Peter Holvoet-Hanssen is een omnivoor, maar ook een brisantbom, voor iedereen.
Vrienden van het Vrije Woord,
Vrienden van de Poëzie,
Ahoy scheepsmaat PHH,
Dames en Heren,
De Arkprijs is een gevaarlijk ding. Je eindigt in het grote geld, de politiek of nog erger. Christine Van Broeckhoven, winnares in 2005, krijgt een internationale prijs in de schoot geworpen, van 250.000 dollar. Marleen Temmerman kreeg de Arkprijs het jaar daarop. En het geschiedde: senator, en gisteren weggepromoveerd naar de Wereldgezondheidsorganisatie.
Peter Holvoet-Hanssen dreigt dezelfde weg op te gaan. Met één voet staat hij al in de politiek, met zijn adagium:
Et ceterum censeo Navonem esse delendam.
En overigens ben ik van mening dat de NAVO afgeschaft moet worden.
Dit artikel verscheen eerder op ANSIEL
Het klinkt vreemd om een dichter deze mantra te horen afdraaien – in een opiniestuk met zijn maatje Elvis Peeters in De Morgen, in zijn tekst die hij voor de brosjure van de Arkprijs pleegde. Want Peter Holvoet-Hanssen is geen barrikadenman. Hooguit een dartele nar die de goegemeente en de machtigen der aarde uitlacht. Er zit niks kwaadaardigs in zijn politieke stellingnames, maar “een gek zegt al lachend de waarheid”. Dat is de taak van de dichter: aantonen dat macht een bubbel is, dat macht korrumpeert, dat macht opgeblazenheid is die teert op de goedgelovigheid van slaafse volgelingen. Een bubbel die barst als de menigte beseft dat de keizer in zijn blootje staat. Dan klappen de banken in, dan storten diktaturen in, dan verbergt het uniform niet langer de schriele naaktheid. De dichter is een lieflijke anarchist. De dichter is een aspirine. De dichter is helder als kristal, rechtlijnig als een kind.
Dichten is kapen. Kapen is de rijkdommen van de taal veroveren, met instemming van de uiteindelijke opdrachtgever: de lezer. Kapen is ook een kaap ronden, een rots omzeilen om nieuwe horizonten te verkennen en nieuwe werelden te ontdekken. De Piet Hein van alle Vlaamse dichters is Peter Holvoet-Hanssen. Een man die een vrijbrief afdwong van het Antwerps Stadsbestuur om eigengereid die taal om te zetten in liederlijke, naieve, opwekkende, opruiende, zangerige teksten vol Sehnsucht, verlangen naar de eindeloosheid van zee en zien, heimwee naar grenzenloosheid, vol uitzicht op de mensen vanop de transen, de kerktorens, het kraaiennest. Kleine mensen van zo hoog, en die zijn Peter Holvoet-Hanssen dierbaar. Want dichten is ook, en vooral, zich ontdoen van de ketenen waarmee de dagelijkse on-taal ons verstikt, zich als een lenige Houdini losmaken uit schijnbaar onontwarbare knopen die de bewegingsvrijheid aan banden leggen. Uit de Dwangbuis van Houdini, zoals zijn eerste bundel uit 1998 heette. Vrijheid, zelfbeschikking, verovering, ontworsteling, dat is de zucht van de bewuste mens, en in volle hevigheid, van de dichter.
