Van de circa 750.000 Palestijnen die in 1948 hun huizen moesten ontvluchten zochten zo’n 110.000 hun toevlucht in vluchtelingenkampen in Libanon. Doordat hun vluchtelingenstatus doorgegeven wordt aan de volgende generaties, tellen deze kampen vandaag meer dan 400.000 vluchtelingen. Diana Allan is een Britse historica die in 2008 haar doctoraat in de antropologie behaalde aan de Universiteit van Harvard. Vandaag is ze verbonden aan de Universiteit van Cornell. In 2002 richtte ze het Nakba Archief op, een verzameling van meer dan 650 interviews met eerste-generatie Palestijnse vluchtelingen die in Libanese kampen leven. Het archief stelt zich tot doel te verzekeren dat de herinnering en geschiedenis van hun leven in pre-1948 Palestina, inclusief de joods-Palestijnse relaties en hun ervaringen tijdens de uitdrijving van 1948, bewaard blijven. Diana Allan gaf een lezing over haar project tijdens het kunst- en filmfestival Eye on Palestine, en achteraf konden we haar interviewen.
Waarom is het zo belangrijk om deze getuigenissen op beeld vast te leggen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld schriftelijke getuigenissen?
Ondanks de groeiende aandacht voor het belang van ooggetuigenverslagen van de Nakba, is mondelinge geschiedenis een relatief marginaal fenomeen gebleven in de studie van de Palestijnse geschiedenis. Getuigenissen op beeld voegt ook een extra dimensie van emotie en lichaamstaal toe aan hun narratief. Bovendien denken vele geleerden en activisten dat de herinneringen aan het Nakba actief doorgegeven worden aan de jongere generaties. Maar vele oudere Palestijnen zijn net bang dat de herinnering aan hun uitdrijving vergeten zal worden met het uitdoven van hun generatie. Naarmate het aantal eerste-generatie vluchtelingen afneemt wordt de culturele en politieke waarde die deze gemeenschappen van de Palestijnse diaspora toekennen aan de Nakba enkel maar groter. Het aanleggen van een dergelijk archief is niet enkel dringend omwille van de nood om deze geschiedenissen te behouden, maar bovendien ook om actief zionistische claims te weerleggen die stellen dat de onteigeningen van 1948 een soort onvermijdbaar gevolg van de oorlog waren, in plaats van een koloniale politiek van etnische zuivering.
U behaalde een doctoraat in de antropologie aan Harvard in 2008. Waar werd uw interesse gewekt voor de Palestijnse zaak en hoe is dit project tot stand gekomen?
Mijn beide ouders werkten in het Midden-Oosten en ik ben geboren in Beirut. Mijn moeder was altijd zeer betrokken met de Palestijnse situatie en ze was een van de oprichters van het Refugees Studies Program aan de Universiteit van Oxford. Ze deed veel werk in Gaza, onder meer voor het Gaza Community Mental Health Program. Toen ik aan Cambridge studeerde was ik daar de president van de Palestine Society. Nadat ik mijn bachelor daar behaalde trok ik naar Gaza waar ik een jaar werkte. Het jaar nadien trok ik naar Harvard voor een doctoraat. Hiervoor wilde ik mijn veldwerk in Gaza doen, maar toen begon de Tweede Intifada [in 2000, nvdr] en besloot ik uit financiële en veiligheidsoverwegingen mijn veldwerk in Libanon te gaan doen. Zo kwam ik in het vluchtelingenkamp Shatila terecht.
Dat is natuurlijk altijd wat problematisch – in Shatila, bijvoorbeeld, komen elk jaar een zee van vrijwilligers toe die voor een maand of twee met ngo’s meewerken en dan terug vertrekken. In de kampen maken de vluchtelingen daar soms grappen over: ze noemen dat het ‘toeristenseizoen’. Het problematische is dat je soms de indruk krijgt dat die ervaringen meer verrijkend zijn voor de vrijwilligers dan voor de vluchtelingen zelf. Maar tegelijkertijd is het natuurlijk belangrijk dat mensen naar hier komen en de situatie met hun eigen ogen zien. Het heeft een diepe indruk op mij nagelaten en ondertussen werk ik reeds vijftien jaar met Palestijnse vluchtelingen. Ik ben ondertussen ingeweven in de lokale gemeenschap. Het is nu mijn leven en ik voel me enorm geprivilegieerd. Ik hoop dan ook dat mijn werk nuttig zal blijken voor de gemeenschap hier.
