Het succes van Malcolm X bij de KVS deed verschillende media besluiten dat het vooruit gaat met de diversiteit in de kunsten. Is dat zo? De signalen zijn tegenstrijdig. Artiesten en professionals met een migratieachtergrond worden steeds zichtbaarder, maar bij het gros van de sector ontbreekt nog altijd het urgentiegevoel om de zaken fundamenteel aan te pakken. Een déjà vu? Is er in de 21e eeuw echt iets veranderd? Of zullen onze kinderen over vijftien jaar nog altijd in gescheiden circuits opgroeien? Tijd voor een structureel masterplan diversiteit!
Onmogelijk om ernaast te kijken, zo merkte vorige week ook De Standaard op: er zijn positieve signalen. Terwijl in de politieke meerderheid nu pas het besef begint door te dringen dat mensen met migratieachtergrond niet alleen als zondebok kunnen dienen, maar ook kiezers en burgers zijn die vertegenwoordigd moeten worden, blijkt de evolutie in onze podiumkunsten sneller te gaan. Het duidelijkste voorbeeld van die verandering is de wissel van de artistieke wacht bij KVS, die de culturele diversiteit van Brussel en Vlaanderen nog prominenter naar voren schuift. Met Sidi Larbi Cherkaoui als artistiek directeur van Ballet Vlaanderen – en de onmiddellijke vertaling in cijfers van die benoeming – en Khadija El Bennaoui als artistiek leider van Vooruit, leek de verandering ook geen geïsoleerd geval, maar hier en daar zelfs drastisch. Tegelijk studeerden er recent eindelijk een paar kunstenaars met een migratieachtergrond af aan onze toneelscholen, en voel je bijvoorbeeld in Antwerpen dat huizen en gezelschappen als Laika, MartHA!tentatief, Monty… daar meer dan ooit op inzetten.
Ook in de cinema beweegt er van alles. De wildcards van het VAF vielen de voorbije jaren meer dan eens in handen van jonge Vlamingen met buitenlandse roots. Zo ook de Ensors, met voorop die van Martha Canga Antonio als tegelijk terechte en opvallende beste actrice. Regisseurs Bülent Öztürk en Sahim Omar Kalifa vertegenwoordigen ons land – met succes – in prestigieuze internationale competities. Er is zelfs een reële kans dat de gebroeders El Arbi/Fallah vaste voet aan de grond krijgen in Hollywood. En dan hebben we het nog niet gehad over Stromae of over vaak over het hoofd geziene mensen als Lara Chedraoui (Intergalactic Lovers), Gabriel Ríos of Ronny Mosuse. De tijd dat succesvolle artiesten met een kleurtje per definitie witte raven waren, lijkt zo stilaan voorbij.
Ook interessant is de toenadering tussen groepen die tot voor kort relatief weinig wisten van elkaar. Alain Platel werkte voor Coup Fatal samen met multi-getalenteerde Congolese artiesten, Sara De Roo verwerkte met succes (maar niet zonder wrijving) een tekst van Fikry El Azzouzi voor Tg STAN. Mokhallad Rasem werd al een tijd geïntegreerd in het Toneelhuis en deSingel verraste met de beslissing om Let’s Go Urban onder de vleugels te nemen. Die filosofie vormt de basis voor informele en minder informele nieuwe ontmoetingen tussen cultuurmensen met uiteenlopende achtergronden. Deze maand lanceerde zich metAkrostişzelfs een nieuw literair tijdschrift, half in het Turks, half in het Nederlands. Ook andere tijdschriften en denktanks ontmoeten, botsen, luisteren naar elkaar en doen daar ‘iets’ mee. Of niet. Maar wat schuilt er onder al die positieve signalen?
Passief beleid
Wat in elk geval veranderd lijkt, is dat diversiteit veel meer een thema is geworden voor de héle sector. Er verschijnt geen beleidsverklaring of actieplan uit de sector zonder dat diversiteit bij de hoogste prioriteiten wordt genoemd. Minstens op papier lijkt diversiteit voor iedereen van groot belang geworden. Alleen de vertaling van die aandacht in resultaten blijkt minder evident. Subsidiedossiers met uitgesproken beloftes bedriegen soms. En in al te witte raden van bestuur waar het thema aan bod komt, klinkt vaak een machteloos zuchten, enerzijds van wie diversiteit ziet als een modieuze verplichting, en anderzijds van de uitzonderlijke ‘allochtoon’ van dienst die plots beseft hoe weinig hij effectief kan veranderen.
