wanneer het gaat om levensbeschouwelijke en ideologische opvattingen zijn mensen veel minder tolerant dan we zouden willen. Dat hoeft nochtans niet te verbazen want uitgerekend dat soort van opvattingen staan centraal in de manier waarop we naar de wereld kijken. Wanneer we daarin fundamenteel worden tegengesproken worden we aangesproken op het meest essentiële aspect van onze identiteit. De reactie van Fikry El Azzouzi is daar een dankbaar voorbeeld van. De standpunten van mezelf en Vermeersch stoten hem blijkbaar dusdanig tegen de borst dat hij er niet langer in slaagt om een inhoudelijk discours op te bouwen maar wel dat hij zich laat verleiden om platte beledigingen te formuleren en zelfs correctioneel strafbare laster (beschuldiging van uitsluiting en racisme).
Tegenstanders van het neutraliteitsgebod, hebben vaak een naïeve opvatting over de menselijke tolerantie. Ze denken dat burgers die zich tot de overheid wenden, zich zullen gedragen zoals antropologen. Van hen wordt verwacht dat ze hun eigen waardeschaal niet laten meespelen wanneer ze veldonderzoek doen. Punt is: Jan Modaal is geen antropoloog. Jan Modaal is van vlees en bloed en heeft vaak een kort lontje. En levensbeschouwingen, dat is al gebleken, zijn bijzonder explosief materiaal.
Er is nog een andere reden waarom El Azzouzi’s tekst de moeite waard is en die heeft te maken met zijn visie op het actief pluralisme. Een visie die eenzijdig maar helaas ook dominant is. Ons pleidooi verwijst dit levensbeschouwelijke ideaal zogezegd naar de prullenmand. Maar niets is minder waar, onze bijdrage past er naadloos in. Vanuit een bewuste vrijzinnig humanistische inspiratie, nemen we op een actieve, respectvolle manier deel aan het levensbeschouwelijke debat en dit bovendien in het volle besef van de pluraliteit aan opvattingen. We weten dus dat niet iedereen het met ons eens zal zijn. Precies daarom proberen we hen met redelijke argumenten te overtuigen.
Voor El Azzouzi is het actief pluralisme echter een heilsleer. Een heilsleer die geen tolerantie vraagt maar oplegt. Dit actief pluralisme eist dat men de levensbeschouwelijke overtuigingen van anderen zonder meer aanvaardt en verbiedt dat men ze kritisch bevraagt. Het actief pluralisme van El Azzouzi is dan ook een modieuze vorm van waarderelativisme die het vrije denken in de kiem smoort en zo de goede werking van een open samenleving in het hart treft.