In de context van de vredesgesprekken hebben sommigen geopperd dat het misschien beter is om de geschiedenis, die vaak zeer gevoelig is, aan de kant te zetten en te concentreren op de hedendaagse problematiek. Met het Nakba Archief wordt natuurlijk echt de focus gelegd op die gevoelige geschiedenis. Wat zijn de argumenten voor de nadruk op herinnering in tegenstelling tot de nadruk op vergeten?
Er bestaat inderdaad een soort pragmatische politieke houding die stelt dat om te onderhandelen je sommige van die gevoelige onderwerpen beter aan de kant laat en moet concentreren op de dringende onderwerpen van het heden. De fout die deze politici maken is dat ze de situatie veel ingewikkelder voorstellen dan ze eigenlijk is. Er bestaat bovendien de overtuiging dat spreken over wat er gebeurde in 1948 plots zou uitmondden in een enorme vloedgolf van vluchtelingen die terugkeren naar Palestina. Mijn eigen onderzoek suggereert echter dat een aanmerkelijk aantal van de nieuwere generaties, die in ballingschap geboren zijn, niet meteen die drang of noodzaak voelen om terug te keren. Vluchtelingen zijn vaak pragmatischer dan politici en activisten denken. In elk geval, eender welke vorm van duurzame vrede vereist dat deze onderwerpen vroeg of laat geconfronteerd worden, want om rechtvaardigheid te verkrijgen moet er eerst waardigheid zijn. De Palestijnse vluchtelingen in Libanon moeten behandeld worden zoals anderen behandeld geweest zijn in vergelijkbare situaties. Er moet een erkenning komen van de onrechtvaardigheid die hen aangedaan is.
Het Nakba Archief is een grassroot initiative, dat volledig door Palestijnse vluchtelingen zelf gerund wordt. Is er enige hulp of interesse – of net kritiek of tegenstand – uit Israëlische hoek gekomen?
We zijn geen echte belemmeringen tegengekomen, hoogstwaarschijnlijk omdat we erg ongeorganiseerd zijn (lacht). Ik denk dat veel mensen ons werk niet kennen, ook al is het nu reeds de grootste verzameling van mondelinge getuigenissen. Maar dat is waarschijnlijk maar best ook (lacht). Natuurlijk, wanneer ik naar Israël reis zijn er altijd wel problemen wanneer ze zien wat mijn werk precies inhoudt. Maar dat is niet speciaal of ongewoon; eenieder die werkt met Palestijnen heeft tegenwoordig problemen. Wat betreft samenwerking heeft de Israëlische organisatie Zochrot [die zich tot doel stelt de Nakba bekender te maken onder de Israëlische bevolking, nvdr.] altijd achter ons gestaan. We hebben hen ook geholpen met een heel interessant project waarbij een Franse fotograaf foto’s nam van vluchtelingen, ze dan levensgroot uitprintte in karton en ze ging neerzetten in de dorpen die ze in 1948 hadden moeten verlaten. Die vluchtelingen waren enorm enthousiast over de idee dat hun afbeeldingen in hun dorpen stonden, ook al konden ze er zelf niet terugkeren. Toch zou ik willen dat we meer samenwerking hadden met Israëii’s. Er bestaat een zeer interessant project van Eyal Sivan en Ilan Pappé. Zij maken momenteel een Common Archive van getuigenissen van Israëlische veteranen van 1948. Ik ben gesprekken met hen begonnen en hopelijk kunnen we op een bepaald moment onze beide archieven op één of andere manier samenbrengen.
De vredesgesprekken zijn natuurlijk vaak vastgelopen, stilgelegd, vertraagd, enzovoort. Hoe belangrijk zijn grassroot initiatives zoals de uwe voor het peace-building in het algemeen?
