[Paper] Wat is de beeldvorming over allochtonen bij 12-jarige autochtonen?

Kinderen hebben vaak het hart op de tong, ze zeggen wat ze denken en wat in hen opkomt. Vaak wordt gezegd dat onze kinderen de toekomst zijn. Hoe en wat zij denken, is zeer bepalend voor ‘onze’ toekomst en de omgang met anderen. Hun beeldvorming is dus belangrijk.
[Paper]  Wat is de beeldvorming over allochtonen bij 12

“Allochtonen? Dat zijn voor mij mensen met een andere huidskleur, maar voornamelijk Marokkanen en Turken. Aja en ook negers.”

 

“Ze zijn gewoon verschillend, hebben een ander geloof, een andere kleur, dragen andere kleren en zijn dus gewoon anders. Dat zorgt gewoon voor problemen.”
 

We hebben over alles en iedereen een mening. Ook kinderen nemen geen blad voor de mond, dit blijkt uit bovenstaand citaat, afkomstig uit één van de twee focusgroepsgesprekken bij meisjes tussen 11 en 13 jaar. Zij geven vrijuit hun mening over ‘de allochtoon’. We kunnen er niet omheen; als gevolg van internationale migratiestromen verandert en kleurt de bevolkingssamenstelling van ons land ingrijpend, waardoor we steeds vaker in contact komen met ‘die andere’. Welke houding nemen 12-jarige meisjes aan tegenover deze groep en waarop baseren ze hun mening, (waarde)oordelen en stereotypen? Via focusgroepsgesprekken trachtte ik te achterhalen wat de perceptie is van autochtone 12-jarige meisjes op de allochtone minderheidsgroep.

 

LEES HIERONDER HET VOLLEDIGE VERSLAG VAN DE FOCUSGESPREKKEN

 

Wat is de beeldvorming over allochtonen bij 12-jarige autochtonen? - Een bespreking van de beeldvorming over allochtonen bij 12-jarige autochtone Belgische meisjes.

Opleidingsonderdeel ‘De antropologische studie van hedendaagse cultuurcontacten’ - Dr. Jan Zienkowski

Master of Science in de sociale en culturele antropologie - Faculteit Sociale Wetenschappen 

 

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN

 

Inhoudsopgave 

 

Abstract ................................................................................................................................................... 3
Inleiding .................................................................................................................................................. 3
Literatuurstudie ....................................................................................................................................... 4
Methodologie........................................................................................................................................... 6
Focusgroepsgesprekken: praktisch ...................................................................................................... 6
Focusgroepsgesprekken: inhoud ......................................................................................................... 7
Analyse .................................................................................................................................................... 8
Dichotomisering wij vs. zij ................................................................................................................. 8
Stereotypering ..................................................................................................................................... 9
Het multiculturele samenleven .......................................................................................................... 13
Conclusie ............................................................................................................................................... 16
Eindnoten .............................................................................................................................................. 17
Bibliografie ............................................................................................................................................ 18
Bijlage ................................................................................................................................................... 20


Abstract

We hebben over alles en iedereen een mening. Ook kinderen nemen geen blad voor de mond. In onderstaande paper bespreek ik de beeldvorming, die autochtone 12-jarige meisjes hanteren om te praten over allochtonen. Hoe percipiëren zij deze minderheidsgroep? Welke houding nemen ze aan? Vooral een wij-zij indeling wordt gecreëerd wanneer men zijn mening geeft over ‘de allochtoon’ en allerlei stereotypen worden bovengehaald wanneer men zich een beeld vormt over hen. Tot slot bespreek ik ook kort waarop hun mening enigszins is gebaseerd.

[Sleutelwoorden: beeldvorming, allochtoon, stereotypering, vooroordelen, alterisering]

 

Inleiding
 

Die andere is raar.

Dat is maar al te waar.

Die andere ben ik.

’t Is dan pas dat ik schrik.

– Raymond van het Groenewoud (1) 

 

Bovenstaand refrein schreef Raymond van het Groenewoud voor de ‘allemaal anders, allemaal gelijk-campagne’ in 2006. ‘Die andere’ vinden we al snel raar en andere beelden hieromtrent construeren velen op basis van vooroordelen en stereotypen. ‘Die andere’ kan op verschillende manieren worden ingevuld. Voor deze paper heb ik een klein onderzoekje op touw gezet om inzicht te krijgen in de beeldvorming van ‘die andere’ en met name ‘die andere met een ander kleurtje, een ander geboorteland, een andere moedertaal’. Want hoe we het nu draaien of keren, als gevolg van verschillende internationale migratiestromen is de bevolkingssamenstelling van ons land ingrijpend veranderd en gekleurd, waardoor we steeds vaker in contact komen met ‘die andere’ (Gijsberts, and Dagevos 2004:145). Hoe wordt ‘deze allochtone andere’ voorgesteld en afgebeeld? Wat is de perceptie van de autochtone 12-jarige meisjes op deze allochtone minderheid?

Kinderen hebben vaak het hart op de tong, ze zeggen wat ze denken en wat in hen opkomt. Vaak wordt gezegd dat onze kinderen de toekomst zijn. Hoe en wat zij denken, is zeer bepalend voor ‘onze’ toekomst en de omgang met anderen. Hun beeldvorming is dus belangrijk. Beeldvorming over ‘de andere’ bepaalt mede de omgang met hen en hun integratiemogelijkheden. Het voorgaande vormt mede de doorslag bij de keuze om kinderen te bevragen over hun beeldvorming over allochtonen. Hoe zien zij ‘hun speelkameraadje met een ander kleurtje’? De drijfveren van mijn onderwerp liggen ook in eigen ervaringen in mijn leefwereld. Via jarenlang engagement in de jeugdbeweging kwam ik in aanraking met uitspraken over allochtonen door kinderen. Deze waren vaak niet echt rooskleurig te noemen. Waarop baseren deze kinderen zich om allerhande negatieve uitspraken te doen? Hoe pakte ik dit concreet aan? Via focusgroepsgesprekken laat ik kinderen (en meerbepaald meisjes) van ongeveer 12 jaar aan het woord, zij doen hun zegje doen over ‘dé allochtoon’. Welk beeld hebben zij zich van deze groep gevormd? Wat is hún invulling van ‘dé allochtoon’? Zijn deze beelden gebaseerd op ervaringen uit hun leefwereld, de media, etc.? Is er sprake van een duidelijke wij-zijgrens? …

Dit relatief bescheiden onderzoekje vormt een (persoonlijke) verkenning van het onderwerp, van beeldvorming bij autochtone kinderen over allochtonen. Ik pretendeer dan ook niet om een veralgemenend beeld te kunnen schetsen. Daarvoor is de omvang van dit onderzoekje te klein. Ik wil louter een dieper inzicht krijgen in welke beelden 12-jarigen hanteren bij het spreken over allochtonen. Om praktische redenen zal ik me dus enkel toespitsen op de -al dan niet stereotiepe- beeldvorming.
Daardoor moet ik, helaas, andere interessante gerelateerde onderwerpen, zoals de vorming van identiteit door beeldvorming, verschillende factoren die in een invloed spelen in het opbouwen van beeldvorming, links laten liggen. Toch acht ik dit als een aanzet tot grondige reflectie over beeldvorming, stereotypering, alterisering en essentialisering van ‘de allochtone andere’ en is een grondig inzicht in de beeldvorming over allochtonen bij kinderen uiterst relevant.

