Jan Blommaert over de 'werkbare waarden' van Bart de Wever

De hedendaagse politicus is een meester in nieuwe genres: de Facebook-entry, de blog, de Tweet. Deze nieuwe genres zijn niet enkel vormgehelen, ze bepalen ook de inhoud van politieke communicatie. Hoe zit het Bart de Wevers nieuwe blogs in boekvorm 'werkbare waarden'?
Jan Blommaert over de 'werkbare waarden' van Bart de We

Uitgebreid kokketerend met historische parabels, veelal uit de klassieke oudheid, heeft hij het over een ruim gamma aan thema’s: de media, identiteit, postmodernisme, diverse aspecten van democratie, links en rechts, de economie, het milieu, de stad, het geloof, Verhofstadt, Obama en allochtonen.

 

De hedendaagse politicus is een meester in nieuwe genres: de Facebook-entry, de blog, de Tweet. Van Wilders is geweten dat hij nagenoeg uitsluitend via Twitter communiceert, de Facebook-pagina van Obama behoort tot de best gelezen politieke communicatie in deze wereld, en de blog van Siegfried Bracke duikt in honderden variaties op in iedere forum-discussie die men zich maar kan indenken. Deze nieuwe genres zijn niet enkel vormgehelen, ze bepalen ook de inhoud van politieke communicatie. De 144 karakters van een Tweet dwingen hen tot korte en snedige one-liners (“dit kabinet is knettergek!”- Wilders), en ook de Facebook-entries en de blogs geven de politici het voordeel dat ze alles snel en zonder al te veel argumentatie kwijt kunnen. De esthetiek van het schrijven domineert op de argumentatieve inhoud, en dit definieert het hedendaagse populisme. Metaforen, parabels en hyperbolen vervangen redelijke en feitelijke argumenten, en de hedendaagse populist lijkt enkel nog te argumenteren, terwijl hij/zij het werk laat doen door beelden, innuendo’s en puntige uitspraken. Het volk wordt zo afgeleerd zich redelijk te bezinnen over politieke en maatschappelijke kwesties; het leert in de plaats daarvan spreken zoals de politici, en deze retorische imitatiecultuur wordt dan op haar beurt in een reeks voorstellingen van ‘democratie’ gegoten. De mensen spreken zoals mij, ergo ze zijn akkoord met mij, ergo ik spreek namens hen en ben een democraat. Het Vlaams Belang heeft die cultuur lang geleden in dit land gezaaid (“wij zeggen wat U denkt!”); mensen als De Wever halen er nu de oogst van binnen.

“Werkbare Waarden” van De Wever is een verzameling blogs met daarrond enkele franjes. Na een voorwoord van Tom Naegels dat ik genegenheidshalve terzijde zal laten opent De Wever met vier iets langere essays. Dan volgt de kern van het boek: niet minder dan 47 stukjes van elk enkele honderden woorden lang, waarin De Wever volgens het hierboven vermelde recept zijn ding doet. Uitgebreid kokketerend met historische parabels, veelal uit de klassieke oudheid, heeft hij het over een ruim gamma aan thema’s: de media, identiteit, postmodernisme, diverse aspecten van democratie, links en rechts, de economie, het milieu, de stad, het geloof, Verhofstadt, Obama en allochtonen.

Die laatste categorie is sterk vertegenwoordigd: niet minder dan elf stukjes gaan rechtstreeks of onrechtstreeks over allochtonen en migratie. Telkens stelt De Wever dat allochtonen zich moeten onderwerpen aan de wetten, geschreven en ongeschreven, die bij ons gelden, en vaak doet hij vanuit het perspectief dat aan allochtonen dingen worden toegestaan die bij autochtonen beteugeld worden – hetgeen vanzelfsprekend beklagenswaardig is voor hem. Zo bespreekt hij het geval van de Antwerpse onthaalmoeder die haar vergunning verloor nadat was bekend geraakt dat zij uitgesproken fascistische sympathieën had en een foto van Hitler in haar woonkamer hangen had. De Wever sluit zijn bedenkingen hieromtrent af met het zurige “Er moest maar eens een foto van Ahmadinejad in hun living hangen” (98); immers, “zo gauw de islam in beeld komt put men zich uit in begrip voor de sociale normen die van deze godsdienst uitgaan”. Meer nog, “opinies en gedrag die namens de islam worden gepromoot en strijdig zijn met de basiswaarden van een verlichte samenleving, kunnen nog steeds rekenen op een flinke portie cultuurrelativerende vergoelijking”, vanuit de hoek van links uiteraard (88). Die basiswaarden van een verlichte samenleving zijn voor hem heilig, zij het niet symmetrisch toegepast. Wanneer hij het over Aartsbisschop Léonard heeft blijkt zijn tolerantie jegens diens uitspraken bijzonder groot, ook al vertolken ze een schending van de verlichte basiswaarden die De Wever zo hoog inschat. Allochtonen (Moslims uiteraard, in dit wereldbeeld) en Christenen vallen niet onder dezelfde regels, zoveel is helder.

