De Antwerpse drughulpverlening: “een optie voor de druggebruiker uit een etnisch-culturele minderheid?”

De8 vzw wou met dit verkennend en praktijkgericht onderzoek de extra drempels in kaart brengen die druggebruikers uit etnisch-culturele minderheden en hun familie ondervinden alvorens ze zich met hun problematiek aanbieden bij een drugshulpverleningcentra.
Door: De8 - 31/08/2013 - 13:35
De Antwerpse drughulpverlening:  “een optie voor de d
 

Samenvatting:

De8 vzw wou met dit verkennend en praktijkgericht onderzoek de extra drempels in kaart brengen die druggebruikers uit etnisch-culturele minderheden en hun familie ondervinden alvorens ze zich met hun problematiek aanbieden bij een drugshulpverleningcentra.
Het onderzoek had als doel om de verschillende visies, standpunten, drempels en spanningsvelden op het spoor te komen, vanuit alle betrokkenen (hulpverleners, ex-gebruikers en hun familie) en alle gezichtsvelden.
Daarnaast werden ook een aantal pijnpunten en misvattingen die rond ‘drugsverslaving’, en drughulpverlening in het bijzonder, bestaan bij deze doelgroep blootgelegd.
We bevestigen met dit onderzoek de vaststelling dat de Antwerpse drughulpverlening nog steeds worstelt met de groeiende diversiteit van haar cliënteel.
Om te eindigen deed de8 enkele aanbevelingen naar de verschillende drughulpverleningcentra, welke we beknopt kunnen samenvatten als het meer inzetten op een cultuur– en migratie sensitieve aanpak.

Inleiding:

Een vraag vanuit het Stedelijk Overleg Drugs Antwerpen (SODA) aan Antwerps integratiecentrum de8 om bij vier Antwerpse drughulpverleningscentra (De Sleutel, Free Clinic, Altox en Adic) een interculturaliseringstraject te begeleiden, resulteerde in een onderzoek (Antwerpse drughulpverlening : een optie voor de ECM-druggebruiker) op initiatief van de8, waarbij op een onderbouwde manier werd gezocht naar de specifieke noden van druggebruikers uit etnisch-culturele minderheden. Met deze informatie en de vormingsmodules die hieruit verder ontwikkeld worden kunnen deze centra hun aanbod optimaliseren en waar nodig aanpassen aan deze specifieke doelgroep.

Methode:
Interviews:

De8 interviewde voor dit onderzoek tussen mei 2010 en april 2011 in totaal 28 personen rond deze thematiek: 9 druggebruikers, 9 drughulpverleners, 7 sleutelfiguren van verschillende gemeenschappen en 3 experts. Nadien (juli – augustus 2011) werd de eerste versie van het rapport door 9 andere experts onafhankelijk van elkaar gelezen. De onderzoeksmethoden, analyse en resultaten werden daardoor aangevuld en waar nodig in het juiste kader geplaatst. Zij stelden eveneens extra onderzoeksvragen waar we verder mee aan de slag gingen (september 2011 – mei 2012).
De8 deed ook een diversiteitsaudit in 2 drughulpverleningscentra en begeleidde 1 centra verder in zijn interculturaliseringsproces. Zo kregen we een beter zicht op de noden van zowel hulpvragers als hulpverleners.
Er werd meer en bredere literatuur betrokken, niet bereikte ECM gemeenschappen in het rapport (Roma, Oost-Europese groepen) werden gecontacteerd en er werd een studievoormiddag met de 4 drugshulpverleningcentra (november 2011) opgezet waar de resultaten besproken werden en er 4 workshops adhv relevante stellingen doorgingen. Het materiaal daar verzameld werd eveneens in het rapport opgenomen.
Dit zicht vanuit dit geheel maakt dat we juiste aanbevelingen kunnen geven.