En het beleid zelf? Dat vertoont verrassend weinig consistentie. Precies tien jaar na datum lijkt het actieplan ‘Interculturaliseren’ van ex-cultuurminister Bert Anciaux helemaal begraven, samen met het kennisknooppunt dat indertijd werd opgericht. Ook het Vlaams-Marokkaanse huis Daarkom is in maart van dit jaar gesloten, en de vzw ontbonden. Benieuwd of er tegen deze zomer een doorstart komt volgens dezelfde uitwisselingsfilosofie, zoals Sven Gatz beloofde. En heeft iemand intussen nog iets vernomen van de Engagementsverklaring van Joke Schauvliege? Welke resultaten heeft die na vijf jaar opgeleverd?
De Vlaamse overheid beperkt zich vandaag tot het inschrijven van ‘diversiteit’ bij subsidiecriteria en in beheersovereenkomsten: ze wentelt alle verantwoordelijkheid af op het veld. Voor cultuurministers Gatz en Schauvliege is en was interculturaliteit ongetwijfeld belangrijk, maar welke ondersteunende acties hebben zij daarvoor zelf ondernomen, voorbij de loutere symboliek? Van de aanbevelingen van het atelier ‘diversiteit en participatie’ van het Cultuurforum 2010 heeft Schauvliege alleen maar het laaghangende fruit van een engagementsverklaring diversiteit geplukt. Bij Gatz is het al helemaal zoeken naar eigen initiatieven. Het verband tussen de bovenvermelde successen en het cultuurbeleid is op zijn best dus een geval van correlatie, niet van causaliteit. Het lijkt allemaal meer ‘ondanks’ dan ‘dankzij’ het beleid te gebeuren.
Structurele onderbenutting
Onder de radar wordt er intussen evenveel afgebroken als opgebouwd. Het meest duidelijke signaal daarvan is de financiële onzekerheid bij een paar organisaties die wél structureel werken aan de integratie van diversiteit in de kunsten, en de beste papieren kunnen voorleggen wat betreft talentontwikkeling. Je zou verwachten dat de steeds breder gedragen nood aan diversiteit in de sector zich juist aan zulke bronnen laaft, maar de realiteit is vaak anders.
Het lopende Mestizo Arts Festival (MAF) in Antwerpen, een broeihaard van talent en nieuw artistiek experiment, viel uit de boot van de Vlaamse projectsubsidies. Het probeert nu zijn beproefde ontwikkelingsluik van ‘work in progress’ (WIP) door te zetten in een coöperatieve geest met andere kunstenorganisaties. Ook de samenwerking tussen deSingel en Let’s Go Urban (LGU) is voor een deel een noodoplossing, nadat de bonte troep van Sihame El Kaouakibi geen structurele subsidies werd vergund. Je zou die hechtere samenwerkingen-uit-financiële-nood juist een stap vooruit kunnen vinden, maar zonder eigen middelen kan je als jonge organisatie ook veel minder inbrengen tegen de geldende machtsverhoudingen.
Als je ook nog eens minder zichtbaar bent dan Let’s Go Urban, wordt dat nog moeilijker. Zo zag het Antwerpse KunstZ, dat als structureel erkende kunstenorganisatie anderstalige kunstenaars een thuis biedt, het voorbije jaar twee projectdossiers niet beloond met middelen. Waren deze organisaties niet ‘goed’ genoeg? Gaven hun dossiers misschien niet goed weer waar ze in de praktijk mee bezig waren? Of heeft niemand echt de tijd genomen om te onderzoeken waar ze werkelijk voor staan? Hoe komt dat?
