Een moslima en een abt – een ontmoeting in stilte

Sinem Çakir verbleef enkele dagen in de abdij van Orval. Al is ze zelf moslima, ze voelde zich onmiddellijk thuis in dit oude christelijke oord van bezinning. Een ontmoeting met de abt deed haar dieper nadenken over de verhouding tussen actief zijn en rust zoeken, tussen ego en dienstbaarheid.

Ik sloeg de Bijbel open en mijn vinger viel op een passage uit het Hooglied.

 

10 maart 2017. De zon was al onder. Ik stapte uit de auto en de frisse boslucht, de stilte, de ontelbare helder fonkelende sterren en de sereniteit van het majestueuze abdijgebouw in Orval wekten ontzag in me op. Ik moest mezelf bedwingen om niet meteen de abdij binnen te stormen en te roepen: “Mensen, het spijt me dat het zo lang heeft geduurd, maar ik ben er eindelijk!” Ik pakte zonder aarzelen mijn koffer uit de kofferbak van mijn auto en liep naar de inkomhal van de abdij. Ik had al genoeg tijd verloren. Mijn weekendretraite in Orval mocht beginnen.

Ik kreeg de kamer met de naam ‘Paulus’. Ik draaide de sleutel in het slot om en toen de deur openzwaaide, was het eerste dat me opviel het gigantisch kruis dat boven mijn bed hing. Nu, ik ben geboren en opgegroeid als moslima, maar ik heb steeds op katholieke scholen gezeten, heb zelfs catechese gehad en moest steeds van de leraren mee naar de kerk voor de vieringen tijdens de advent of de vastenperiode. Ik ben dus ook katholiek opgevoed en dat maakte dat ik me zo thuis voelde in de abdij in Orval, waar ik met een kruis boven mijn hoofd zou slapen. Ik haalde mijn schouders op. Mijn hart zei me dat het zo goed was.

Ik zag dat er een Franstalige Bijbel op mijn bureau lag. Iets zei me dat ik de Bijbel moest openslaan en dat ik het eerste dat ik zou lezen, zou moeten aanvaarden als een wegwijzer of raad voor de vragen die rondspookten in mijn hoofd. Ik sloeg de Bijbel open en mijn vinger viel op een passage uit het Hooglied.

Ik las:

   Je dors, mais mon cœur veille. J’entends un bruit. 
   Celui que j’aime frappe à la porte.

Ik wist even niet wat ik hieruit moest concluderen. Zou ik de ware binnenkort tegen het lijf lopen misschien? Het is hoogstwaarschijnlijk metaforisch bedoeld. Zou God dan op mijn deur kloppen? Dat leek mij waarschijnlijker.

Ik deed de deur open. Mijn buur had op de deur geklopt. Ze zei me dat we ons moesten haasten, want de vespers gingen binnen vijf minuten beginnen.

Beeld van maria

De volgende ochtend wachtte ik in de inkomhal tot het tijd was voor het ontbijt. Ik was wat aan het rondkijken, tot mijn aandacht getrokken werd door een papiertje dat op het prikbord was gehangen. Mijn hart ging sneller kloppen. Dit kon geen toeval zijn.

Que tu es belle, ô mon amie, que tu es belle!

Het was een citaat uit het Hooglied. Synchroniciteit! Een gevoel van zekerheid, zegen en geluk overspoelde me. Diep vanbinnen was ik er volledig van overtuigd dat alles volgens plan verliep.

Tijdens dat weekend waren er verschillende activiteiten gepland tot in de late avond. Ook al leek onze groep ons stilteverblijf tegen te spreken met de gesprekken en alle woorden en lawaai van dien, toch kon iedereen de stilte voelen. Het was niet per se het ontbreken van geluid, dat vaak aanwezig was dankzij de omgeving ook. Het was eerder het innerlijk stilvallen dat we meemaakten, zelfs al werd er gelachen. Het was een pijnlijke stilte ook. Ze was pijnlijk, omdat ze ons forceerde onszelf te confronteren met ons ware ik, want stilte werkt zoals een spiegel voor onze mind. We werden als het ware ondergedompeld in een koud bad en verdrongen leed, opgekropte angst, oude woede, verlaten verlangens, onbeantwoorde vragen en verboden geheimen borrelden als zeepbellen op uit de diepste lagen van onze psyche. Het was alsof we de controle hadden opgegeven en alle ziektes ophoestten en uitzweetten. Elk moment was een catharsis voor iedereen.