Literatuurstudie

Vooraleer mijn onderzoek aan te vangen, is het belangrijk te kijken wat in academische kringen geschreven is over mijn onderwerp. Beeldvorming over ‘de allochtone andere’ is een populair thema in zowel de media als wetenschappelijk onderzoek. Wat kan in mijn onderzoek van toepassing zijn en een hulp betekenen?

Hoe en welk beeld we over ‘de andere’ gaan vormen, bepaalt in grote mate de identiteit van ‘die andere’. Anderen bepalen de eigen identiteitsconstructie en de grenzen waarbinnen dit verloopt. Dit arbitraire karakter van identiteitsconstructie zien we duidelijk aan bod komen in de zelfetnografie van Rahier (2003). Er kan gesproken worden van een proces van alterisering: ‘de ander is anders’. Door ‘de andere’ als anders aan te duiden, zien we onszelf als normaal; we gelden zelf als maatstaf en
gebruiken deze maatstaf bij het beoordelen van anderen. We gaan dus beiden deel uitmaken van elkaars identiteit (Jaspaert 2009:286).

Bij het praten over anderen wordt de dichotomie wij vs. zij gemaakt of kunnen we spreken van een in- en outgroup. Grenzen tussen de in- en outgroup worden kenbaar gemaakt tijdens gesprekken en de omgang met anderen. Doorgaans identificeert men zichzelf met de ingroup en relateert men voornamelijk positieve eigenschappen aan deze groep. Via dit sociale identificatieproces krijgt het individu een positief zelfbeeld. Daartegenover stelt men dat negatieve kenmerken behoren tot de  andere outgroup(en). Door dit afzetten tegenover ‘de andere’ kunnen duidelijke aspecten van superioriteit van de eigen ingroup worden onderscheiden. Beide groepen worden voorzien van enkele typerende kenmerken (Gijsberts, and Dagevos 2004:146-147; Kint, and Stoop 1991:9-10; Wauters 2007:11-12). Deze kenmerken worden vaak herleid tot binaire opposities, die de complexiteit van de sociale leefwereld reduceren tot een tweedelige en eenvoudige structuur; zoals blank – zwart,  hygiënisch – vuil, modern – traditioneel (Jaspaert 2009:303). Opgemerkt kan worden dat ook hier de positieve en negatieve kenmerken van de in- en outgroup worden weerspiegeld. Het maken van deze tegenstellingen versterkt vaak de interne solidariteit of cohesie en men zet zich op deze manier af tegen zij, de out-group (Laermans, 2010:114-115). Wauters (2007) merkt op dat wanneer vergelijkingen tussen beide groepen worden gemaakt, en waarbij de nadruk ligt op verschil, dit over  het algemeen betekent dat de outgroup (in het geval van het onderzoek: de allochtone minderheid) als negatief zal worden geëvalueerd. Wanneer gelijkenissen worden benadrukt, wil de participant mededelen dat ‘de allochtone andere’ helemaal niet zo anders is als meestal wordt aangenomen (Wauters 2007:14). Jaspaert (2009) geeft aan dat gelijkenissen tussen verschillende culturen gemakkelijk worden ervaren als vanzelfsprekend en probleemloos. Vaak wordt aangegeven dat het gaat om cultuurvrije of universele elementen; zoals basisbehoeften. Ook wordt opgemerkt dat bij het opnoemen van verschillen, respondenten minder problemen ervaren (Jaspaert 2009:299-300).

Permanent staan onze zintuigen bloot aan een immense hoeveelheid indrukken uit de werkelijkheid om ons heen. Mochten we al die indrukken passief registreren en opslaan in ons brein, dan zouden we elke grip en elk begrip op die werkelijkheid al gauw verliezen (Timmerman et al. 2004:116). Om de complexe realiteit te kunnen vatten, deelt het individu zijn bestaanswereld in een aantal categorieën in (zoals de binaire opposities). Deze categorieën organiseren de verschillende indrukken en zorgen voor ordening. Maar categoriseren betekent ook veralgemening en dit kan leiden tot stereotypering (Kint, and Stoop 1991:8; Timmerman et al. 2004:116). Wanneer een waardeoordeel, op basis van de waarden en normen van de in-group, aan deze stereotypen wordt toegekend, spreken we van een vooroordeel (Kint, and Stoop 1991:8). Het negatieve beeld, dat vaak samenhangt met allochtonen, wordt voornamelijk veroorzaakt door deze stereotypen en vooroordelen. De allochtone gemeenschap wordt als een homogene massa gezien, waarbij er geen sprake van differentiatie is. Vaak wordt dit stereotiepe beeld door heel wat mensen gedeeld en als waarheid gezien (Wauters 2007:17-18).

Tot slot wil ik nog kort meegeven welke factoren de beeldvorming over allochtonen kunnen bepalen. Gijsberts en Dagevos (2004) geven aan dat de mate van contact tussen autochtoon en allochtoon (ondermeer het wonen in een omgeving met allochtonen, schoollopen in een school met een allochtone populatie, etc.) de beeldvorming over allochtonen sturen. Ook het opleidingsniveau, alsook de etnische samenstelling van een school, kan een invloed uitoefenen op de invulling van het beeld dat jongeren ontwikkelen over andere groepen (Foblets et al. 2004:248-249).

Methodologie

Focusgroepsgesprekken: praktisch

Ik heb besloten wat ik wil onderzoeken. Hoe pak ik dit nu concreet aan? Via welke dataverzamelingsmethode(s) bekom ik de nodige (en vooral nuttige) informatie om deze paper tot een goed einde te brengen? Bij wie kies ik mijn onderzoeksvraag na te gaan? Hieronder tracht ik antwoord te geven op bovenstaande vragen, alsook de beweegredenen voor mijn keuzes.

Een uitgelezen methode om data te verzamelen voor mijn onderzoek is het focusgroepsgesprek. Via deze methode wordt nagegaan hoe meisjes van ongeveer 12 jaar tegenover allochtonen staan. Wat is hun perceptie over deze groep? Grote troeven die gelinkt kunnen worden aan focusgroepsgesprekken zijn ondermeer dat ik, als moderator, het onderwerp kan kiezen en hierop kan focussen, alsook het in kaart brengen van de betekenisgeving van de respondenten. Wat geven ze zelf aan? Waarin ligt de betekenis van wat ze zelf aangeven over allochtonen? De keuze voor focusgroepsgesprekken is dus ingegeven door het feit dat er op deze manier een spontane groepsdynamiek met een diepgaande gedachtewisseling kan ontstaan. Respondenten kunnen hun mening geven, deze beargumenteren en nuanceren, reageren op reacties van anderen en ik kan doorvragen waar nodig (Jaspaert 2009:295). Op deze manier kan ik tot bruikbare, betekenis- en waardevolle kwalitatieve data komen.

