[Recensie] Geschiedenis van de geschiedschrijving, van de ongelijkheid, door Peter Scholliers

Professor aan de VUB en historicus Peter Scholliers zet alles van de recente geschiedschrijving over ongelijkheid voor ons op een rijtje: Hoe historici ongelijkheid in de 19de en 20ste eeuw hebben omschreven, gemeten en bepaald, eveneens tot welke bevindingen zij zijn gekomen.
[Recensie] Geschiedenis van de geschiedschrijving, van

Wereldwijd neemt ongelijkheid toe, en dat vooral binnen landen. Historisch inzicht in deze problemen is een noodzaak

 

 

Ongelijkheid is een vies woord, althans als voer voor discussie. Telkens als iemand poneert dat er zonder ongelijkheid geen vooruitgang is, begin ik verdoofd van verontwaardiging onsamenhangend te leuteren over het vernietigende kapitalisme. Gelukkig is er die ene jammerlijke maar frappante statistiek: slechts 1 procent bezit vandaag bijna de helft van alle rijkdom van de wereld. Maar dan krijg je onverwacht toch een lichte dreun terug, dan wel met de vraag of jij – met je sociale burgerhart - instant concrete oplossingen hebt voor de herverdeling, en nog erger: Of je eigenlijk wel echt zou willen dat iedereen 'gelijk' is? Nu ja, what’s in a name: het schrikbeeld van het communisme, en de kater die op zo’n discussie volgt.

Aan de recente regeringsplannen zie je het amper, maar al eeuwen breken economisten, sociologen, historici, ethici er zich het hoofd over. Vormen van ongelijkheid zijn er altijd geweest, net zoals de inspanning om ze te meten. Professor aan de VUB en historicus Peter Scholliers zet alles van de recente geschiedschrijving over ongelijkheid voor ons op een rijtje: Hoe historici ongelijkheid in de 19de en 20ste eeuw hebben omschreven, gemeten en bepaald, eveneens tot welke bevindingen zij zijn gekomen. Volg deze geschiedenisles mee, want met een halve samenvatting kom je er niet.

Wereldwijd neemt ongelijkheid toe, en dat vooral binnen landen. Historisch inzicht in deze problemen is een noodzaak, meent Peter Scholliers. Geschiedenis van de ongelijkheid vloeit voort uit de cursus ‘Sociaaleconomische problemen van de hedendaagse periode’, die hij al 20 jaar doceert. Zijn accent ligt dan ook op het sociaaleconomische domein en de periode van 1789 tot vandaag.

Meer dan geschiedenis

Zoals het een goede docent betaamt, start Scholliers met het maken van enkele concrete afspraken. Wat je kan verwachten en wat niet, en welke keuzes er zijn gemaakt om van een cursus tot dit boek te komen. Geen overbodige luxe want geschiedenis en geschiedschrijving zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: ‘Historici construeren beelden van het verleden. Hun interesse, visie, methode en interpretaties “maken” feiten, namen en gebeurtenissen.’ Zich bewust van het feit dat (subjectief) kiezen ook verliezen is, grijpt Scholliers vooral terug naar collega-historici die op een of andere manier debatten hebben gelanceerd of vertegenwoordigers zijn van nieuwe benaderingen, methoden en resultaten.

Geschiedenis van de ongelijkheid kan niet anders dan een studieboek zijn. Geen leesvoer dus voor zomaar even op de tram of net voor het slapengaan. Hoewel het een actueel thema is, laat het boek zich niet gemakkelijk samenvatten. Het leent zich eveneens niet tot impulsieve uitbarstingen van verontwaardiging op de online uitlaatklep. Gelukkig maakt juist dat het tot een interessant boek. Curven en grafieken worden zuinig gebruikt en leggen de lezer niet lam. Met enkele stapsgewijze illustratieve berekeningen wordt daarbij ook geregeld aan de tragere student gedacht.

In het eerste hoofdstuk verkennen we de relatie tussen economische groei en ongelijkheid aan de hand van de Kuznetscurve die men in 1955 lanceerde en tot op heden een belangrijk theoretisch raamwerk is. Deze ‘inverted U-hypothesis’ oppert dat de inkomensongelijkheid stijgt in vroege perioden van economische groei maar na een tijd weer afneemt wanneer meer mensen kunnen genieten van de groei.

Daarna is het omvangrijke debat over de levensstandaard tijdens de Britse industrialisatie aan de beurt. Centraal staat de vraag hoe de maatschappij zo’n radicaal economische verandering onderging en welk effect dit had op de ongelijkheid en het gezinsleven. De term ‘reële lonen’, die de koopkracht van het loon moet uitdrukken, werd hierbij als meetinstrument voor de levensstandaard geïntroduceerd.

Inkomen en uitgaven betekenen natuurlijk niet alles. Om een meer realistische benadering na te streven, werd het onderzoek naar alternatieve (en aanvullende) meetstaven zoals de evolutie van de kindersterfte, analfabetisme en voeding de volgende stap. Tenslotte was het de combinatie van deze indicatoren die als de Human Development Index in een nieuwe meetstandaard in 1994 resulteerde. Deze sociobiometrische alternatieven stelden dezelfde vraag: wie won en wie verloor bij de snelle industriële groei?