Ik lees bij Peter Holvoet-Hanssen geen versteende, geatrofieerde woorden, geen valse want omgeturnde begrippen, geen verengende taal die autoritaire regimes opleggen, of ze nu uit de ideologie of uit de bedrijfswereld komen. Niemand zal schunnige, immorele woorden ontdekken als ‘meerwaarde’, ‘een nieuwe uitdaging aangaan’, ‘stijlvol naakt’, ‘doelstellingen’, ‘evaluatie’, ‘funktioneringsgesprek’, ‘herstruktureren’, ‘afvloeien’, ‘delokalisering’, ‘human resources’ en dies meer – waar gewoon bedoeld wordt (en ik zeg het wijlen Chris Borms na): ‘nuttige idioot’, ‘ontslag na ruzie’, ‘blootfoto’, ‘verplichtingen’, ‘afkeer’, ‘loonverlies’, ‘afdanken’, ‘op de keien gooien’, ‘bedrijfssluiting’, ‘werkvolk’. En dies meer dus. Kapitalisme heet gewoon de macht van de rijke stinkers, Gezag heet onderdrukking. De laatste borstwering tegen die verfoeilijke taalvervuiling werpt de dichter op. En daarin is Peter Holvoet-Hanssen de lichtmatroos. En de schout-bij-nacht. Boeg en poep, spriet en kiel houdt hij argeloos en nauwgezet in het oog. Peter Holvoet-Hanssen is een betrouwbare stuurman tussen de ijsbergen van het verziekte jargon dat de kapitulatie voor het wilde vrijemarktsysteem heeft losgeweekt. De goochelaars, de tovenaars van wie hij schrijft:
Ik was de perfecte
aanpasser, oppasser in een mortuarium
Tegen die Medusa vecht hij, als Vulcanus in zijn onderaardse smidse (de geweldenaar, de geketende god in de bundel Strombolicchio uit 1999), als Jasoon om het Gulden Vlies, als David tegen Goliath, als Odysseus tegen de Cykloop Polyfemos, de “veeltalige” kannibaal. Zijn naam is Niemand, zijn daden het ultieme verzet tegen vlakschaving en onetische indoktrinatie. Drs. P doet dat ook, lichtvoetig en schijnbaar onnozel. Habakuk II de Balker noemt zich onbeschaamd en onbetamelijk landelijk en landerig. Leonard Nolens grauwt getormenteerd van de hem omringende verschraling, verwoestijning. En als Claude van de Berge de heraut is van mystieke kwetsbaarheid om de vloedgolf van hebzucht en woeker te stuiten, dan is Peter Holvoet-Hanssen tegelijk zijn kompaan en zijn tegenpool: als meest eksuberante, meest uitgesproken agent provocateur in een stugge wereld van geboden, verboden, afpersing, en nieuwe slavernij. Peter Holvoet-Hanssen is meer dan een tedere anarchist. Hij is, zoals de grote Lucebert ooit schreef, ook “de schielijke oplichter der liefde”, “niets dan de omroeper van oproer” (‘School der Poëzie’, in Apocrief, 1952).
Want wie is er bang voor gevoelens ? Wie is er bang voor doorzichtigheid ? Wie is er bang voor zijn eigen woorden en zijn eigen schaduw ? Wie is er bang voor vormelijkheden ? Niet, nooit, de dichter. Het deed me daarom afgrijselijk veel plezier het aprilnummer toe te krijgen van Stripgids, gewijd aan hét genre voor kinderen van 7 tot 77. En dat opent met “Kuifje in Oostende”, getekend door Luk Cromheecke, op tekst van het gelijknamige gedicht uit Navagio door onze voormalige Stadsomroeper. Peter Holvoet-Hanssen kent zijn klassiekers. In amper vier horizontale kolommen, goed voor acht prentjes, vatten de Vrolijke Heren de hele kunstgeschiedenis van de Koninklijke badstad samen, heel Ensoriaans, maar niet zonder eerbied voor de klassiekers van de verbeelding: het laatste prentje bevat een lege zee, in rood daglicht (de bovenste rijen zijn in nachtblauw gezet), één schip aan de einder, twee wolkjes, en de bevestiging van het Vlaamse surrealisme: “De Grrrote Krrraakvis mag me krrraken !”. Het zegt u allicht niets, maar het komt uit Hergés De Schat van Scharlaken Rackham (1944). Scharlaken Rackam is een zeeschuimer, geen kaper. Hij had in de vorige aflevering, Het Geheim van de Eenhoorn (1943), het gelijknamige fregat van François Ridder Haddoque, De Eenhoorn, geënterd en veroverd, en “de wimpel ‘zonder kwartier’ gehesen” – geen genade voor gewonden of overlevenden, gewoon de zee in gekieperd voor haai, kabeljauwskelder en reuzenachtarm, de mytische Kraken. Scharlaken Rackham bladzijde 28. Op een onbestemd eilandje van de Antillen zou in 1698 Hadoque, de illustere voorvader van kapitein Haddock en kapitein van De Eenhoorn die hij zelf opblies, zijn schatten verborgen hebben. Papegaaien hebben er de legendarische stroom verwensingen en vervloekingen van de Haddocks van generatie op generatie overdragen. Geleend van de vaste krachtterm die de ridder al in de Eenhoorn (blz. 23) gebruikte, terwijl hij zich uit zijn boeien losmaakt aan de bezaansmast. Iedereen papegaai ! Ik bedoel maar: wie het kleine niet eert, wie geen dichter wil zijn in Story, De Morgen, of aan de Boerentoren, moet niet hoog van die toren blazen, als het volk hem niet begrijpt of volgt.