Voor de selectie van mijn respondenten klopte ik aan bij de jeugdbeweging waarvan ik zelf leidster ben. Het is in deze omgeving, dat ik voordien in aanraking ben gekomen met (voornamelijk negatieve) stereotypering en vooroordelen tegenover allochtonen. Dus niet enkel in de praktische redenen (een persoonlijke kennis van mijn respondenten en zo een verhoogde kans op deelname en spontane antwoorden en inbreng) ligt mijn motivatie om te kiezen voor deze groep respondenten. Ook uit nieuwsgierigheid naar een breder kader voor deze (negatieve) beeldvorming vormde de doorslag voor het kiezen van zowel het onderwerp als de keuze voor deze groep respondenten. Een persoonlijke kennis van mijn respondenten werkt, volgens mij, ook laagdrempelig, waardoor ze minder geremd zullen zijn voor de keuze tot deelname aan het onderzoek en minder geremd zullen zijn om hun mening de vrije loop te laten tijdens de focusgroepsgesprekken, al ben ik me bewust van mogelijk
sociaal wenselijke antwoorden2. Ook de keuze om een oud-leidster van deze jeugdbeweging te kiezen als verslaggever, alsook het afnemen van de focusgroepsgesprekken in hun afdelingslokaal (een vertrouwde en veilige ruimte) zorgden er mede voor dat de respondenten ongeremd hun mening konden geven over allochtonen.

De selectie gebeurde vrij spontaan: ik stelde mezelf kort voor aan de groep en gaf hen een informatieblaadje voor henzelf en hun ouders. Ik belichtte ook mijn onderzoek mondeling. Ik vroeg dus aan de leden, die ik allen persoonlijk ken, of zij bereid waren aan mijn onderzoek deel te nemen. 

Er was ook ruimte om vragen te stellen als ze iets niet begrepen, waardoor ik mijn onderzoek beter kon toelichtten. Ook mailde ik naar alle leden van de groep en hun ouders met daarin nogmaals kort mijn onderzoek toegelicht en het informatieblaadje in bijlage. De leden kozen zelf of zij wensten deel te nemen aan mijn onderzoek. Mijn uiteindelijke respondenten gaven zichzelf dus vrijwillig op om deel te nemen. Door deze zelfselectie bestaat natuurlijk de kans dat zij een uitgesproken (positieve of negatieve) houding hebben ten aanzien van allochtonen. Hiervan ben ik me ten volle bewust. Graag wil ik ook aangeven dat via een toestemmingsformulier zowel de respondent als haar ouder(s) hun bereidwilligheid om mee te werken aan mijn onderzoek te kennen gaven. Dankzij deze weloverwogen en doelgerichte steekproef met een bewuste zelfselectie vormden mijn uiteindelijke respondenten een vrij homogene groep.

Kort samengevat koos ik dus voor focusgroepsgesprekken als dataverzamelingsmethode. Mijn respondenten zijn allen meisjes van ongeveer 12 jaar oud (concreet tussen de 11 en 13 jaar). De twee focusgroepsgesprekken, van telkens ongeveer een uur, bestonden uit ongeveer vier tot zes participanten en werden met audio-apparatuur opgenomen. Deze gesprekken zullen dan worden getranscribeerd en geanalyseerd (cfr. infra, p.8).

Focusgroepsgesprekken: inhoud

Welke vragen schuif ik naar voren om te kijken welke beeldvorming autochtone Belgische kinderen over het algemeen hebben van de allochtone minderheid in het algemeen? Hieronder ga ik kort in op de inhoud van mijn focusgroepsgesprekken en de motivering van mijn keuzes bij allerhande vragen en thema’s.

Mijn precieze voorbereiding is terug te vinden in bijlage 13. Als inleiding koos ik ervoor om de kinderen woorden en korte zinnetjes te laten opschrijven over allochtonen/mensen afkomstig uit het buitenland en permanent wonend in België. Welke groep verstaan zij onder allochtonen? Hoe zien zij deze groep? Wat zijn kenmerken van deze groep? Hoe staan zij tegenover hen? Op deze manier geven de kinderen zélf aan wat ze denken over allochtonen en hoe ze hen zien. Nadat er van iedere
participant enkele woorden op het blad staan en er een mindmap was gecreëerd, vraag ik naar een verdere explicatie van de opgegeven termen. Graag had ik enkele termen verduidelijkt gezien, zodat dit een startpunt vormt voor verder praten, discussiëren over het onderwerp. Dit opschrijven van de participanten zie ik als een eerste kennismaking, een verkenning van het onderwerp, een aanzet tot meer diepgaande en verdere vragen en discussie. Waarom kozen ze voor die woorden? Welke
ervaringen hebben ze met allochtonen? Wat is hun mening? Belangrijk in mijn keuze is ook het feit dat alle informatie rechtstreeks uit de participanten komt, zonder dat ik hen stuurde in een welbepaalde richting.

Nadien laat ik hen discussiëren over verschillende afbeeldingen (met bijhorende citaten). Wat roepen deze afbeeldingen op? Zijn ze het eerder eens of oneens met de stellingen en waarom? Hierbij koos ik voor zowel positieve als negatieve stellingen bij de afbeeldingen (e.g. “Ik vind het wel/niet jammer, dat er weinig allochtone kinderen in de jeugdbeweging lid zijn.”).

Analyse

Graag bespreek ik hieronder enkele opvallendheden die naar voor kwamen tijdens de focusgroepsgesprekken. Eerst bespreek ik de dichtomisering tussen de in- en outgroup. Deze zorgt voor alterisering en wordt opgebouwd aan de hand van verschillende stereotypen. Welke deze stereotypen zijn, komt aan bod in het tweede deel van de analyse. Deze stereotypen zijn onlosmakelijk verbonden met de gevoelens van de participanten. Welke hun houding is tegenover de allochtone groep en hoe ze zich voelen, komt ook aan bod. Vanuit enige nieuwsgierigheid ben ik ook op zoek gegaan naar de oorsprong van de beeldvorming. Vanwaar deze beeldvorming? Waarop baseren ze zich wanneer ze deze beelden vormen? Dit deel van mijn analyse is slechts beperkt, aangezien ik me grotendeels heb toegespitst op de specifieke beeldvorming en minder op het waarom en de oorsprong van de beeldvorming. Toch achtte ik het interessant om ook deze invalshoek te belichten. Mijn bevindingen in deze analyse heb ik steeds trachten te staven met citaten van de participanten.

Dichotomisering wij vs. zij

“De ander is gewoon anders.” Dit blijkt uit de gesprekken met de participanten. Men definieert allochtonen als anders dan zichzelf. Deze alteriteit uit zich door allerlei verschillen in uiterlijk, gedrag, waarden en normen.

“Ze zijn wel echt heel verschillend van ons. Dat is gewoon zo. Ze zijn verschillend aan de manier waarop ze zich gedragen en eruit zien.”