Terwijl Peter Scholliers ons door de zoektocht naar de juiste maatstaven en wildgroei aan theorieën sluist, neemt hij ook de tijd om zowel vooruit als terug te blikken. En als het even te snel gaat, ook geen nood: Peter komt er later wel op terug. Dat de selectie uit de berg informatie moeilijk was en de complexiteit groot, toont onder andere het paradoxale voorbeeld van borstvoeding in de 19de eeuw. Borstvoeding was veruit de gezondste voedingswijze, maar omdat in sommige milieus borstvoeding als proletarisch werd gezien, kozen heel wat jonge moeders uit betere standen voor het papflesje. In een tijd waarin hygiëne niet even vanzelfsprekend was als nu, leidde dat vaker tot ziekte. De regel ‘hoe meer welstand, hoe minder borstvoeding en meer hygiëne’ gold dus niet.

Meer dan een cijfer

In het laatste hoofdstuk kijkt de historicus tenslotte ook zelf in de spiegel, en dan wel met de cultuurbril op. In 1990 - het is nooit te laat - maakte de ‘cultural turn’ zijn opgang: de (geleidelijke) opname van cultuur in de sociale en economische geschiedschrijving, en dus ook in het onderzoek naar ongelijkheid. Nieuwe indicatoren, zoals meubelbezit, stellen historici in staat andere vragen te stellen, nieuwe bronnen aan te spreken en onverwachte verbanden te leggen. McKendrick, een van de trekkers van de cultural turn, stelde dat sociaal-culturele ongelijkheid niet alleen inherent is aan het kapitalisme, maar er ook de voorwaarde van vormt.

Naast de verdienstelijke poging om het onderzoek naar ongelijkheid in een ruimer maatschappelijk geheel te vatten, staat Scholliers in dit laatste hoofdstuk, ook stil bij betekenisgeving, en dus ook naar zijn eigen rol als historicus: “Cijfers kunnen meer inzicht verschaffen dan vage formuleringen als ‘veel armer, verdient meer’, ‘rijker dan vroeger’, enzovoort.” Maar cijfers vormen slechts een begin van meer inzicht, beseft Scholliers ook. Zo weet ik met de kledingaankopen van de gemiddelde Belg in de 19de eeuw nog niets over de kwaliteit, het comfort, de snit of het uitzicht van de kleding.

Inzicht in het ontstaan van nieuwe parameters toont ons hoe historische waarheid of autoriteit werd geconstrueerd. Methodes zijn nooit neutraal. Zo onderzocht Adam Smith - de grondlegger van de kapitalistische economie - drie eeuwen terug welke natie de rijkste was. Zijn onderzoek in loon- en prijsontwikkelingen plaatste de ongelijkheid dus in teken van de nationale prestige. Even problematisch is dat men vandaag nog vaak dweept met het Bruto Nationaal Product bij internationale langetermijnvergelijkingen, terwijl het niets over de verdeling van de rijkdom binnen een land vertelt.

Meer dan een voetnoot

Waar het einde nadert, breidt Peter Scholliers zijn taak uit en roept zijn collega’s op om zo veel mogelijk deel te nemen aan het actuele debat en zo bij te dragen aan een wereld met meer gelijke kansen. Zoals zijn collega Göran Therborn benadrukt, treft ongelijkheid immers niet alleen de portemonnee, maar ook onze politieke rechten, ontwikkelingskansen, gevoelens van geluk en culturele noden.

Waar ligt de finale clou die Scholliers tot zijn ultieme examenvraag brengt, vraagt de trage student zich nu na het lezen van ‘Geschiedenis van de ongelijkheid’ af. Is het bonuspunt weggelegd voor zij die de bestseller van Thomas Piketty er bovenop verteren en waar Scholiers in zijn besluit nog snel naar verwijst? Economische groei heeft geleid tot concentratie van geld en macht in steeds minder handen, face it!
Of is er toch meer aan de hand?

Scholliers grootste les zit wellicht verborgen in zijn gebruik van voetnoten. Door deze geheel achterwege te laten en alle achtergrondinformatie, verwijzingen en voorbeelden te verwerken in een geïntegreerde tekst, toon je dat je in de geschiedschrijving niets zomaar iets als een aantekening of detail naar de marge duwt. Wie dat doet, riskeert als auteur de de geschiedschrijving van haar dynamiek te ontnemen, en misschien ook nieuwe inzichten te ontlopen. Peter Scholliers toont zich zo als een historicus met verantwoordelijkheidszin, én als auteur die dus goed bezig is, quoi. ‘Ongelijkheid verdient meer dan een voetnoot’ (1/10/2014, De Tijd), kopte Koen Schoors met een zijn jongste columns. In de naam van Piketty, Scholliers en onze economische historici met een verantwoordelijkheidszin, amen.

‘Geschiedenis van de ongelijkheid’, Peter Scholliers, Epo Uitgeverij, 216p