Hoe komt de Wever aan dit asymmetrische standpunt? Hierbij raken we aan de kern van zijn wereldbeeld, en “Werkbare Waarden” is buitengewoon expliciet in dat opzicht. Dat wereldbeeld berust op een reeks waarden; die waarden worden doorheen een traditie aangevoerd, ze zijn de kern van wat De Wever verstaat onder ‘identiteit’, en het is vanuit die identiteit dat er naties ontstaan. Naties zijn in de eerste plaats ‘morele gemeenschappen’ voor De Wever, gemeenschappen die een kern van traditionele waarden delen en daaruit hun gemeenschappelijke identiteiten putten. Voor De Wever is er slechts één vorm van fundamentele identiteit, de nationale, en dit is zo omdat de natie een morele gemeenschap is. Die morele gemeenschap moet ideaal gesproken ook een wettelijke gemeenschap vormen. Het wettelijke en bestuurssysteem – de democratie en de rechtstaat – volgen in de optiek van De Wever de structuur van morele gemeenschap, want deze laatste ligt vast en is fundamenteel. Daardoor is België een onaangepaste wettelijke gemeenschap, want ze staat haaks op de waarden van de Vlaamse natie.

Wanneer we deze kern van De Wevers ideologie begrijpen, wordt de lectuur van “Werkbare Waarden” makkelijk en instructief, want we zijn in staat om de vele tegenstrijdigheden en het onsamenhangende karakter van heel wat teksten te zien in het licht van het dogma dat eraan ten grondslag ligt. Dit dogma behoort tot de kern van de zogenaamde ‘anti-Verlichting’, een traditie die zich vanaf Edmund Burke parallel ontwikkelt aan de Verlichting, en waarin de morele gemeenschap voorafgaat aan de staatkundige, waarin er geen universele waarden of menselijkheid zijn maar wel fundamenteel verschillende naties, en waarin derhalve geen enkele aanpassing moet worden uitgevoerd ten overstaan van veranderingen in de samenleving. De realiteit moet zich plooien naar de natie, het omgekeerde is niet waar.

Het is vanuit dit gegeven dat we begrijpen waarom De Wever zich zo kant tegen het “ethisch neoliberalisme” (68) waarin vooral de hedendaagse media en het historische links een rol spelen. Links dwaalt (reeds vanaf Burke) omdat het uitgaat van abstracties, theorie en utopie, terwijl nationalistisch rechts uitgaat van fundamentele basiswaarden en relaties – de morele gemeenschap. Het verklaart eveneens waarom Verhofstadt er zo van langs krijgt in dit boek: hij moet ooit gezegd hebben dat e in een post-identiteits wereld leven en allemaal cosmopolitisch moeten worden, en men begrijpt waarom dit De Wever recht in de ziel treft. Men begrijpt ook waarom De Wever zo tegen referenda te keer gaat: ze zijn alweer een uitvinding van links, en ze dreigt de ware, eenduidige en transcendente belangen van de natie te verdringen.

Die belangen zijn rechts, conservatief, Christelijk en ethnocratisch of chauvinistisch. Ook al plaatst De Wever hier en daar voetnoten bij elk van deze begrippen, de onvoorwaardelijke en vanzelfsprekende dominantie ervan binnen de Vlaamse morele gemeenschap wordt nooit in twijfel getrokken. We merken dat het best wanneer hij het over allochtonen en Moslims heeft: het “spontane samenvloeien” van autochtoon en allochtoon kan nooit betekenen dat de autochtoon zich aanpast aan de allochtoon. Integratie moet worden gevolgd door assimilatie, en er is enkel sprake van een geslaagd integratiebeleid wanneer de allochtoon volledig opgaat (‘verdampt’, om het in NVA-termen te zeggen) in de Vlaamse morele gemeenschap (56). Tot zover datgene wat De Wever ziet als een ‘open en dynamisch’ concept van de Vlaamse natie, en tot zover ook zijn beweringen als zou zijn visie op migranten fundamenteel afwijken van die van het Vlaams Belang.