Wanneer men ‘de andere’ als anders definieert, hanteert men de eigen groep als norm. Zowel uit de geraadpleegde wetenschappelijke literatuur (Gijsberts, and Dagevos 2004:146-147; Kint, and Stoop 1991:9-10; Wauters 2007:11-12), alsook uit de focusgroepsgesprekken blijkt de opdeling, die de participanten maken tussen de eigen (autochtone) groep en de allochtone groep, de zogenaamde in- en outgroup. Men beschouwt zichzelf als behorende tot de ingroup of wij-groep, die in grote mate  overeenstemt met de autochtone bevolking. De waarden en normen van de eigen groep worden gehanteerd om een beeld te vormen over allochtonen, die onlosmakelijk behoort tot de outgroup of zij-groep. Deze dichotomisering wordt deels uitgelokt door de vraagstelling, die het gesprek op gang moet brengen; door een groep autochtonen te vragen naar hun mening over allochtonen. Ook de verschillende stellingen en afbeeldingen zullen deze dichotomisering in de hand werken. ‘De andere’ wordt automatisch als anders beschouwd. Bovenstaande opmerkingen blijken ook uit het onderzoek van Wauters (2007).

Door de eigen normen te hanteren om ‘de andere’, de outgroup te beschrijven (en onlosmakelijk ook te evalueren), creëert men positieve en negatieve kenmerken die men elk toeschrijft aan een bepaalde groep. De outgroup wordt vaak beschreven aan de hand van (vooral) negatieve kenmerken (zie ook bij het onderdeel over stereotypering), terwijl de eigen groep geniet van vooral positieve kenmerken. Verschillende uitspraken van de participanten wijzen op een zekere superioriteit, die de
eigen ingroup geniet.

“Die komen dan met een training naar school, dat doe je gewoon niet. Wij zouden dat nooit doen.”

“Ik denk dat ze nog heel veel van ons kunnen leren, alleen al qua manieren enzo.”

“Die zijn echt wel een beetje achtergesteld ten opzichte van ons. Allé, die eten vaak uit één pot en met hun handen. (…) En lijk volgens mij kennen die ook de pil en al niet, want die hebben echt altijd vier, vijf, zes, kinderen.”

Om de eigen groep te definiëren tegenover de andere groep wijst men vaak ook op de verschillen die heersen tussen de beide groepen. Weinigen zijn in staat om de gelijkenissen tussen wij en zij te erkennen. Dit blijkt zowel uit het thesisonderzoek van Wauters (2007), alsook uit de gevoerde focusgroepsgesprekken. Zowel de kenmerken van de outgroup als de verschillen die worden aangehaald tussen beide groepen worden als problematisch ervaren.

“Ze zijn gewoon verschillend, hebben een ander geloof, een andere kleur, dragen andere kleren en zijn dus gewoon anders. Dat zorgt gewoon voor problemen.”

De opdeling tussen de eigen ingroup en de outgroup van ‘de allochtoon’ blijkt ook duidelijk uit de stereotypering, die gebruikt wordt om de allochtone groep te beschrijven (zie volgende deel over stereotypering).

Stereotypering 

De stereotiepe beeldvorming, die de autochtone groep meisjes heeft over de allochtone bevolking, kenmerkt hoofdzakelijk de focusgroepsgesprekken. Onder vele participanten bleek het beeld van ‘de allochtoon’ min of meer dezelfde te zijn of toch zeer veel overeenkomsten te bevatten. Hieronder ga ik in op verschillende vormen van stereotypering, die de participanten hanteerden. Automatisch geven de participanten hun gevoelens en houding weer bij deze beeldvorming. Daarom heb ik ervoor geopteerd deze ook op te nemen in dit onderdeel.

Welke groep definiëren de participanten als allochtoon? Typerend is dat allochtonen hoofdzakelijk een nationale invulling krijgen tijdens de gesprekken met de participanten. Allochtonen worden het vaakst vereenzelvigd met Marokkanen en Turken, het zijn twee nationaliteiten die vaak in één adem worden genoemd. Naar hun aanvoelen is het deze populatie, die het vaakst voorkomt onder de allochtonen in België.

“Allochtonen? Dat zijn voor mij mensen met een andere huidskleur, maar voornamelijk Marokkanen en Turken. Aja en ook negers.”

Ook de uiterlijke kenmerken en persoonlijke verzorging van de allochtone groep krijgen een stereotiepe invulling. Hierbij worden hoofdzakelijk de donkere huidskleur en het donkere/zwarte haar vermeld (zie bovenstaand citaat). Frappant is dat allochtonen met een blanke huidskleur niet tot de allochtone groep wordt gerekend. Deze groep allochtonen behoort tot de ingroup, in vergelijking met de allochtonen met een donkere huidskleur.

“Fransen of Italianen ofzo die naar hier komen wonen, alle blanken dus hé, dat zijn niet echt allochtonen hé. Allé, dat zijn er gewoon van ons, die zijn gewoon zoals ons.”

Allochtonen worden ook gedefinieerd aan de hand van hun klederdracht en uiterlijk voorkomen. Deze typeert men vaak als anders dan de ‘eigen, autochtone’ kledij. Wat ook opvalt bij de uiterlijke kenmerken is dat zeer vaak de hoofddoek wordt vermeld, wat dan weer wijst op een religieus aspect van allochtonen.

“Die dragen eigenlijk altijd zo’n rare kledij, de mannen soms een lang kleed en de vrouwen zo’n hoofddoek. En de jongeren van die rare petjes en een training.” (…)

De allochtone minderheid wordt ook getypeerd aan de hand van allerlei luxe-artikelen en –kledij. Deze worden gelinkt aan statussymbolen en de financiële onkunde van allochtonen om deze op een legale manier te verkrijgen.

“Ge hebt zo van die maroefen en die rijden dan rond in nen chiquen BMW of Cabrio. Da’s echt zo om op te vallen en om te tonen dat ge beter zijt. Maar ik vraag mij af of dat niet gewoon gepikt is ofzo. ’t Scheelt dat alle Marokkanen zich dat kunnen veroorloven zo nen chiquen bak?”

Volgens verschillende participanten is er sprake van weinig (persoonlijke) hygiëne bij ‘de allochtoon’. 

“Sommige jongens dragen soms twee of drie weken dezelfde training, ik vind da voos. Da's gewoon onhygiënisch. Vaak is het wel zo dat ze erg onhygiënisch zijn.”

Doorgaans associëren de participanten allochtonen niet enkel met een verschillende etnische groep of nationaliteit en uiterlijke kenmerken, maar schrijven ze ook bepaalde gedragskenmerken toe aan deze groep. Ook wat betreft het sociale gedrag en de omgang met anderen vinden we stereotypering terug, het betreft vooral storende gedragskenmerken betreffende de sterke sociale cohesie, die heerst in de allochtone groep. Deze sociale cohesie wordt gezien als groeps- of bendevorming en wordt als bedreigend ervaren.

“ Ze troepen altijd samen, ook die meisjes en dan voel je je zo kwetsbaar en klein en da's gewoon niet fijn. Ze lopen echt altijd in groep.”

