Over culturele toe-eigening in de literatuur – verslag van een nodig gesprek

Annelies Verbeke, Fikry El Azzouzi, Karin Amatmoekrim en Henriëtte Louwerse schijnen hun licht op de grens tussen literaire verbeelding en culturele toe-eigening. Is het wel of niet ‘done’ dat een witte auteur zich een zwart personage toe-eigent, en vice versa?

Donderdagavond 9 februari 2017 – Brussel. Drie Nederlandstalige schrijvers houden een boeiend gesprek bij deBuren. Annelies Verbeke, Fikry El Azzouzi en de Surinaams-Nederlandse Karin Amatmoekrim schijnen hun licht op de grens tussen literaire verbeelding en culturele toe-eigening. Henriëtte Louwerse(University of Sheffield) voorziet het thema van context en modereert. Is het, in deze tijd, wel of niet ‘done’ dat een witte auteur zich een zwart personage toe-eigent, en vice versa?

Afgezien van de kleuren zwart en wit, of niet-wit, waarmee, weliswaar compact en politiek-correct, uiteenlopende bevolkingsgroepen worden aangeduid, is de kern van het gesprek erg genuanceerd. Louwerse maakt het begrip ‘culturele toe-eigening’ toegankelijk aan de hand van Paris Jacksons verontwaardiging over de keuze van Sky TV om Joseph Fiennes de rol van Michael Jackson te laten spelen in ‘Urban Myths’, een cultureel-satirische tv-show. Het idee dat een witte Brit geloofwaardig een Afro-Amerikaans popicoon zou kunnen vertolken, maakt het probleem snel duidelijk.

Dat Paris Jacksons boosheid terecht is, hoeft weinig betoog. Het is hoogstens de vorm van haar reactie die onhandig is, en op haar beurt kwetsend. Die ‘it honestly made me wanna vomit’ hoefde echt niet. Zij kleurt tenslotte haar haren blond, ondertussen tweetend ‘Keep showing off that natural beauty’. Maar, het is ook verdomd ingewikkeld allemaal: mensen, kleuren, schoonheid, puurheid en daar bovenop ook nog de natuur. Dat is niet zo eenvoudig waar te maken in het echte leven. Laat staan in de literatuur.

“Wanneer een dominante culturele groep tradities, kennis, symbolen, en/of artefacten uit een andere, minder geprivilegieerde cultuur leent, gebruikt en aanpast, zonder toestemming, is er sprake van culturele toe-eigening.” Zo luidt Louwerses uiteindelijke definitie. Het is vooral het woordje ‘toestemming’ dat spontaan wenkbrauwen doet fronsen. Gaat het hier echt over toestemming? Over het – desnoods juridisch – aan banden leggen van de literatuur? En bijgevolg de verbeelding?

Nee. Gelukkig maar. Daar gaat dit gesprek niet over. Daar is ook geen van de schrijvers voor te vinden.

Louwerse illustreert de dualiteit van de problematiek. Enerzijds bestaat de aanklacht van zij die wel geloven in de kracht van een multi-culturele samenleving, maar vinden dat die te weinig getoond wordt in de Nederlandse letteren. Zoals Anil Ramdas, bijvoorbeeld, die zich in NRC-Handelsblad de blindheid van de witte literatuur beklaagt, zich afvragend of auteurs nu werkelijk niet zien dat de wereld verandert. Opnieuw een terecht in vraag stellen. Anderzijds voelen niet-witte lezers en schrijvers zich misnoegd, miskend en gekarikaturiseerd, wanneer ze weer eens stereotiep in een roman worden geplaatst of, met andere woorden, cultureel worden toe-ge-eigend.

Amatmoekrim spreekt zich tijdens het gesprek misschien minder boos uit over “de ondraaglijke witheid van de Nederlandse letteren” dan in De Groene Amsterdammer, toch ergert ze zich zichtbaar. Op de vraag of witte auteurs door dat risico op kritiek niet net gaan vermijden om hun lezerspubliek een verkeerd beeld van een andere cultuur voor te houden, reageert ze scherp op de onkunde van sommige schrijvers: “Het gaat ook gewoon vaak verkeerd. Live with it!” Het klinkt streng, maar toont nog maar eens de relevantie van dit debat aan. Het is nodig dat erover gepraat wordt. Nog belangrijker dat er wordt geluisterd.