Peter Holvoet-Hanssen draait er zijn hand niet voor om. Performance, troebadoerslied voor de Esterellatoren van de Antwerpse katedraal, voorleessessies op de Boekenbeurs (liefst voor de jeugd, waaraan zijn kaperskapiteinse Noëlla Elpers meeturft, jeugdschrijfster, muze en mede-oprichtster van het Kapersnest in Berchem, van waaruit Holvoet-Hanssen sinds 1994 zijn dreunende verzen de wereld instuurt), loftuitingen op de zee (met name in Het Visserijblad van Oostende, waarin hij zelfs mij als Lorelei kon lokken), tentoonstellingen, straattoneel, poëzie en proza: Peter Holvoet-Hanssen is een omnivoor, maar ook een brisantbom, voor iedereen. Hij kielhaalt zonder schroom het verstijvende taalgebruik en dus het onzindelijk afstappen van vrij denken. Holvoet-Hanssen is de verpersoonlijking van wat de mens moet zijn, en ik citeer uit zijn meesterwerk De Vliegende Monnik: “Wij waren blij dat we bijeengehouden werden door huid en botten, omdat onze gedachten bij het minste gingen vliegen. Zonder omhulsel zou er al vlug een bordje hangen: niemand thuis”. Zijn eigen parcours vat hij in Antwerpen/Oostende: “Als dichter ben ik een vrije geest in een beweeglijk taaluniversum. En de wereld in al zijn verschijningsvormen waait door mijn poëzie. Ik ben nomadisch, niet statisch van nature. Ik dans, speel; zing en schiet een onverwachte richting uit en dat is soms een richting die niet iedereen zint of aanvoelt”.
De keuze voor de zee ligt daarom voor de hand. Stromingen, opgezweepte golven, grenzeloosheid, verschietende einders – alleen daar kan de echte dichter zich thuisvoelen. Into the great wide open, noemt Tom Petty dat. Grenzenloze ballingschap die ana vreugde grenst. Holvoet-Hanssen had zijn ekskommunikatie al lang voorvoeld in de dialoog tussen de (diabolische) Inquisiteur en de Kardinaal (De Vliegende Monnik: 75): “Uw ‘ezeltje’” (pater ‘Asinello’ of Jozef van Copertino) “Verstoort de koncentratie van de monniken” (hij zweeft boven de hoofden met zijn aanzienlijk klokkenspel). “En nog steeds blijft hij volk trekken. De Kérk moet volk trekken, niet een luchtakrobaat”.
Anders, maar simpel gezegd: de akademisten weten niet goed weg met een man die spontaan zijn voeten veegt aan genres, geplogendheden, het literaire kanon, en klasseerbare struktuur. Holvoet-Hanssen heeft zichzelf nochtans perfekt omschreven: het mannetje in bruine zeep, Reynaert de vos, de dichter is een vis. De gladjanus.