Voor de interviews werd een semigestructureerde interviewtechniek gehanteerd waarbij genoeg ruimte werd gelaten om een zo breed mogelijk zicht te krijgen op de problematiek.
Bij de 9 ondervraagde gebruikers waren 5 personen van Marokkaanse origine, één van Iraanse en één van Zuid-Amerikaanse oorsprong, maar ook 2 personen met een Belgische achtergrond. Alle ondervraagde gebruikers waren op het moment van de bevraging ex-gebruikers of in behandeling voor hun verslaving. De keuze om ook twee gebruikers van Belgische origine te betrekken berust op de hypothese dat bepaalde aspecten binnen de drugproblematiek losstaan van afkomst, etniciteit of religie.
Via getuigenissen van hulpverleners en straathoekwerkers die zelf deel uitmaken van een etnisch-culturele minderheid werd ook belangrijke informatie verkregen over de situatie en problematiek van gebruikers die de stap naar de hulpverlening nog niet hadden gezet.

Literatuuronderzoek:

De8 consulteerde de meest relevante en recente werken (boeken en artikels) rond het thema: allochtonen, drug(hulpverlening), interculturele hulpverlening en migratie (zie Literatuurlijst rapport op www.de8.be/content.php en dan onder Antwerpse drughulpverlening)
We herkenden vele gelijkenissen tussen onze bevindingen en deze uit vroegere bevragingen. We verwezen bijvoorbeeld naar een rapport van SODA van 2001 waarin allochtone zelforganisaties bevraagd werden rond drugproblematiek. De conclusies en aanbevelingen waren vergelijkbaar.
We vonden weinig literatuur over het effect van migratie (zowel voor de 1ste als de andere generaties gebruikers) op het druggebruik terwijl dit toch heel relevant is.


Resultaten:
Het profiel van de druggebruiker uit een etnisch-culturele minderheid:

Het onderzoek zocht naar een antwoord op deze moeilijke vraag. Elke druggebruiker heeft sowieso een eigen, persoonlijke voorgeschiedenis en reden – dat los staat van afkomst en etniciteit of religie. Opmerkelijk bij de groep gebruikers uit etnisch-culturele minderheden is wel dat het zichtbaar voornamelijk om mannen gaat. Daarbinnen werd naargelang leeftijdscategorie ook een verschil genoteerd : mannen boven de dertig jaar gebruiken voornamelijk hardere drugs (heroïne, cocaïne,…), de jongeren grijpen vooral naar alcohol en marihuana.
Waar we niet mee willen stellen dat vrouwen uit etnisch-culturele minderheden geen verslavingsproblematiek kennen, maar wel dat deze veel minder zichtbaar is en dat zij veel minder beroep doen op de reguliere drughulpverlening.
Het gebruik durft te variëren naargelang een aantal andere factoren – zo is er een verschil in gebruik tussen allochtonen uit de 1ste, 2de en 3de generatie, maar spelen het al dan niet werkloos zijn, migratieverleden, leeftijd, religie, positie binnen de familie,… ook een rol die de gewoonten van gebruikers vaak anders inkleuren.
Een opmerkelijke bevinding is de rol van religie : bij bevraagden met een Christelijke achtergrond begon het druggebruik vaak met het gebruik van alcohol, bij de bevraagden met een Islamitische achtergrond komt alcohol vaak pas later in het spel, als er al een problematisch druggebruik aanwezig is. Ook het uitgangsgedrag speelt een rol in het meer of minder consumeren van alcohol. De etnisch-culturele minderheden drinken ook vaak meer uit escapisme dan uit sociale overwegingen, als bindmiddel. Jongeren met een Islamitische achtergrond hebben meestal ook in familiale context minder voorbeelden gezien hoe je matig / bewust kan omspringen met alcohol. Het gebruik van shisja en bij uitbreiding hasjiesj is dan weer meer traditioneel ingeburgerd in Arabische kringen. Verder werden tijdens het onderzoek ook verschillen opgemerkt tussen verschillende gemeenschappen. Zo gaf de Afrikaanse gemeenschap ook aan dat er een drugsproblematiek onder vrouwen bestaat, en bleek uit gesprekken met de sleutelfiguur binnen de Zuid-Amerikaanse gemeenschap dat het probleem daar vaak bij mannen boven de vijftig opduikt. De Marokkaanse en Turkse gemeenschap geeft dan weer aan dat het een probleem is bij de lagere sociaaleconomische klasse – werklozen, die niets omhanden hebben en vaak op straat hangen. En dat ook vrouwen worstelen met een alcoholproblematiek. In dat opzicht werd bovendien genoteerd dat een aantal bevraagden de noodzaak te kennen gaven om naast het effectieve drugprobleem in de hulpverlening ook meer aandacht te schenken aan bijvoorbeeld sociaaleconomische randaspecten, maar ook dat het verlagen van bepaalde financiële vereisten bij de opname van gebruikers uit financieel zwakkere groepen een goede zaak zou zijn.