Het familiale aspect wordt, aldus verschillende participanten, hoog in het vaandel gedragen door allochtonen. Allochtone gezinnen worden gezien als kroostrijk. Hiervoor worden door verschillende participanten verklaringen gezocht. Deze verklaringen variëren tot de financiële voordelen die hiermee gepaard gaan (e.g. het krijgen van veel kindergeld), het verbod op voorbehoedsmiddelen of de onwetendheid hierover. Ook is er sprake van familiale druk op de gezinsleden. Hierbij merkt men op dat voornamelijk de vrouwelijke gezinsleden zich te buigen heeft naar de regels van de mannelijke gezinsleden.

“Ze krijgen alsmaar kinderen en krijgen er nog geld voor ook. Hoe meer kinderen ze krijgen, hoe beter, ze krijgen daar massa’s geld voor, hé.” 

“Dat moet wel tof zijn, zo veel zusjes en broertjes hebben. Volgens mij is dat wel gezellig.”

“Die vrouwen hebben echt niets te zeggen. Ze moeten een hoofddoek dragen. De vaders wil is wet.” 

Ook de onwil om zich aan te passen, karakteriseert ‘de allochtoon’. Zo is er het taalgebruik of de beperkte kennis van het Nederlands dat als negatief wordt aangegeven. Typerend voor de opgesomde kenmerken is, dat men deze als storend ervaart en onderscheidt van het eigen gedrag, wat dan weer wijst op een duidelijke tegenstelling tussen de in- en outgroup. Ook de anderstaligheid vindt men doorgaans ongepast. Velen geven ook aan dat men zich onmachtig voelt wanneer allochtonen iets zeggen in de eigen taal. De participanten geven ook meermaals aan ‘de andere’ als respectloos en gewelddadig te beschouwen. Er is sprake van onwil om zich aan te passen en delinquent gedrag. Deze twee beelden worden vaak als een gevolg van elkaar gezien. Het gedrag van allochtonen getuigt van weinig respect voor dominante cultuur in ‘het gastland’. Deze onwil om zich aan te passen en de respectloosheid, dat dit gedrag met zich meebrengt, brengen de participanten in verband met geweld en delinquentie. Hierbij hanteert men het eigen gedrag als de norm. Het gedrag van ‘de andere’ wordt als problematisch geacht.

“Ze hebben altijd zo’n raar accent. Die praten zo raar, daar stoor ik mij eigenlijk echt wel aan. Ze moeten gewoon deftig Nederlands leren praten als ze hier wonen.”

“Da’s gewoon echt irritant als die iets zeggen in hun taal en ge daar dan niets van begrijpt. Ge kunt daar weinig op terug zeggen hé.”

“Ze doen hier alsof het hier hun eigen land is en respecteren zowel ons als de regels niet. (…) Ze zorgen echt wel voor problemen in onze samenleving.”

“Altijd als er iets is gebeurd [sic], gelijk een auto gestolen ofzo, dan is het meestal een Marokkaan. Dat weet ge zo.”

Wat de gedragskenmerken van de allochtone groep betreft, is er vaak sprake van essentialisering. De kenmerken worden afgeschilderd als eigen aan de groep en/of cultuur.

“Die zorgen gewoon voor problemen. Dat zit gewoon in hen, dat zit in hun bloed ofzo.” 

Vaak wordt ook de islam gekoppeld aan het beeld dat deze groep heeft over allochtonen of wordt er in vele gevallen aan gelijk gesteld. De participanten verklaren dat mede door hun religieuze overtuiging ze een negatief beeld hebben van deze groep. Deze geloofsovertuiging draagt bij tot en versterkt zelfs het onveiligheidsgevoel dat velen hebben.

“Al die allochtonen zijn heel gelovig. Die bidden heel den tijd of toch echt veel.” 

“Ja, ik ben ook wel bang van dienen islam. Dat heeft echt een slechte invloed op mensen. En aangezien alle allochtonen islam of moslims zijn, ja ik heb er wel echt wat schrik van.

Deze stereotypering correspondeert voor een groot deel met de onderzoeksresultaten die Wauters (2007) vaststelde. Ook zij stelde (deze negatieve) stereotypen vast op vlak van uiterlijk en sociaal gedrag.

Stereotypen als deze zijn nefast voor het beeld dat participanten hebben over allochtonen. Frappant is dat er weinig gedaan wordt om deze stereotypen te ontkrachten. Toch kunnen we ook spreken van nuancering van hun mening en beeldvorming. Op het nuanceren van hun eigen beeldvorming en de paradoxale meningen ga ik later in (cfr. infra, p.14). Af en toe wordt deze stereotiepe beeldvorming dus doorprikt door een enkele participant.

“Het winkelke hier aan de kerk hé, daar wordt echt veel gestolen enzo.”

“En wie zegt dat dat buitenlanders of Marokkanen ofzo waren? Er zijn toch ook slechte Belgen? Maar omdat het wel vaak gebeurt, ga je automatisch zo denken. Ik betrap me er ook wel op dat ik soms ook zo denk. Van dat zullen wel de Marokkanen of Turken zijn. (…) Het is wel erg dat ik zo denk.”

In het algemeen ziet men de allochtone bevolking als een homogene massa, zonder enige differentiatie aan te brengen in hun beeldvorming (e.g. onderscheid tussen verschillende etnische groepen). Wauters (2007) komt in haar onderzoek tot dezelfde bevindingen. Er kan besloten worden dat vooral negatieve beeldvorming de bovenhand neemt, wanneer men zijn mening vormt over mensen afkomstig uit het buitenland. Typerend hiervoor is het negatieve en denigrerende taalgebruik dat vaak wordt gebruikt om allochtonen te beschrijven (zie taalgebruik zoals bijvoorbeeld ‘makakken’ en ‘maroefen’).

Opvallend in de verschillende gesprekken is het gebruik van paradoxale uitspraken over ‘de andere'. Verschillende keren gebruiken dezelfde participanten uitspraken doorheen het gesprek, die contrasteren. Telkens worden uitspraken en hun mening genuanceerd. Dit wijst erop dat velen hun mening geen vaststaand gegeven is en beïnvloedbaar en wisselend kan zijn. Daarom acht ik deze leeftijd als zeer interessant. Ze zijn op een punt gekomen, dat ze zelf een mening proberen te vormen
uit de verschillende zaken die ze oppikken en ervaren. Door het nuanceren van hun eigen of anderen hun mening of tegenstrijdige uitspraken te maken, trachten sommigen misschien zich toleranter en verdraagzamer op te stellen (of omgekeerd natuurlijk). Sommige participanten doen harde uitspraken, maar in hoeverre zijn deze onderbouwd of in hoeverre zijn deze gefundeerd op ervaringen, eigen mening? In het vormen van iemands mening speelt natuurlijk de context een belangrijke rol. In welk gezin ben je opgegroeid? Zijn je ouders tolerant tegenover allochtonen? Kom je dikwijls in contact met allochtonen? Met welke gesprekspartner praat je?

“Iedereen moet kunnen geloven in wat hij wil. (…) Ze moeten zich wel aanpassen. Delen van hun geloof mogen ze van mij part behouden, maar die hoofddoek daar stoor ik mij echt aan, dat vind ik eigenlijk niet kunnen.” 

“Ik heb eigenlijk niet echt iets tegen vreemdelingen hé. Allé, maar ze moeten gewoon mij niet lastig
vallen en niet in alle getalen in België komen wonen.”