Geheugenverlies
Heel ernstig is de vaststelling dat bovenstaande som van positieve en negatieve signalen sterk gekenmerkt wordt door toevalligheid. Het hangt af van toevallige mensen, niet van structuren, of er hier of daar extra wordt ingezet op diversiteit. Een maker of een huis kent toevallig iemand die toevallig iemand anders kent die misschien op zoek is naar iemand. Er ontbreekt een vaste structuur onder de o zo gewenste interculturalisering, zowel bij het beleid als in het veld zelf. De projectmatige cultuur van ons podiumkunstenlandschap versterkt dat toeval alleen maar. In plaats van te zorgen voor duurzame samenwerkingen op de langere termijn, voor duurzaam contact, gaat men meestal op zoek naar een partner om een nog blanco pagina van het volgende subsidiedossier in te vullen. Die pagina waar staat: ‘In samenwerking met relevante partners, zal dit huis een productie leveren die de diversiteit van de stedelijke context waarin we ons bevinden weerspiegelt.’ Of iets in die trant.
Veel van die toevalligheid heeft ook te maken met het gebrek aan een register in Vlaanderen: een doorlopende documentering van vroegere producties met divers talent. Keer op keer wordt dat geheugen gewist, waardoor vroegere bijdragen zelden als referentie kunnen dienen bij critici, programmatoren of beleidsmakers. Wat je dan krijgt – bewust of onbewust – is dat elke keer dat een productie divers talent presenteert, elke keer dat diversiteit zijn plek opeist, dat moment gepresenteerd wordt als een ontdekking, als een uitzondering, een mijlpaal, een kentering, een eerste keer. Zo riep onze persberichtgeving rond Malcolm X bijna vanzelf een revolutie uit, en dan vergeten we de voorgeschiedenis van SINCOLLECTIEF, wiens succes op zijn beurt het bestaan van Union Suspecte ontkende. We vergeten ook de vorige periode van de KVS, met onder meer het schitterende A l’attente du livre d’or. Keer op keer wordt die historiek in het publieke bewustzijn gewist.
Zo ontstaat dan één lijn van eenmalige projectmatige successen, en lijken zelfs die successen niet ernstig genoeg genomen te worden om ze mee te nemen naar de volgende generaties. Er is al veel werk verricht, maar telkens opnieuw wordt er gedaan alsof er geen geschiedenis gekoppeld is aan de verwezenlijkingen – of is er effectief geen geschiedenis aan te koppelen. Zonder registratie gaat expertise verloren, en verliezen we zowel de systematiek van de hindernissen en de uitdagingen, als de kennisopbouw over de oplossingen, de strijd, de context, het respect. Zo ontstaat het idee dat er tot nu toe niks gerealiseerd is. Willen we naar een structurele oplossing, dan vormt een geheugen daar een vitaal onderdeel van: de mogelijkheid om te bouwen op het werk van anderen.
Status quo zonder veel risico
In zo’n context van vergetelheid is het bijna onvermijdelijk dat iedereen keer op keer het warm water moet uitvinden. Of er in Vlaanderen iets verandert op het vlak van diversiteit, lijkt veeleer af te hangen van toevallige mensen op toevallige posities, dan van een gefundeerde keuze om er blijvende structuren voor te voorzien. Dat bestuurlijke impromptu is niet zonder gevolgen, want toeval leidt tot onvoorspelbaarheid. Zo is de samenwerking tussen Vooruit en El Bennaoui intussen alweer uit: het klikte blijkbaar niet. Het is precies die onvoorspelbaarheid die een van de hoogste drempels vormt voor de succesvolle integratie van superdiversiteit in onze kunsten.
Professionalisering vertaalt zich namelijk te vaak in veiligheid. Uit een begrijpelijke drang om over de kwaliteit van resultaten te waken, spelen we op safe en blijven bekende formules intact – terwijl die paar succesformules die wel tot diversiteit hebben geleid, ondertussen verdwenen of drooggelegd zijn. Populair blijft immers het gedachtengoed dat ‘anders’ ook ‘minder’ is, waardoor diversiteit vaak gezien wordt als een artistiek risico en nieuwe oeuvres en talen weinig kansen krijgen om zich verder te ontwikkelen binnen de kunstensector. Met die afkeer van risico’s – of toch als het over diversiteit gaat – ontstaat een contradictio in terminis: de kunstensector, die bij uitstek naar de toekomst kijkt, beschermt de status quo. De software van de kunsten mag dan al meer kleur krijgen, de hardware blijft in essentie bouwen op behoud van artistieke normen, machtsverhoudingen, modellen van toetreding tot het veld, personeelsbezettingen, …
Zo blijft het veld rekenen op de bestaande structuren om de verandering te verwezenlijken. Filmproducenten verwijten het gebrek aan kleur op het scherm en achter de camera’s aan de magere instroom in filmscholen en conservatoria. Uitgevers verdedigen zich met de boodschap dat hun emailadressen openbaar zijn en dat elk manuscript enthousiast gelezen zal worden. Ook auteur Saskia De Coster schreef jaren geleden al dat minderheden ‘met open armen en panfluitgeschetter’ ontvangen zouden worden, mochten ze maar deel willen uitmaken van de culturele wereld. Het zijn allemaal manieren om de schuld te leggen bij een gebrek aan betrokkenheid aan de ‘andere’ kant.