Foto van Orval

Op de laatste dag was er een ontmoeting met de abt van Orval ingepland. Van het moment dat hij de kamer binnenkwam, straalde hij een onnoemelijke rust uit die ons diep raakte. Hij ging bij ons in de kring zitten en elke beweging die hij maakte, hoe klein ook, was zo weloverwogen, precies alsof het zijn levensmissie was. Hij ademde op zo’n zelfverzekerde manier alsof zijn eigen zielenheil al gegarandeerd was. Hij deelde met ons zijn persoonlijk verhaal dat hij op erg jonge leeftijd de moed bijeen had geraapt om het roer om te gooien en de rest van zijn leven toe te wijden aan gebed, contemplatie en stilte. De abt zat juist tegenover mij en de persoon die ik waarlijk voor me zag, was iemand die het gedurfd had om gehoor te geven aan zijn roeping en er trouw aan te zweren. Hij was iemand die zijn eigen waarheid had aanvaard, want hij had op tijd beseft dat alles wat hij zou doen dat daar tegengesteld aan zou kunnen zijn, voor hem fataal zou uitkomen. Juist door gehoor te geven aan zijn hart, was hij een krachtige bron van enthousiaste energie geworden, zowel voor zichzelf als voor de wereld. Zijn aanstekelijke lach stak een vlam in ons hart aan en hij deelde zijn eigen onuitputtelijke kracht met ons mee, zonder moeite en vanzelf, om ook onze eigen stem te volgen, waar we ook gaan en staan. Hij leek zo zeker en zo gegrond in zichzelf dat zelfs een orkaan zijn wortels niets eens uit de grond zou kunnen rukken.

Tijdens de vragenronde bleven de handen dan ook maar in de lucht gaan, alsof we de abt smeekten ons te redden van verdrinking. Een van de deelnemers vroeg zich af of het niet egoïstisch is om je zomaar op te sluiten in een abdij, afgeschermd van de wereld en te doen alsof de problemen in de wereld je niets kunnen schelen. Voor haar leek het alsof de abt en de monniken de wereld de rug hadden gekeerd en de mensheid aan haar lot hadden overgelaten. Even meende ik een andere vraag in ondertoon te horen. Het is een vraag die iedereen zich stelt als hij of zij zijn eigen weg wilt gaan, namelijk de vraag of je eigen dromen volgen niet egoïstisch is.

De abt glimlachte zacht en begripvol. Hij zei dat we een onderscheid moesten leren maken tussen twee manieren van helpen. De eerste is de manier van helpen die enkel dode vruchten oplevert, omdat het verlangen om te helpen voortkomt uit egoïstische idealen. In plaats van echt een contributie te maken aan de vooruitgang van de maatschappij, gaan we op deze manier eerder ons ego versterken. We hebben de benadeelden juist nodig om onze idealen en heldenimago te bestendigen. Het bestaan van armoede zou op alle mogelijke manieren moeten blijven bestaan, opdat onze identiteit en onze betekenis in dit leven als zogezegde helpers kunnen blijven bestaan. Natuurlijk gebeurt dit grotendeels onbewust, maar deze manier van helpen put onze levensenergie uit en de wereld gaat er ook niet op vooruit. Het is een ‘ik-georiënteerde’ manier van helpen.

De tweede manier van helpen is de ‘zij-georiënteerde’ manier. Vanuit deze houding willen we mensen helpen uit compassie en verlangen we daadwerkelijk dat onze medemens het goed heeft en het goed blijft hebben. We hopen dat ons bestaan als ‘helpers’ maar tijdelijk is en dat we dat label mogen wegsmijten, wanneer iedereen ‘verwezenlijkt’ is. De abt voegde eraan toe dat hij juist door zijn eigen verlangens op te geven, waarlijk in staat is de mensen te helpen en dat geeft hem zoveel voldoening ook. Zelfs al zit hij ogenschijnlijk achter een ondoordringbaar fort, hij doet er alles aan om een steentje bij te dragen daar waar nodig is.