Ik wou dat ze een grotere impact hadden. Palestijnse vluchtelingen, en vooral die in Libanon, zijn vooralsnog volledig buiten de besprekingen over hun lot gehouden en dat vind ik enorm problematisch. Er zijn een aantal initiatieven geweest om hun meningen meer te betrekken: in 2011 was er bijvoorbeeld een conferentie in Beirut die trachtte de Palestijnse Nationale Raad nieuw leven in te blazen door een representatief lichaam op te richten dat de belangen en stemmen van de Palestijnse vluchtelingen zou incorporeren. Maar zelfs in die context werd gewerkt met vertegenwoordigers en werden zo de vluchtelingen zelf niet echt betrokken.
Wat betreft de invloed van ons project hierop – hoewel het project natuurlijk zich bezighoudt met politieke en activistische thema’s, hebben we niet met politieke instanties samengewerkt en hebben we dus altijd een neutraal standpunt ingenomen. Ik hoop dat de netwerken die wij gevormd hebben in die kampen zullen blijven doorleven ook nadat ons werk erop zal zitten. Kampgemeenschappen zijn vaak zeer gescheiden van elkaar en er zijn weinig initiatieven die ervoor zorgen dat vluchtelingen van verschillende kampen elkaar ontmoeten. Ik hoop dus dat ons project een model kan zijn voor andere voorbeelden van grassroot-projecten en ik hoop ook dat het de basis kan zijn voor andere vormen van mobilisatie.
Wat zijn de toekomstige plannen en doelstellingen van het Archief? Zal er een moment zijn waar het werk als “compleet” bestempeld kan worden? Zijn er plannen om bijvoorbeeld ook samen te werken met vluchtelingen in Syrië en Jordanië?
We hadden plannen gemaakt om uit te breiden naar Syrië. Dat was bijna geregeld – we hadden financiering en we hadden een netwerk opgebouwd van mensen uit vluchtelingenkampen. Toen escaleerde de situatie natuurlijk en moesten we het project stopzetten. Maar ook voor het uitbreken van de burgeroorlog was Syrië een moeilijke plek om te werken. Het is er zeer moeilijk om vergunningen te krijgen om eender wat te filmen. De kampen worden er ook veel strenger gereguleerd en er is veel meer controle vanwege de overheid. Ik heb dus geen idee wanneer we in staat zullen zijn dit project naar daar uit te breiden, en dat is zeer jammer want Syrië zou een zeer interessante context zijn om die interviews te gaan afnemen. We hebben geen plannen gemaakt om naar Jordanië uit te breiden omdat daar reeds veel werk verricht is, onder meer door Salah Mansour van de organisatie Palestine Remembered. Wat betreft het toegankelijk maken van de archieven zijn we reeds enkele jaren aan het samenwerken met de Amerikaanse Universiteit van Beirut. Ik woonde in Beirut van 2010 tot 2012 en in die periode probeerde ik fondsen te verwerven om van het project een online archief te maken. We hebben ook samengewerkt met het Issam Fares Instituut van diezelfde universiteit. De ganse collectie wordt nu gedigitaliseerd en we proberen een goede zoekrobot te maken die moet toelaten op kernwoorden de honderden interviews te doorzoeken. Ik hoop dat het project ergens in de volgende twee jaar voltooid zal zijn.
Deze getuigenissen handelen natuurlijk over zeer gevoelige en emotionele onderwerpen. Wat zijn enkele memorabele of verrassende getuigenissen die je zijn bijgebleven?
Ze zijn allemaal verrassend op verschillende manieren en ze zijn allemaal zeer ontroerend. Ik stond versteld van de vlotheid waarmee ze spraken. De voorbeelden die we tijden de lezing toonden zijn in die zin zeer representatief voor de rest van de collectie. Over het algemeen hebben de oudere vluchtelingen die we interviewden een buitengewone vaardigheid om over moeilijke onderwerpen te praten op een zeer ontroerende en coherente manier. Ik denk dat dat een product is van het feit dat die verhalen vaak reeds vele malen verteld zijn geweest. We deden een zeer emotioneel en moeilijk interview met een vrouw uit Tantura die tijdens de uitdrijvingen van 1948 slachtoffer was geweest van een verkrachting. Op het moment dat we het interview aflegden was ze bedlegerig en zeer ziek. Haar zoon was bij haar zijde en hij was duidelijk niet op zijn gemak over het feit dat wij dat interview afnamen.