Wachten op diversiteit
Nog altijd is de norm een overwegend passieve houding bij vele huizen en beleidsmakers. In theatertijdschrift Etcetera sprak directeur Els De Bodt onlangs over ‘de integratie van diversiteit in de werking van HETPALEIS’ als een ‘organisch proces’, in dezelfde alinea waarin ze verklaarde waarom de gekozen huiskunstenaars voor de komende jaren geen enkele band hadden met diversiteit. Voor een cultuurhuis voor jongeren in een stad waarin meer dan de helft andere roots heeft, klinkt dat meer dan bedenkelijk. HETPALEIS is nochtans geen alleenstaand geval. Soms lijkt het wel alsof iedereen staat te wachten op diversiteit zoals op de trein: hij zal wel eens komen, zeker?
Zelfs al wordt er nu actiever gezocht naar nieuw divers talent, echt zichtbare resultaten van oproepen of bezoekjes aan kunstacademies, conservatoria en filmscholen blijven uit. Structurele correcties op ons monochroom cultuurlandschap leveren ze toch niet op. Omdat er geen talent is? Omdat het bestaande talent niet voldoet aan de criteria? Welke criteria, dan? Moeten niet juist de criteria in vraag gesteld worden, in plaats van alleen het talent zelf? De top down integratie van diversiteit werkt al decennia niet. Waarom niet proberen om bottom up te werken, om te vertrekken vanuit de talenten die er zijn? Daarvoor is een ander management nodig. Misschien is dát precies het talent dat we nergens vinden.
Met die geïsoleerde, toevallige, eenmalige en/of projectmatige samenwerkingen ontstaat ook onvermijdelijk een soort van ‘apart-heid’ tussen mensen die alle drempels in het traject kunnen nemen, en zij voor wie die drempels het verschil maken tussen lancering of niet. De vraag is natuurlijk hoe het anders kan.
Een gevoel van urgentie
De Haagse illustratrice Mylo Freeman vertelt vaak het verhaal van een klein Surinaams meisje dat op school een prinses moest spelen in een toneelstuk. Het meisje wilde de rol echter niet, omdat ze nooit een zwarte prinses had gezien. Freeman besefte meteen hoe dringend de nood aan diversiteit was in de jeugdliteratuur. En toen werd prinses Arabella geboren, de ster van een reeks kinderboeken. Alice Curry identificeerde dezelfde lacune in de Britse kinderboeken en richtte vervolgens Lantana Publishing op, samen met een vriendin. ‘In een evenwichtig uitgeversveld zou dat helemaal niet nodig zijn’, vertelde zij in een interview met Michael De Cock. Maar ons uitgeversveld is helaas beschamend onevenwichtig.
De Vlaamse evenknie van Freeman en Lantana is Studio Sesam. De organisatie staat nog in haar kinderschoenen, maar werkt aan de invoering van meer diversiteit in de Vlaamse kinderliteratuur. Vertrokken vanuit de nood aan herkenning, gaat Studio Sesam op zoek naar diverse auteurs, illustratoren en verhalen. En onder ‘divers’ wordt ook ‘sociaal-economisch divers’ begrepen, hoe delicaat en dubbelzinnig het ook mag zijn om zich te herkennen in sociale achterstelling, zeker in onze Vlaamse context van grotendeels gekleurde armoede.
Twee factoren zijn gemene delers tussen dit soort initiatieven, hier en in het buitenland. Ze zijn ontstaan vanuit een gevoel van urgentie: het gevoel dat het moet, het idee dat de zoektocht naar diversiteit een actieve inspanning vereist, om een ‘structurele’ oplossing aan te boren. Tegelijk geldt diversiteit voor deze initiatieven als een parameter van kwaliteit. Is het niet divers, dan beschouwen ze dat als minder goed – in de zin van ‘eenzijdig’, ‘minder democratisch’, ‘beperkt herkenbaar’. Kunnen we ons die combinatie tussen ‘divers’ en ‘kwaliteitsvol’ ook voorstellen op grotere schaal?