“Da’s echt allemaal krapuul, die vechten en zoeken problemen. Maar in de andere klas zitten er wel
twee Marokkaanse meisjes en dat zijn beste lieve, dus er zijn waarschijnlijk ook wel goeie bij, denk ik.

Tot slot wil ik nog kort even aanhalen dat een duidelijke wij-zijopdeling zichtbaar wordt doorheen de verschillende stereotypen die worden gebruikt. Deze stereotypering werkt op zijn beurt een opsplitsing tussen wij-zij in de hand. Ook is duidelijk gebleken, dat de stereotypering het hebben van vooroordelen bevordert. Zoals eerder omschreven zal men aan de kenmerken van de outgroup een negatieve connotatie geven, terwijl men de eigen kenmerken positief benaderd. De kenmerken van ‘de andere’ worden geëvalueerd aan de hand van de eigen normen, waardoor men al gauw een waardeoordeel toekent aan de verschillende stereotypen over ‘de allochtoon’ en dit resulteert in verschillende vooroordelen over de allochtone groep.

“Over het algemeen zijn de vreemdelingen gewoon veel luier dan de gewone Belgen. En eerlijk, ze ruiken ook gewoon minder fris dan ons, echt soms stinken.”

Het multiculturele samenleven 

Onlosmakelijk zijn er verschillende waardeoordelen verbonden aan de beeldvorming, die de participanten hebben over allochtonen. Ook hun houding tegenover deze groep komt naar voor in de gesprekken. Hun gevoelens en mening heb ik hiervoor kort weergegeven. Graag wil ik hierop iets dieper ingaan. Hoe verloopt het werkelijke contact met allochtonen? Waarop is de beeldvorming van deze kinderen gebaseerd?

Uit voorgaande blijkt dat de doelgroep vrij negatief tegenover de allochtone bevolking, of wat zij definiëren als allochtoon, staan; al wordt hun mening af en toe genuanceerd. Men ervaart de aanwezigheid van ‘de andere’ als (be)dreigend en problematisch. Het problematische gedrag wordt vaak gelinkt aan de onwil om zich aan te passen of te integreren. De participanten geven aan toleranter te zijn tegenover allochtonen, die zich (perfect) geïntegreerd hebben. Het praten van vloeiend en probleemloos Nederlands en het zich aanpassen aan de dominante regels van de Belgische samenleving zien de participanten als essentiële integratieaspecten. Deze ‘voorwaarden’ geven beide groepen aan voor het accepteren van de allochtone minderheidsgroep.

“Ze mogen wel hun regels hebben, zoals hun geloof, maar gewoon niet te extreem en in ons land moeten ze gewoon onze regels respecteren.”

“Ze moeten zich echt wel goed aanpassen aan de regels van ons. Ze moeten respect tonen voor ons.
En als ze dan nog eens goed Nederlands kunnen, dan zijn ze geïntegreerd en dat zou al veel
problemen oplossen.”

Zowel het opleidingsniveau en de socio-economische status zijn een belangrijke voorspeller voor negatieve opvattingen over de allochtone groep. Ook contextfactoren (i.e. mate van contact tussen beiden) blijken eveneens van belang (Gijsberts, and Dagevos 2004:145). Vanwege de kleinschaligheid en beperkte omvang van mijn onderzoekje heb ik ervoor gekozen enkel het contact tussen de autochtone en allochtone groep van naderbij te bekijken en te analyseren. Ik was ook in staat om op een vrij snelle en eenvoudige manier toegang te krijgen tot deze informatie. Wat is de mate van contact met ‘de allochtoon’? Hoe verloopt dit contact en hoe wordt dit contact ervaren? Eerst en vooral halen vele participanten het contact in de samenleving/op straat aan. Men merkt ‘de allochtoon’ op straat op, maar dit wijst niet op direct contact4. Vastgesteld kan worden dat wanneer het contact persoonlijker wordt (e.g. een vriend/in van allochtone origine) de mening en het beeld over ‘de allochtoon’ genuanceerder wordt. Hierbij blijft het algemene beeld over allochtonen eerder negatief, maar is er sprake van een zeker inlevingsvermogen in de situatie en op die manier kan men begrip opbrengen voor de situatie waarin ‘de allochtoon’ verkeert. 

“Ge ziet er gewoon massa’s op straat rondlopen, dat vooral. Er zitten ook twee Turkse meisjes in mijn klas en één Marokkaanse jongen, maar ik wil daar weinig contact mee. Ik vertrouw ze gewoon niet en over het algemeen vind ik toch dat ze de sfeer verpesten.”

“Ik heb een Turkse vriendin en ik snap wel dat het echt ambetant moet zijn als veel mensen u scheef bekijken, ook al hebt ge niets gedaan.”

Hierbij kom ik tot de volgende vaststelling: “onbekend is onbemind”. Kennis over ‘de andere’ (en dus ook de mate van (positief) contact) is noodzakelijk voor een positieve(re) en minder stereotiepe beeldvorming over allochtonen. Vaak is er sprake van onwetendheid over bijvoorbeeld gewoontes bij de allochtone bevolking. Weinig contact met en bijgevolg een beperkte kennis over de allochtone groep zorgt voor het behoud van verschillende stereotypen5. Dit resulteert uit mijn verzamelde data, alsook uit de literatuur (Gijsberts, and Dagevos 2004:160). Naar mijn mening is (positief en intenser/intensiever) contact essentieel voor het doorbreken van verschillende stereotypen en negatieve beeldvorming.

“Ik snap dat toch niet, waarom dat al die allochtonen zo’n vod op uldere kop dragen. Wa is daar nu zo erg aan, aan een plukske haar? Waarom dragen die dat eigenlijk, vraag ik mij dan af?

Wat betreft kennis over allochtonen zijn de meningen verdeeld. Sommigen geven aan dat ze het als positief ervaren wanneer ze iets bijleren over een andere cultuur. Anderen geven dan weer aan geen nood te hebben aan meer contact met allochtonen of hen (en hun gewoontes en gebruiken) beter te leren kennen. Dit biedt voor hen geen enkele meerwaarde. Ook over de eventuele meerwaarde van het reeds bestaande contact met de allochtone bevolking was er geen eenduidig antwoord te vinden en werd er gediscussieerd.

“Ik vind het zeker niet jammer, dat er weinig zijn in de jeugdbeweging. Dat is toch nog iets waar ge er ver geen ziet. Want overal zijn er, op school en vooral op straat, maar in de jeugdbeweging veel minder. Ge komt nog maar buiten en ge ziet er al lopen. In de jeugdbeweging is toch ten minste een plek waar er geen of heel weinig zijn. Ik heb echt geen behoefte aan contact met hen of om hen beter te leren kennen eigenlijk.”

“Ik vind het wel eens tof als ik eens iets van hen leer kennen. Zo is er altijd een moslimse vrouw, die in de zomer van dat speciaal brood in de buurt komt uitdelen. En dat is wel eens leuk om te leren kennen wat zij eten enzo. Want eigenlijk weet ik echt weinig van wat ze doen enzo.” 

“Ik zie het wel als een verrijking, dat ik een vriendin heb, die half Turks is.” 