Destijds staken schavuiten pektonnen aan op het strand bij nacht en ontij om argeloze karvelen op zandbanken tot schipbreuk te lokken. Jutten was toen een even toevalsgericht als rijkelijk tijdverdrijf. De hedendaagse dichter die tot dat inzicht komt – en daar reken ik Peter Holvoet-Hanssen toe – wéét dat hij niet weet, maar teert op de hebzucht van anderen, op het vernauwde winstbejag van verbeeldingloze kooplui. De dichter maakt zich ook geen zorgen over de toekomst, hij roostert de dag, hij windt wat hij vindt, hij plundert wat te pletter slaat op de grenzen van het nut, van het menselijk herleidbare: het rif, de rots, de pier, de scheer. Dat geldt ook voor de taal: zij versplintert op het fatsoen, de inhibities, de censuur, de schroom. De dichter wordt een kaper die doelbewust een vrijgeleide zoekt om de grenzen van het herkenbare te slechten, om schaamteloos te enteren wat zich in zijn gezichtsveld waagt, wat ongeordend aanspoelt. Om te slingeren van want naar want, en kleinoden te veroveren: vrouwen, edelstenen, fusten wijn en rum, de schat van Scharlaken Rackham. Uitbreken als dagelijkse oefening, zoals in ‘Gedicht van Ontluistering’:
Alzo sprak de bewierookte: ‘Ik zag een hol een kluizenaar uitbraken,
hoorde het een zucht van verlichting slaken. Een aquanaut
die vergeefs probeerde zijn leven te vullen door het leeg te laten
lopen, door te stoten naar hogere sferen. Hij daagde Lucifer uit en
is verzopen. Waai over het water en de storm luwt’.
Die vluchtigheid, die afhankelijkheid, die onthechtingspoging. Niet de kluizenaar is verlicht, maar zijn kooi. Niet de kennisverwerving geeft voldoening, maar de leegte. Niet het licht geeft bescherming als een Sint-Elmo’s vuur, maar Jethro Tull’s aqualung, de kieuwlong, de coelacanth die tegengestelde, afgescheiden werelden, zee en land, water en lucht kan overbruggen. Maar de mensen zijn ziende blind, en doofstom. Zij beschouwen de dichter als een zonderling. Zij houden hem voor de obligate hofnar, die hun dagelijkse beslommeringen moet doen vergeten. Want
Stink maar mensen, ’s nachts schijnt de zon toch voort
Proberen niet te creperen bevend voor de tang der zee.
Het engagement van Peter Holvoet-Hanssen keert zich nadrukkelijk tegen wie dergelijke beeldspraak niet wenst op te nemen. De cijferaars dus. De managers. De projektontwikkelaars. Om die reden maakt ook ook hij deel uit van ‘The Lappersfort Poets Society’.
De dichter Peter Holvoet-Hanssen is een minestreel. Hij grijpt elke gebeurtenis aan om er een ballade uit te puren. Hij trekt zich terug op zijn eiland om zijn geluk te tellen, zijn vrouw, zijn duiten, zijn adem, zijn horizon.
Het schip van de dichter liep dan wel averij op in de loop der jaren, het voer niettemin zinkend voort. En wat water maakt blijft leven. Alleen het schip van de woestijn droogt uit tot relikt, tot botten geschroeid en verweerd door de ongenaakbare zon. Het vlot van de Medusa, kannibalistisch wrakhout dat het mag zijn, draagt leven over. En de mens is leep genoeg om zelfs de duivel, al dan niet van de diepzee, te belazeren. In ‘De Hond van de Duivelsbrug’ uit Strombolicchio geeft ‘Nieuwjaarsdag’ de ultieme kunstgreep van de dichter aan.
“En nu poëzie. Voor mens en hond”, verluidt het:
“En voor de hond van de Ponte della Maddalena.
De duivel bouwde de brug in ruil voor de eerste ziel die zou oversteken. Het dorp stuurde de trouwe Borgo”.
De mens wringt zich uit zijn keurslijf. De hond ontglipt de dwangbuis. En de rest van de kosmos is een neus gezet. Nu de NAVO nog.
Ik dank u
Lukas De Vos
Antwerpen, Galerij De Zwarte Panter
7 juni 2012