Een integrale benadering
Diversiteit is geen kwestie van kleur. Het is vooral een kwestie van inhoudelijke verandering. En verandering zal op álle vlakken komen of niet komen: zowel in de productie als in de reflectie erover. Wat betekent een nieuwe golf van makers als ze beoordeeld worden met verouderde criteria of kaduke maatstaven? Wat betekent een interdisciplinair kunstlaboratorium als MAF als subsidiebeoordelaars niet de tijd nemen om goed te begrijpen waar het voor staat, zodat juist dit soort structurele initiatieven wordt afgestraft? Wat betekent een exploratie of experiment, als er meteen een stempel voor klaar staat – meestal ‘sociaalartistiek’ – met de connotatie van een stigma? Wat betekent diversiteit, als het beperkt blijft tot het eenmalige avontuur van een regisseur of een choreograaf? Wat betekent een golf van acteurs en zelfs regisseurs met een migratieachtergrond als ze blijven figureren in dezelfde verhalen en scenario ’s van dezelfde bekende producenten? De film Black was daar een mooi voorbeeld van: heel getalenteerde acteurs en regisseurs kleuren een negrofoob eindproduct, dat de bekende angsten en vooroordelen totaal bevestigt. Dan blijft talent dus onbenut of onderbenut, gevangen in kleine rolletjes en clichématige figuraties. Dan krijgen we precies wat we vandaag al te vaak blijven zien: een heruitgave van wat we al decennialang (niet) doen.
Er is nood aan een masterplan in Vlaanderen. Een divers cultuurlandschap komt niet vanzelf: het is het resultaat van een actieve inspanning vanuit urgentie, die diversiteit hanteert als kwaliteitscriterium. Een divers cultuurlandschap is er één van kop tot teen: als het academische luik van die structuur er niet in slaagt om de aula’s te kleuren, moeten we buiten de structuur op zoek gaan naar talent. Als kunstopleidingen hun drempels niet weggewerkt krijgen, moeten we investeren in andere modellen om mensen te stimuleren om de brede waaier aan onvertelde verhalen gestalte te geven. Als die verhalen niet aankomen in onze mailbox, zullen we iets anders moeten doen om ze te vinden.
Diezelfde gedachtegang geldt voor ons subsidiesysteem. Als evaluatiecommissies geen ideale manier blijken om diversiteit te beoordelen, moeten we ze in vraag durven te stellen. Dat mag een titanische onderneming lijken, maar daartegenover staat de zekerheid dat we anders gedoemd zijn om de geschiedenis te herhalen. Dat onze kinderen binnen vijftien jaar nog altijd zullen denken dat prinsesjes blank zijn. Dat zwarte kinderen geen dokters kunnen worden, omdat ze er nooit een hebben gezien. Niet in fictie, niet in opinieprogramma’s, nergens. Wat verkiezen we? Niets doen is ook ergens aan meedoen.
Tijd voor een masterplan
Hoe moet dat dan, zo’n masterplan voor een meer structurele benadering van diversiteit in de kunsten? Enkele mogelijke krachtlijnen, voor zowel sector als beleid:
- Stimuleer als beleid en als veld consequente samenwerkingen die mikken op de lange termijn, hoe gek of onverwacht ook. Valideer kruispuntdenken als basis voor zulke samenwerkingen: interdisciplinair, intercultureel, intergenerationeel… Vrijwillig als het kan, verplicht als het moet. Mix it ‘till you fix it.
- Versterk een bottom-up-structuur door in te zetten op het talent dat er al is, in plaats van steeds op zoek te gaan naar de missing pieces. Een klassieke databank van superdivers talent volstaat niet. Rond zo’n cartografie hoort ook een structuur van mensen die actief op zoek gaan naar dat talent en die mogelijkheden bedenken om het structureel te benutten, zonder het in één hokje te isoleren. Dat is het verschil tussen een orkest dat met de beste bedoelingen gevluchte Syrische muzikanten engageert voor een eenmalig benefietconcert, en een orkest dat samen met divers talent zijn repertoire en arrangementen aanpast om er structureel plaats voor te maken. Een suprastructuur rond diversiteit kan dan helpen om zulke talenten te detecteren en zulke samenwerkingen tot stand te brengen.