Waar halen deze kinderen deze beelden? Zeer duidelijk blijkt uit de focusgroepsgesprekken de invloed van de ouders. Ze geven zelf aan dat wat hun ouders zeggen over de allochtone bevolking ze als belangrijk achten en bepalend is voor hun beeldvorming. De mening van de ouders wordt dus voor een deel weerspiegeld in de beeldvorming van het kind zelf. Kinderen, die aangeven dat hun ouders open staan voor de allochtone bevolking, nuanceren af en toe hun eigen mening. En ook omgekeerd: kinderen zullen eerder negatief tegenover allochtonen staan, indien ze zelf aangeven dat hun ouders ook negatief tegenover deze groep staan. Hieruit besluit ik dat de ouders en de opvoeding een belangrijke rol spelen in de beeldvorming van deze kinderen. Op deze leeftijd drukken de ouders nog duidelijk hun stempel door. (Eén contactpersoon gaf zelfs aan geen contact te mogen hebben met allochtonen. Vriendschap met iemand van een andere origine vinden de ouders not done.)

“Ik zei eens ‘makkaken’ tegen een groepje Marokkanen en dat vonden mijn ouders niet zo tof. Van hen moet ik beleefd zijn. Het zijn ook maar gewoon mensen zeggen ze dan. En da’s wel waar, maar toch is het soms raar.”

“Mijn papa zegt ook soms ‘kijk daar een makak’ of als er iets ergs is gebeurd zegt hij vaak ‘Dat zullen
weer die maroefen hebben gedaan.’ Mijn papa heeft er ook zo’n slechte mening over. Ik neem dat
beeld wel over. Maar hij zal wel gelijk hebben zeker?”

Ook de beeldvorming over allochtonen in de media speelt een rol in de perceptie van de kinderen. Vooral de negatieve beelden en uitspraken op tv worden opgepikt door de participanten. 

“Ze komen altijd of toch heel vaak slecht in het nieuws op tv. Het zijn altijd slechte dingen waarmee ze
in de aandacht komen. (…) Maar vaak is het ook zo dat het vaak Marokkanen hebben gedaan. Da’s
wel jammer dat dat zo vaak gebeurd.”

Daarnaast speelt ook eigen ervaring een rol bij het percipiëren van ‘de andere’. Vooral negatieve ervaringen vormen een basis waarop de kinderen hun beeld vormen. Eén participant gaf aan dat door een negatieve ervaring haar beeld over allochtonen grondig is gewijzigd.

“Ze hebben me toen op de grond geduwd en zijn dan gaan lopen met mijn rugzak. Sindsdien heb ik geen vertrouwen meer en ben ik echt wel bang. (…) Ik weet waarover ik spreek, het is vaak zo dat ze gewelddadiger zijn dan de gewone Belg.”

Graag wil ik nog kort mededelen, dat drie participanten zelf spontaan aangaven zich racistisch te voelen. De andere participanten gaven aan een negatiever beeld te hebben van de allochtone populatie dan de autochtone, maar het belangrijk te vinden hun mening te nuanceren.

“Ik vind van mezelf dat ik racistisch ben. Ik kan daar gewoon niet tegen. Die zijn echt gewoon anders, die doen anders, die denken anders. Ik moet daar niet van weten.”

"Het is gewoon moeilijker samenleven, ze zorgen echt wel voor veel problemen. (…) Maar eigenlijk zijn het ook maar gewone mensen hé.”

Tot slot, en dat spreekt voor zich natuurlijk, bevordert deze negatieve stereotypering en beeldvorming de omgang met ‘de allochtoon’ niet, alsook de integratie van deze groep (Wauters 2007:34).

Conclusie

Focusgroepsgesprekken voeren met 12-jarigen, het zorgde voor zeer interessante inzichten. Ondanks de kleinschaligheid van mijn onderzoekje ben ik tot enkele boeiende conclusies gekomen. De perceptie die mijn doelgroep, meisjes tussen de 11 en 13 jaar, hebben over de allochtone minderheidsgroep is, naar mijn mening, wel gedeeltelijk betreurenswaardig te noemen.

“Allochtonen zijn niet zoals ons hé, ze hebben echt andere gewoonten enzo.” Allochtonen worden, op z’n minst, anders genoemd. Doorheen de gesprekken is een duidelijke karakterisering tussen de eigen ingroup en de allochtone outgroup zichtbaar. Deze alterisering heeft tot gevolg dat vooral negatieve kenmerken aan ‘de andere’ worden toegeschreven. De eigen waarden en normen worden gehanteerd om ‘de andere’ te definiëren en te evalueren.


“Marokkanen en Turken vallen gewoon op, ze dragen een hoofddoek of ja praten van dat gebrekkig Nederlands.” ‘De allochtoon’ wordt zeer clichématig omschreven en barst van de stereotypen. De stereotypen kenmerken zich vooral op vlak van uiterlijke kenmerken (e.g. een andere huidskleur, hoofddoek), sociaal gedrag dat als storend wordt ervaren en gezien wordt als intolerant tegenover de dominante (Belgische) cultuur (e.g. gewelddadig, respectloos, sterke sociale cohesie).
Vaak worden de Marokkaanse en Turkse nationaliteiten en de islam geassocieerd met het beeld over allochtonen. Weinig contact, alsook een gebrekkig kennis over ‘de allochtoon’ zorgen voor deze stereotypering alsook verschillende vooroordelen. Kennis over en (positief) contact met ‘de allochtone andere’ is veelbepalend en zorgt in veel gevallen voor een beter beeld. Er kan geconcludeerd worden dat overwegend positieve contacten met allochtonen zorgen dat men de stereotypen en vooroordelen over de allochtone groep tracht te nuanceren. Frappant is ook dat de mening van de kinderen zeer paradoxaal kan zijn en zichzelf meermaals tegenspreken of hun mening enigszins nuanceren.

Ik had mijn conclusie liever iets anders, rooskleuriger gezien. De kinderen uit de focusgroepsgesprekken hebben in het algemeen een vrij negatief beeld dat gebaseerd is op (negatieve) stereotypering en vooroordelen, waarbij ze sociaal onwenselijke antwoorden zeker niet schuwen. Velen hun mening is, naar mijn mening, nog niet voldoende genuanceerd of gefundeerd. Er rest mij enkel te hopen dat in het opgroeien van deze kinderen ze meer in contact zullen komen met de
allochtone groep en meer kennis over deze groep zullen oppikken, waardoor een genuanceerder (en eventueel positiever) beeld zich kan ontwikkelen. Waardoor in de toekomst er eventueel sprake kan zijn van een positieve en productieve samenwerking!

Eindnoten

1 Allemaal anders, allemaal gelijk
2006 Die andere. http://www.kampan.cz/doc/Flandry.pdf, geraadpleegd 27 april, 2012.

2 Al heb ik tijdens de focusgroepsgesprekken de indruk gehad dat een persoonlijke band met mijn respondenten enorm in het voordeel speelde en zij ongeremd hun mening gaven. Ik denk dat er weinig sociaal wenselijke antwoorden zijn gegeven.