Het taboe ‘drugs’:

Opvattingen betreffende drugs, druggebruik en drugverslaving:

Waarom grijpt iemand naar drugs ? Ook hier heeft elke gebruiker eigenlijk zijn eigen voorgeschiedenis en redenen. Specifiek voor de gebruiker uit een etnisch-culturele minderheid kunnen ook – zoals aangegeven door sommige bevraagden - de volgende zaken een rol spelen : identiteitsproblemen, ontgoocheling bij niet ingeloste verwachtingen in het land van aankomst, een (daardoor) onbewust hunkeren naar het land van herkomst, het gevoel uitgesloten te worden in de maatschappij en het reflecteren naar voorbije, betere tijden.
In een aantal gemeenschappen kijkt men naar verslaving als een ziekte – die bovendien volgens hen niet of moeilijk te genezen valt. Vaak zoeken families van gebruikers dan ook naar alternatieve ‘oplossingen’ : het terugsturen van de gebruiker naar zijn land van herkomst, hem of haar uithuwelijken, het toepassen van alternatieve en mystieke geneeskunde, duiveluitdrijvingen, beroep doen op een gebedsgenezer… en als uiterste oplossing het uitsluiten van de persoon uit de familie.
Binnen de families is het vaak de moeder die de verslaving ter sprake brengt, vooral bij jongere gebruikers. Ze ontdekken het gebruik meestal als eerste, weliswaar laattijdig, en nemen vaak een beschermende houding aan ten opzichte van hun kind en een bemiddelende rol ten opzichte van de vaders. Meestal zijn het de vaders die in een latere fase dan de rol naar buiten toe opnemen : de jongere begeleiden naar de hulpverlening, of een alternatieve ‘oplossing’ bedenken. Hiermee stellen we zeker niet dat moeders nooit of niet een rol naar buiten opnemen.

Hoge drempels:

Het onderzoek had als doel om de verschillende visies, standpunten, drempels en spanningsvelden op het spoor te komen, vanuit alle betrokkenen (hulpverleners, ex-gebruikers en hun familie) en alle gezichtsvelden.
De beslissing voor een gebruiker uit deze doelgroep om naar de hulpverlening te stappen is erg moeilijk en vraagt veel durf en moed. Voor elke gebruiker is het probleembesef uiteraard de eerste voorwaarde. Dat staat los van etniciteit en afkomst. De taboesfeer binnen de gemeenschap en het schaamtegevoel dat daaruit voortkomt speelt een andere negatieve rol.
Daarbovenop zorgt ook de vaak gebrekkige kennis van de gebruiker en vooral van zijn familie omtrent de hulpverlening voor een ernstige hinderpaal. Men weet vaak niet dat de hulpverleners gebonden zijn aan het beroepsgeheim of men is hierin al een aantal keren teleurgesteld. De associatie met politie en justitie is te vaak aanwezig. Nadat de moeilijke stap is gezet worden gebruikers vaak ook geconfronteerd met wachttijden en praktische, administratieve regelingen / procedures en vereisten. De verwachtingen tav een goede hulpverlening liggen voor de familie van de gebruikers en de hulpverlening significant anders. De familie wil enerzijds meer betrokken worden in het hulpverleningsproces, zoekt ook zelf naar alternatieven zoals terugkeer naar het moederland en anderzijds wil men dat de gebruiker meer verplicht wordt door de hulpverlening om af te kicken. De hulpverleners benadrukken de autonomie en vrije keuze van de gebruiker. De gebruikers zelf beseffen dat de motivatie van hen moet komen maar zij kennen ook de strategie van de eigen familie maar zij geloven hier niet (altijd) in.
Al deze elementen samen zorgen ervoor dat de drempel voor een gebruiker uit een etnisch-culturele minderheid heel wat hoger ligt.

Een aantal respondenten gaven bovendien te kennen dat – ook al is het geen noodzaak – het soms eenvoudiger is om van gedachten te wisselen met een hulpverlener die ook uit een etnisch-culturele minderheid afkomstig is of dat men het gesprek in de eigen moedertaal moet kunnen voeren .