- Voorzie binnen het cultuurbeleid een impulssubsidielijn om prille initiatieven met aandacht voor stedelijke diversiteit en nieuwe artistieke talen landelijk te laten doorgroeien, via een meerjarige ondersteuning. De aanvraagprocedure laat veel ruimte voor beeldgerichte aanvragen en live contact met een divers samengestelde jury.
- Verder is er plek voor een ‘mobiele taskforce’ diversiteit: een kleine en wendbare kennisorganisatie van enkele experts en ervaringsdeskundigen met twee missies: 1) cultuurhuizen op maat begeleiden in een transitieproces naar meer openheid voor diversiteit (bv. als een verzelfstandiging van het pilootproject ‘Scan & Do’ dat o.a. Kunstenpunt en het Sociaal Fonds voor de Podiumkunsten nu hebben lopen bij onder meer Campo), 2) artiesten met een migratieachtergrond ondersteunen in de opmaak van subsidiedossiers voor het Kunstendecreet.
- Dient zich geen kleur aan in het conservatorium, zoek die karaktervolle actrice dan in parallelle circuits, zoals Hakuna casting doet. Als er kleine projecten zijn die er wel in slagen om artiesten met een migratieachtergrond te verleiden, hoe is het dan mogelijk dat producties met grotere budgetten dat niet kunnen?
- Een kennistraject voor critici, commissieleden en programmatoren rond het beoordelen van producties die buiten de geldende normen vallen: wat is de geschiedenis van urban art, hoe kijken we zelf, …
- Verlaag de drempels: als de diversiteit haar weg niet vindt naar de cultuursector, zal de cultuursector zijn weg moeten vinden naar diversiteit. Cultuurcentra die nu vaak eilandjes zijn voor een geïnformeerde minderheid, moeten zich ook openstellen voor de passant. Zorg als cultuurhuis dat je ook overdag iets te bieden hebt, verruim je culinaire aanbod, integreer sport en ludieke installaties… Waarom kan een open formule zoals de Zomerfabriek op de Zomer Van Antwerpen niet het hele jaar worden toegepast? Dat de meeste centra juist in de zomer gesloten zijn, wanneer er meer nood is aan vermaak, bevordert de spontane contacten niet. Investeer in die plekken waar de instapdrempel laag is. Maak van hen ambassades van de kunsten. Laat kunstenaars (in brede zin) op zulke plekken experimenteren met nieuwe mogelijkheden.
- Uit de ‘Duo Dates’ kwam (onder meer) het voorstel voor een vooropleiding zoals in Nederland: een vast traject om divers talent klaar te stomen voor de ingangsexamens aan toneelscholen. Verschillende Antwerpse partners willen daar alvast werk van maken. Hopelijk wil ook het onderwijs mee.
Of het met superdiversiteit nu vooruit of achteruit gaat? In onze samenleving zal ze in elk geval alleen maar vooruit gaan. Voor de kunstensector komt het erop aan om er ook op tijd bij te zijn, en werk te maken van meer evenwichtige kunsten, die meer mensen aanspreken en uitnodigen om eraan deel te nemen. ‘Toeval’ is niet langer een geldig antwoord.
Orlando Verde schrijft onder meer over film en werkt voor Kif Kif, Wouter Hillaert is freelance cultuurjournalist. Beiden zijn redacteur van rekto:verso.
HETPALEIS heeft reageerd op dit artikel via rektoverso.be:
Met grote verbazing lezen wij dat we met HETPALEIS een afwachtende houding zouden aannemen in onze aanpak rond diversiteit. Het argument is een uitspraak van Els De Bodt in Etcetera, waarin ze vooral uitlegt dat HETPALEIS in haar keuze voor drie structurele makers niet uitkwam bij een - of meerdere - makers met een diverse achtergrond. En waarin ze uitlegt dat wij diversiteit vooral zien als iets dat organisch moet groeien in een organisatie. De alinea krijgt de titel "Wachten op diversiteit" en de conclusie is dat dit wachten even doelloos is als wachten op Godot. Wat ons daaraan verbaast is dat het nochtans precies die organische aanpak is die in de rest van het artikel wordt bepleit. Het is immers niet omdat wij, inderdaad, voor onze drie structurele makers (Simon De Vos, De NWE Tijd en kabinet k) niet expliciet de kaart van de diversiteit hebben getrokken, dat we er niet mee bezig zijn. Alleen hebben we gekozen om dat op een andere manier te doen dan misschien de meest zichtbare of de meest voor de hand liggende.