3 Referenties bij de foto’s in bijlage: 

1. Kritisch Podium Dewanand

2012 Afbeelding stop islamisering. http://www.dewanand.com/waction0053.htm, geraadpleegd 11 mei 2012.

2. Nrc

2010 afbeelding allochtonen en autochtonen. http://weblogs.nrc.nl/onderwijsblog/2010/06/17, geraadpleegd

11 mei 2012.

3. Vandaag.be

2012 Afbeelding Scott Manyo. http://www.vandaag.be/binnenland/97051, geraadpleegd 13 mei 2012.

4. Birmingham Mail

2007 Afbeelding immigratieles. http://www;birminghammail.net/birmingham-videos-pictures/colin,
geraadpleegd 12 mei 2012.

5. Het Laatste Nieuws

2009 Afbeelding allochtoon in problemen.
http://www.hln/nl/957/Belgie/article/detail/851353/2009/05/12/Migranten -zorgen-niet-voor-problemen-
in-samenleving
, geraadpleegd 11 mei 2012.

6. Marij’s creatieve kronkels

2009 Afbeelding henna. http://marij.skynetblogs.be/tag/henna&docid, geraadpleegd 11 mei 2012.

Jali Kunda vzw

2012 Afbeelding djembé. http://www.jalikunda.be/workshopsanimaties.html, geraadpleegd 11 mei 2012.

Het Laatste Nieuws

2012 Afbeelding Chinese eetgewoonten.

http://www.hln.be/hln/nl/9096/Belgi/article/detail.dhtml,geraadpleegd 11 mei 2012.

4 Het contact met allochtonen berust dus op zichtbare (uiterlijke) factoren. Dit is een belangrijke verklaringsfactor waarom men allochtonen met een donkere huidskleur eerder tot de allochtone groep rekent dan degenen met minder uiterlijke verschillen (cfr. supra, p.10).

5 Zo vind ik het zeer opmerkelijk dat slechts één participant (van de tien participanten) de betekenis van een hoofddoek kon duiden. Dit terwijl verschillende participanten aangaven zich te storen aan de hoofddoek en dit zinloos te vinden.

Bibliografie

Foblets, Marie-Claire, Djait, Badra, and Pieters, Katie (reds.)

2004 Mietjes en macho’s. Allochtone jeugddelinquentie: Getuigenissen van autochtone en
allochtone jongeren. Leuven: Acco.

Gijsberts, Mérove, and Dagevos, Jaco

2004 Concentratie en wederzijdse beeldvorming tussen autochtonen en allochtonen.
Migrantenstudies (20)3:145-168.

Hintzen, Percy Claude, and Rahier, Jean Muteba

2003 Problematizing Blackness: Self-Ethnografphies by Black Immigrants to the United States.
New York: Routledge.

Jaspaert, Eva

2009 Representatie van de Ander: een kwalitatief onderzoek naar alterisering door niet-islamitische
jongeren in het Mechelse ASO en BSO bij de beeldvorming over moslims. Tijdschrift voor
sociologie 30(3):285-313.

Kint, Els, and Stoop, Reinhard

1991 Beeldvorming van scholieren ten opzichte van migranten: een sociologisch onderzoek bij de
Mechelse scholieren uit het vrije onderwijsnet. Faculteit Sociale Wetenschappen, KU Leuven.

Laermans, Rudy

2010 Sociologie. Leuven: Acco.

Timmerman Christiane, Lodewyck Ina, Vanheule, Dirk, and Wets Johan (red.)

2004 Wanneer wordt vreemd, vreemd? De vreemde in beeldvorming, registratie en beleid. Leuven:
Acco.


Wauters, Katrien

2007 Een discouranalytisch onderzoek naar de beeldvorming van Aalsterse jongeren over
allochtonen. M.A. Thesis, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Universiteit Gent.


Bijlage

Bijlage 1: Voorbereiding focusgroepsgesprek

 

Benodigdheden

. Eten en drinken
. Glazen en kommetjes voor versnaperingen
. Voorbereiding met afspraken, vragen, …
. Afbeeldingen met stellingen (op A4-bladen)
. Voldoende schrijfgerei en grote bladen voor mindmap
. 2 laptops:
o opname-apparatuur
o om te typen

. Fototoestel

Verwelkoming

. Verwelkoming deelnemers (+ toestemmingsformulier ‘indienen’)
. Voorstelling moderator (ikzelf) en verslaggever
. Rondje namen (voor duidelijkheid op bandrecorder)
. Verduidelijking doel en onderzoek
. Afspraken:
o We respecteren ieders mening.
o Geen goede of foute antwoorden
o We laten elkaar uitspreken.
o Het gesprek wordt (met audiomateriaal) opgenomen.
o Anonieme verwerking
o Gsm afzetten
o …

1. Mindmap

. Groot blad in het midden met stylo’s
. Iedereen schrijft woorden op die in hen opkomen wanneer ze denken aan ‘een allochtoon’, ‘iemand uit het buitenland’, ‘een migrant’, ‘een buitenlander’
. Daarna vertellen ze waarom ze deze woorden hebben gekozen.

 

Bijkomende vragen

http://www.dewanand.com/verach79.jpg
. Wie definiëren zij als allochtoon? Hoe zien zij hen?

. Waarom hebben ze voor die woorden gekozen?

. Veel/weinig contact?

. Positieve/negatieve ervaringen? Gevoelens hierbij?

. Gelijkenissen/verschillen?

. Mening?

. Positieve/negatieve houding?

. Van waar halen ze die beelden? Ouders? Media? School? Vrienden? ...


2. Foto's met stellingen

De stellingen en foto's worden (afzonderlijk) door elkaar op tafel gelegd. De kinderen/jongeren lezen de stellingen en geven zelf aan wat ze van de stellingen vinden.

 

Foto's:

. Foto 'stop islamisering'

o Waarom wel/niet stoppen islamisering?
o Bedreiging ja/nee?
o Waarom wel/niet?
 

. Foto 'Ik vind het wel/niet jammer, dat er weinig allochtone kinderen in de jeugdbeweging lid zijn.'

o Waarom wel/niet jammer?
o Meerwaarde ja/nee? Waarom?
o Behoefte meer/minder allochtone vrienden te maken? (Op school/jeugdbeweging/andere hobby’s/…)


. Foto 'Scott Manyo mag toch in ons land blijven!'
o Mening: pro/contro dat hij hier blijft?


. Foto 'immigratieles 1: Leer Nederlands'
o Mening: moeten ze Nederlands leren? Kunnen ze goed Nederlands? Belang dat hieraan gehecht wordt?


. Foto 'Migranten zorgen wel/niet voor problemen in de samenleving.
o Waarom wel/niet?
o Voorbeelden?
o Ervaringen?


. Foto 'Allochtonen hebben andere gewoonten en gebruiken dan ons. Ik heb wel/geen behoefte om deze te leren kennen.'
o Welke andere gewoontes?
o Gelijkenissen/verschillen?
o Waarom wel/geen behoefte de gewoontes/gebruiken of de vreemdeling te leren kennen?

4. Afronding

. Zijn er nog aanvullingen? Vragen?
. Bedanking