Foto abt

Dit antwoord sloeg in als een bliksemschicht. Het verlichtte op slag mijn visie, maar nog geen twee seconden later was ik terug in mijn eigen duisternis gehuld waar ik voor die openbaring onbewust in had geleefd. Ik realiseerde me dat ik vaker bij de eerste categorie van helpers had behoord dan ik gedacht had! Ik zag in dat ik door te helpen eigenlijk mijn goedheid, mijn kennis, mijn ervaringen, mijn wijsheid wilde bewijzen. Ik zou dan geliefd en bewonderd worden, als een heldin beschouwd worden en op handen gedragen worden. Ik wilde belangrijk zijn of steeds hoger staan dan de andere uit controle en zelfbehoud. Mijn identiteit en zelfwaarde hadden al die tijd afgehangen van de bevestiging van anderen en ik had het niet door. Ik had niet gedacht dat mijn ego zo sluw en listig kon zijn! Ik viel door de mand en daar zat ik dan, in naakte schaamte. Het deed zo’n pijn om het duistere in mezelf onder ogen te komen, omdat ik ten diepste overtuigd was van mijn welgemeende, absolute goedheid. Het liefst van al wilde ik mijn ogen afwenden, doen alsof ik niets gezien had en alle inzichten verdringen in een donker hoekje, steeds dieper en dieper in mijn onderbewustzijn. ‘Niet deze keer’, prevelde ik tegen mezelf.

Ik deed mijn ogen open. De abt stond op en verliet de kamer even geruisloos als hij binnenkwam. De ontmoeting met de abt was een belangrijk scharniermoment voor me geweest. Dankzij hem had ik een dieper, genuanceerder inzicht gekregen in de sluwe spelletjes die ik met mezelf en de wereld rondom mij speelde. Ik was de abt dankbaar dat hij als een spiegel voor me had gestaan en me mijn gebreken had getoond. Het was alsof hij dat uit genade had gedaan, omdat hij wist dat ik goede intenties had. Maar goede intenties hebben, is niet genoeg. Het deed pijn om mijn eigen duisternis te zien, maar enkel door ze te erkennen en te accepteren, kreeg ik de kans om ze met compassie te verlichten en te transformeren. Compassie is dus niet altijd zo rooskleurig als ik dacht. Ze is een harde hand die ons zowel kan aaien als een klap in het gezicht kan geven om ons wakker te schudden. Soms hebben we dat nodig, realiseerde ik me. Jezelf confronteren is dus niet genoeg, net zoals de woorden ‘ik hou van je’ niet genoeg zijn. Liefde is actie. Liefde is een werkwoord. Liefde is handelen. Enkel uit liefde voor onszelf kunnen we juist handelen en het juiste doen.

De retraite was nu officieel afgelopen. Mijn koffer stond al klaar in de gang. Het was tijd voor ons om te vertrekken. Voor ik in de auto stapte, draaide ik me om om nog even het abdijgebouw te bewonderen. Ik zag hoe een grote groep mensen de abdij binnengingen om Orval-bier te kopen. Ik vroeg me af: als we op onverbloemde momenten zoals tijdens stilteretraites de genadeloze waarheid over onszelf toestaan voor even uit zijn schuilplaats te komen, in hoeverre zijn we bereid om onszelf te transformeren? Het was alleszins een goede keuze voor mij geweest om naar hier te komen. Ik was op het juiste moment naar de juiste plaats gekomen.

25 mei 2017. Het was Hemelvaart. Ik zat met een goede vriendin in de Verzonken Tuin van Leuven. Zij was een Zambiaanse christen, ik een Turkse moslima. Het was warm en het zonnetje scheen en de bloemen stonden in volle bloei. Telkens wanneer we samenkomen, monden onze gesprekken over koetjes en kalfjes altijd uit in een interessante uitwisseling over God en onze gemeenschappelijk zoektocht naar de Waarheid. Hoe verschillend onze achtergronden ook zijn, we vinden altijd wel een manier om het eens met elkaar te zijn. Het gaat vanzelf. Toen ook.

Ik vertelde haar over mijn ervaringen in de abdij van Orval en wat voor waardevolle lessen ik had meegenomen over mezelf en over de wereld. Ze zei me dat ik haar deed denken aan het Hooglied in de Bijbel. Velen vinden het een controversieel deel, omdat de jongen en het meisje in hun liefdesverklaringen geen blad voor de mond nemen. Zij interpreteerde het eerder als een prachtige beschrijving van de bond van liefde tussen God en zijn Schepping.

Met die opmerking leek het wel alsof alles ineens stilstond. Op mijn hartslag na. Stilte.