Er zijn vele manieren waarop HETPALEIS in haar nieuwe beleidsplan en in de concrete plannen en projecten net heel concreet en actief met diversiteit bezig is. We noemen er enkele:
- de verregaande inspanningen van onze educatieafdeling om OKANklassen actief te betrekken bij de educatieve werking wat al twee jaar resulteert in een traject waarbij alleenstaande jongeren uit die OKANklassen een jaar lang wekelijks deelnemen aan de theaterateliers;
- het nieuwe festival dat vanaf oktober 2017 jaarlijks zal plaatsvinden en waarin we expliciet ruimte maken voor kinder- en jeugdvoorstellingen van niet-Westerse origine;
- een structurele samenwerking met Dahlia Pessemiers Benamar om binnen de programmering van HETPALEIS voorstellingen te programmeren die aan de "typisch Westerse" blik zouden ontsnappen;
- een coproductie in het najaar van 2017 met Moussem en DEMAAN, waarbij de Palestijnse Rimah Jabr de tekst schrijft;
- een residentieprogramma met MaasTD en Schäxpir festival waarbij HETPALEIS niet alleen aan Roos Euwe maar ook aan Rimah Jabr en Nadia Abdelouafi de kans geeft om zich samen met zes andere makers toe te leggen op de specificiteiten van het jeugdtheater;
- Nadia Abdelouafi, die in HETPALEIS haar lang gekoesterde project waarmaakt om met Antwerpse Marokkaanse jongens een installatie te maken over de beeldvorming doe over hen ontstaat.
- De aanwerving van Dahlia Pessemiers Benamar en Seckou Oulognein als vaste docenten in de theaterateliers.
- Simon De Vos (een van de makers die structureel verbonden is aan HETPALEIS) die deel gaat uitmaken van het Leeskabinet van Moussem en zich daar verdiepen in Arabische theaterteksten.
- kabinet k (opnieuw een van de makers die structureel verbonden is aan HETPALEIS) dat in april 2017 in Antwerpen komt resideren onder de noemer kamping k en er met de joodse gemeenschap gaat werken.
-
Het zijn misschien kleine, maar volgens ons net heel noodzakelijke stenen die in de werking van HETPALEIS worden verlegd en die een heel weloverwogen doel hebben: de hele werking, zowel van binnenuit als van buitenaf, diversifiëren door mensen binnen te laten voor wie de drempel in het verleden allicht te hoog was. Stap per stap, en vooral ook: zonder de drempel te verlagen. En bovendien: onze eigen blik verruimen en inzien dat de maatstaven die we kennen daarom niet per sé de enig geldende zijn. Volgens ons is dit in HETPALEIS de beste manier om te bereiken wat jullie bepleiten: diversiteit niet bekijken als iets dat alleen over kleur op een scène gaat, en ook niet als iets eenmaligs. Net door op zoveel verschillende manieren van diversiteit een thema te maken, hopen we te kunnen bereiken wat we willen: dat diversiteit in ons aanbod (maar ook in ons publiek, en in onze organisatie) een vanzelfsprekend wordt. De weg is nog lang, dat weten we ook, en zoals zoveel dingen zouden we liever hebbend dat het sneller kon gaan. Maar de makkelijkste manier om diversiteit te doen mislukken in HETPALEIS was volgens ons net wat jullie ons nu verwijten niet te hebben gedaan: een maker-met-diverse-achtergrond op het grootste podium zetten zonder zelf volledig achter zijn of haar artistieke verhaal te staan en bovenal: zonder daar als organisatie ook verder de juiste context voor te hebben gecreëerd. Het zou makkelijk en tegelijk vreselijk oppervlakkig zijn. We hebben er niet voor gekozen. En we zijn er echt van overtuigd dat onze aanpak over, pakweg, vijf jaar mooie resultaten zal opgeleverd hebben.
Els De Bodt & Tom Rummens