Annelies Verbeke en Fikry El Azzouzi, de twee gastschrijvers die ervan verdacht zouden kunnen worden zich onbewust te hebben bezondigd aan culturele toe-eigening, trekken die verdenking zonder veel moeite recht. Zij doen het immers wél zoals het hoort, staan er wel bij stil. Bovendien is hun inleving geloofwaardig en gelegitimeerd vanuit hun persoonlijke leven, hun nabije omgeving. Verbeke spreekt heel bewust over haar ‘Senegalese’ man, neemt het woord ‘zwart’ of ‘Afrikaan’ niet in de mond wanneer ze hem vermeldt. In Dertig dagen voelde Alphonse zich geregeld beledigd, wanneer niet-zwarte mensen hem hielden voor, bijvoorbeeld, een Congolees. Zagen ze dat verschil dan niet? Dat zich geraakt voelen in zijn eigenheid krijgt plots een veel bredere betekenis.

Ook El Azzouzi schrijft vanuit herkenning zijn witte, vrouwelijke personage, Eva, in Alleen zij. Wel voelt hij zich soms verontwaardigd in zijn schrijverschap als zijn niet-witte vrienden liever eerst een ‘wit boek’ lezen dan het zijne. Zijn ook zij blind voor wat zich vandaag steeds dwingender afspeelt? Dat fanatieke schakers, zelfs in de literatuur, zwart en wit handig tegen elkaar uitspelen. “We moeten verschillende stemmen laten horen. Dàt is diversiteit!”

Bij deBuren is de spanning niet te snijden, de meningen niet zo verdeeld. Het is vooral Louwerse die de rol speelt van advocaat van de witte duivel, die de sprekers én het publiek aan het denken wil zetten. En ook zij moet toegeven dat wat hier aan de kaak wordt gesteld zich niet zo gemakkelijk in woorden laat vangen.

‘Wat ik schrijf bestaat al’, antwoordt Verbeke op de vraag of verbeelding onbegrensd is. ‘Ik probeer het gewoon zo goed mogelijk te verwoorden. Dus nee. Verbeelding is niet onbegrensd.’ Haar pleidooi is er voornamelijk een van in de eerste plaats schrijven over mensen. “Geen enkel personage dat niet tot leven komt in een verhaal komt tot zijn recht. Beminnelijke of onbeminnelijke personages mogen alle kleuren hebben. Zolang ze maar meerdimensionaal zijn.”

El Azzouzi benadrukt dat wanneer je de wereld die je je als schrijver toe-eigent – of het verhaal dat je wil vertellen – niet kent, je het risico loopt om van een andere cultuur een oppervlakkige karikatuur te maken. Het is volgens hem vooral de achtergrond van de auteur die hem of haar geloofwaardig maakt. Amatmoekrim balt beider visies samen tot één krachtige one-liner: “Als je je iets eigen maakt, begint dat bij liefde.”  Daarmee is eigenlijk alles gezegd.

Maar hoe moet dat dan met al die barsten in het porselein? Maken die de voedingsbodem voor liefde niet erg onvruchtbaar om vanuit alle culturele invloeden samen iets nieuws op te bouwen, een ‘transervaring’ te genereren, zoals Louwerse het noemt? Wanneer het woord ‘identiteitspolitiek’ valt, wordt het publiek stil. De sprekers ook. Zelfs Amatmoekrim. Voelt ze dat ze eindelijk toch doordringt?

Het gaat hier vanavond in essentie niet over het grote gelijk halen, niet over het aan banden willen leggen van de artistieke vrijheid van de literaire schrijver, of over een verhard politiek discours. Het gaat over het gevoel niet of niet correct gerepresenteerd te worden in de literatuur. En vooral over de mensen die dat voelen. Er vindt hier bij deBuren niet zozeer een ‘debat’ plaats, dan wel een oproep om verantwoordelijkheid te nemen en  bestaansrecht te geven aan een diepgeworteld ongenoegen. Het draait hier om erkennen en rekening houden met. Want dààr begint de liefde.