We zien dit eveneens wanneer hij mijmert over de zedenverwildering van deze tijd. Met een hand op de boeken van Dalrymple bespreekt hij het geval van Alfie, de twaalfjarige jongen die volgens The Sun een kind had verwekt bij zijn liefje. Deze verloedering analyseert hij als mee geschapen door de losbandige pers die geen “publieke moraal” meer dient (68) en samen met het cultuurrelativisme van links en Mei 68 verantwoordelijk is voor de grote culturele en sociale malaise waarin we ons bevinden. Deze is zo groot dat veel Vlamingen hun besef van fundamenteel Vlaming-zijn hebben laten toedekken onder het fijn stof van een ingebeeld cosmopolitisme en Belgicisme – ze zijn ‘postmodern’ geworden. Daaruit leidt hij ook af dat de progressieve Vlaming thans toleranter is voor Moslims dan voor Aartsbisschop Léonard, voor Ahmadinejad dan voor Hitler. En dat alles is fout.

Er is voor De Wever maar één identiteit écht en fundamenteel, de nationale; en er is slechts één gemeenschap die zowel transcendent is als concreet: de natie. Dat de samenleving, en daarmee de ‘roots’ van haar bewoners, diepgaand veranderd zijn lijkt hem te ontgaan. Fromm, Adorno en Marcuse staan niet op zijn leeslijst. Hij is ook niet op de hoogte van hedendaagse ontwikkelingen in het onderzoek naar identiteiten waarin meervoudigheid, flexibiliteit en dynamiek centraal staan, en hij hecht geen geloof aan oudere inzichten die verschillen in geslacht, sociale klasse, afkomst, opleidingsniveau, leeftijd en andere objectief-sociale factoren als bepalende identiteiscriteria zien. Objectiviteit is immers niet zijn handel; hij gaat uit van een geloofspunt – de fundamentele aard van de natie als ethische gemeenschap – en ontwerpt daarrond zijn Burkeaans politiek bouwwerk.

Het is eigen aan De Wever dat hij dit anti-Verlichting-standpunt verkocht krijgt als een puur Verlichting-standpunt, en dat hij pure romantiek kan slijten als redelijkheid. Hij kan dat omdat hij zich mag beperken tot de korte snelle hap van de blog en de column. Wanneer hij langere argumentaties aangaat, zoals in de vier essays die de blogs voorafgaan, dan merkt men hoe zwak dit bouwsel staat. Men merkt dan gênant slechte geschiedschrijving, oppervlakkige en à la carte interpraties van de denkbeelden van anderen (zijn begrip van ‘postmoderniteit’ is bijvoorbeeld zorgwekkend karikaturaal), een Robespierre-achtig gedweep met de Grote Figuren uit het oude Rome en Griekenland, en een volkomen anti-intellectuele houding tegenover de argumenten van de tegenstrever. Hij blijkt zeer veel te lezen, maar te weinig nota’s aan te leggen en veel te weinig te studeren. Bovenal plooit hij alles wat hem uitkomt naar de eisen van zijn eigen neo-romantisch en neo-conservatief keurslijf – een abstractie, theorie en utopie op zichzelf, dus net datgene wat Burke afwees als het fundament voor en gezonde politiek.
“Werkbare Waarden” is een uitstekend boek voor al wie De Wevers wereldbeeld grondig wil leren kennen. Hij zelf behoudt zich het recht voor zich te vermaken over de denkbeelden die men hem toeschrijft; hij kan anderen het recht niet ontzeggen het hunne ervan te denken, zeker niet wanneer hij zijn hele geloofbelijdenis in een boek expliciet te kijk zet.
(Jan Blommaert is hoogleraar Taal, Cultuur en Globalisering aan Tilburg University en publiceerde onder andere ‘De Crisis van de Democratie’ en ‘De Heruitvinding van de Samenleving’)