Een ander interview dat me sterk is bijgebleven is er één dat ik uiteindelijk verwerkt heb in de vorm van een documentaire, getiteld Still Life. Ik screende die voor dit festival ook in Brussel. De documentaire gaat over een oudere man, Said Ismael Otruk, hij had een reeks foto’s die hij met zich had meegebracht uit Palestina – en het is redelijk zeldzaam om een vluchteling te vinden die nog foto’s van Palestina heeft, onder meer omdat vluchtelingen zo vaak van kamp naar kamp verplaatst zijn geweest. Het waren fantastische foto’s van hemzelf op zijn boot. Er zat een fantastische foto tussen van een dok in Akko waar mensen zich verzamelden om Palestina te ontvluchten. Said was een visser die hen met zijn vissersboot overzette naar grotere schepen. In de laatste dagen van april 1948 vertrok hij uiteindelijk zelf op één van die boten, richting Libanon. Het was interessant hoezeer die beelden van zijn werk en leven belangrijk voor hem waren – de vissen die hij ving, de netten die hij gebruikte en zijn ervaringen op zijn boot. Al die zaken kwamen zeer sterk naar voren in zijn narratief. Tijdens het interview vroeg mijn collega, Mahmoud Zeidan, hem de volgende vraag: “Probeerde je ooit per boot terug te keren naar Palestina?” waarop hij antwoordde: “Nee, ik heb de juiste netten niet om daar te vissen.” Dat was voor mij een zeer treffende opmerking omdat het aantoonde hoezeer Palestina voor hem een verzameling van relaties en materiële praktijken was. Wanneer wij aan Palestina denken dan zien we het als een soort politieke kaart van grenzen. Voor hem was Palestina iets anders: het was zijn leven als visser en alle dagelijkse praktijken die daarmee gepaard gingen.
[Said Ismael Otruk haalt herinneringen boven aan zijn leven als visser in Palestina. (bron: Vimeo; Diana Allan’s “Still Life)]
Wat voor grassroot initiatives zouden nu erg welkom zijn?
Door de enorme aandacht die wordt besteed aan het recht op terugkeer is er een gebrek aan aandacht voor de burgerrechten van de Palestijnse vluchtelingen in Libanon. De Libanese regering stelt dat ze die burgerrechten niet wilt uitbreiden omdat dit de druk op Israël zou verlagen om het recht op terugkeer te erkennen. Ze argumenteren dat burgerschap leidt tot naturalisatie en dat zodra de Palestijnen dat recht hebben, ze snel hun politieke rechten zouden vergeten. Dit vind ik nonsens. Het is de manier waarop de Libanese regering rechtvaardigt hoe ze Palestijnen in een staat van kiesloosheid houden. Datzelfde discours is ook het Palestijnse nationalistische discours binnengedrongen. Politieke Palestijnse fracties in de kampen zijn diezelfde logica aangegaan en focussen zo altijd op dat recht op terugkeer. Zo ontstond een zekere ambivalentie over hoe men moest onderhandelen over het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen in Libanon. Dus wat ik graag zou zien is een sterke grassroot movement die mobiliseert rond dit thema van burgerrechten voor Palestijnen in Libanon. Er zijn wel enkele pogingen geweest – Safi Hanafi, een professor sociologie aan de Amerikaanse Universiteit van Beirut, bijvoorbeeld, maar hij is daar ook steeds gedwarsboomd in geweest. Bovendien is er dus nog steeds een sterke aarzeling bij intellectuelen, activisten en vluchtelingen om rond dit thema te mobiliseren.
Meer informatie en excerpten van de interviews kunnen gevonden worden op de website van de organisatie, www.nakba-archive.org.
Enkele van Diana Allan’s documentaires, waaronder Still Life, zijn te bekijken op haar Vimeo-profiel, dat toegankelijk is voor iedereen.
[Dit interview werd afgenomen op woensdag 2 april, voor Kif Kif en binnen het kader van het Eye on Palestine Festival]