 

Bijkomende specifieke cultuur- en migratiegebonden moeilijkheden:

Een aantal bijkomende moeilijkheden schuilen in de migratiegeschiedenis van de druggebruikers. Dat lijkt in eerste opzicht niet het geval te zijn bij jongeren, die zich ofwel weinig of niets van het effectieve migratieproces kunnen herinneren, in tegenstelling tot de generatie die het proces bewust heeft meegemaakt. Nochtans dragen ook zij de gevolgen van die migratie met zich mee, zij zijn op zoek naar een balans in hun meervoudige identiteit (waarin 2 culturen een rol spelen) dit zoeken wordt vaak niet erkent door externen . Enerzijds is er de traditionele familiale context, met veel invloeden uit de initiële cultuur, anderzijds is er de ‘parallelle wereld’, de realiteit in het gastland, buiten de muren van het ouderlijke huis. Beide werelden hebben hun eigen, specifieke verwachtingspatroon en invloedssfeer.
Ook dominante religieuze verwachtingspatronen zorgen bijvoorbeeld voor het ontstaan van extra schuldgevoelens. Onterecht worden door de hulpverlening anderzijds ook vaak problemen gezien waar ze zich niet hoeven voor te doen. Zo lijken druggebruikers uit etnisch-culturele minderheden vaak minder problemen te hebben met vrouwelijke hulpverleners dan gedacht wordt.

Aanbevelingen en conclusie:

Ons onderzoek wil geenszins suggereren dat een gebruiker van andere afkomst een eigen, specifiek behandelingstraject dient te krijgen in de drughulpverlening. Daarvoor zijn er binnen de vele gemeenschappen en achtergronden simpelweg té veel onderlinge verschillen. Een belangrijk aspect voor het welslagen van een hulpverleningstraject is bovendien het aanvaardingselement bij elke gebruiker, en dat staat los van eender welke afkomst of overtuiging. Elke gebruiker is daarenboven een individu, dat door zijn/haar persoonlijke geschiedenis gevormd werd.
De8 pleit wel voor een aanpak die rekening houdt met bepaalde culturele en migratie gevoeligheden en de bevindingen in dit onderzoek. Zoals het migratiethema kennen als hulpverlener en het bespreekbaar maken ook bij jongeren van de 2de en 3de generatie, respect en interesse tonen in de cultuur, traditie en religie van je cliënt en aandacht voor het meer sociale en praktische luik binnen de hulpverlening.
Hulpverleners kunnen de slaagkansen van een behandeling aanzienlijk doen stijgen als ze met deze gevoeligheden bewust omspringen en het vertrouwen van de gebruiker daardoor kunnen winnen. Het inzetten van hulpverleners die zelf een migratieverleden hebben kan voor deze doelgroep uiteraard ook de slaagkansen verhogen.
Informatie en voorlichting betreffende de reële werking van de hulpverlening,en vooral ook correcte informatie rond het beroepsgeheim (op maat van de ECM cliënt gebracht) binnen de sector zou allicht ook heel wat drempels lager kunnen maken.
Samenwerking en dialoog met sleutelfiguren binnen gemeenschappen, verenigingen of religieuze instanties garanderen op dat vlak niet enkel het potentieel grootste succes, maar dragen bovendien bij tot het noodzakelijke taboedoorbrekende werk dat aangaande deze problematiek enkel maar positief kan zijn.

Aan aanbodszijde lijken we de laatste 10 jaren eerder een ‘status quo’ te moeten constateren. De vraagzijde is fundamenteel veranderd; we spreken in termen van superdiversiteit, het gaat al lang niet meer over lessen in het verschil tussen individu- en groepsgerichte culturen, het gaat niet over een confrontatie tussen Christelijke en Islamitische achtergronden, het gaat over veel, veel meer. Dat maakt het complexer maar ook boeiender. Het toont aan dat gezondheidszorg en sociaal werk niet te vatten zijn in eenvoudige methodieken of techniekjes maar permanent op zoek moet gaan naar een vernieuwende ontmoeting.

De Antwerpse drughulpverlening kan en zal op deze manier absoluut de optie zijn voor druggebruikers uit etnisch-culturele minderheden, en kan mits de juiste aandachtspunten in acht te nemen de doorstroom van deze groep naar de hulpverlening zonder twijfel vergroten.