Op 14 mei 1948 werd de staat Israël opgericht, een datum die bij Palestijnen bekend staat als het begin van de Nakba of “de catastrofe”. Niet-Joden werden door zionisten van hun land verdreven. Aan de vooravond van deze herdenking een verslag van ontmoetingen met mensen en organisaties die getuigen over de bezetting en onderdrukking en die zich inzetten voor een juiste berichtgeving en vreedzame oplossingen voor de toekomst.
Indrukken uit Jeruzalem
Mohammad Barakat, Palestijns vluchteling van de tweede generatie, maakt ons wegwijs in Jeruzalem en vooral in de islamitische wijk in het noordoosten van de stad. In de straten valt meteen het opgestapelde vuilnis op, volgens Mohammad te wijten aan een bewuste verwaarlozing door de Israëlische autoriteiten. Palestijnse inwoners leven hier in verkommerende, bijna onbetaalbare woningen (800 dollar voor een tweekamerappartement), vastbesloten hun adres in Oost-Jeruzalem te houden. De “absentee property law” van 1950 laat de overheid immers toe zich woningen toe te eigenen als de eigenaar/vluchteling zich op niet-Israëlisch grondgebied bevindt (Gaza, de Westbank, het buitenland) en is sinds 2004 ook van toepassing op Oost-Jeruzalem. De wet wordt internationaal verguisd.
Verwacht je niet aan een klassieke citytrip als je de schaduwzijden van deze stad bezoekt. Gevoelige en vredelievende zielen krijgen het hier te verduren. Joods eigendom in Oost-Jeruzalem wordt hoog omheind en streng bewaakt. Militaire eilandjes in een bezette stad. Op straat patrouilleren soldaten die de bewoonbare/confisqueerbare staat van de huizen controleren. We brengen een bezoek aan een verpauperd woonblok en spreken er enkele koffiedrinkende mannen met een elektriciteitsrekening in hun handen. Ze leven hier zij aan zij met jonge Israëli’s die zich voorbereiden op hun legerdienst. De mannen klagen over hoe ze expres geprovoceerd worden met hun luide muziek en blote bovenlichamen.
Een toegangspoort tot de Rotskoepel wordt bewaakt door Israëlische soldaten. Het geroep van een groepje kleine kinderen galmt in de straten. Ze komen steeds dichterbij, luid en uitdagend in de richting van de soldaten: “Allah Akbar”, “Allah Akbar”, “Allah Akbar”, … Het is duidelijk een populair en misschien al niet meer zo’n spannend spelletje. Voor een toerist als ik vallen enkele puzzelstukken bij een eerste kennismaking met de stad pijnlijk op hun plaats. De stemmetjes klinken veel te hoog en te jong om te scanderen en doen onvermijdelijk denken aan ouder en minder onschuldig protest.
Iets verderop staat een orthodoxe jood wiegend te bidden bij “de kleine klaagmuur”, of zo is de Arabische straatnaam op het bordje toch vertaald. Nog een manier om zich de stad toe te eigenen, zegt Mohammad. Op onze weg door de stad wijst hij meermaals op de dubbele straatnamen, waarbij de Engelse of Hebreeuwse vertaling veraf staat van de originele Arabische.
We bezoeken de Heilig Grafkerk. De plaats waar Christus zou zijn gekruisigd, begraven en opgestaan. Een plaats voor collectieve emotie, religieuze en semi-religieuze beleving. Het is er druk, het is wachten en aanschuiven voor enkele momenten persoonlijke tijd met een steen, een icoon, een altaar. De behoefte is voelbaar, de lucht hangt vol wanhopig menselijke vragen. Een blanke man met lang sluik haar draagt een wit kleed. Hij zit in de kerk als een lookalike van Jezus. Buiten zie ik hem opnieuw zitten, glimlachend, wetend, terwijl toeristen foto’s van hem nemen. Tijdens de lunch komt er een processie langs, ze dragen een kruis met zich mee. Sommigen van hen zijn zichtbaar aangedaan.
De volgende dag gaan we naar de Haram esh-Sharif, of de Tempelberg, met de El-Aqsamoskee en de Rotskoepel. Hier stond de Tempel van Salomo en later de Tweede Tempel, waarvan de Klaagmuur een restant is. Joden geloven/willen dat hier op een dag de Derde Tempel komt. Sinds ’67 is het heiligdom in handen van de Jordaanse overheid. Niet-moslims zoals wij hebben bezoekrecht, maar enkel moslims hebben toegangsrecht tot de moskeeën. Voor Joden is het bij wet verboden hier te bidden, het bezoek van Israëli’s wordt als een provocatie aanzien. We worden gescand, vlak voor de ingang staan zeker twintig soldaten paraat.
Overal op het grote plein zitten mannen en vrouwen in gescheiden groepen te lezen, te studeren, te bidden. Schoolkinderen krijgen les. Hier ook scanderende mensen, nog luider, overtuigder en grimmiger dan gisteren. Elke keer wanneer er een groep Israëli’s onder gewapende escorte het terrein betreedt, kan je hun parcours volgen naarmate het geroep luider klinkt. “Al-lah Ak-bar, Al-lah Ak-bar, Al-lah Ak-bar, …” Leraars roepen voor, kinderen schreeuwen na. Israëlisch staatsbezoek, volwassen Joden, rabbi’s, schoolkinderen, allemaal krijgen ze dezelfde behandeling. Vrolijk word je er niet van, het doet zoveel af aan deze plek.
Deze stad is zo beladen. Op vele plekken en in het bijzonder op de heilige plaatsen zie en hoor je mensen zingen, roepen, bidden, bewenen, aanraken, kussen, strelen. Bewoners en toeristen, nu eens individueel, dan weer in groep. Een dankgebed, een lofzang, een smeekbede, een uiting van onmacht, een identiteitstrip. Iedereen wil hier zo graag zijn. Zoveel groeperingen, overtuigingen, volgelingen. Te veel mensen voor één koek, die claimen, respect eisen. In het licht van de politiek een uitzichtloze verderzetting van onverzoenbaarheid.
’s Avonds rijden we rond de stad. Mohammad gunt ons geen rust en toont ons vernielde Palestijnse dorpen, toegedekt met daartoe bewust aangeplante bomen. Overwelmt ons met meer verhalen, meer voorbeelden van steeds veranderende, discriminerende wetten, meer vluchtelingencijfers. Als ik ’s avonds nog een wandeling maak door de Joodse wijk in Zuidoost-Jeruzalem, is het contrast met de voormiddag inderdaad erg groot. Geen spoor van vuilnis in de aangename straten met bezienswaardigheden, winkels, galerijen en moderne snackbars. Ik kan me zo voorstellen hoe je hier beschermd en onwetend kan opgevoed worden zonder ook maar ooit in aanraking te komen met de andere kant van de stad.
Religie bestrijden met religie
“Zo lang de Joden het recht op terugkeer niet erkennen en de Palestijnen het diepe verlangen naar deze natie na de Holocaust niet begrijpen, zal er nooit vrede komen.” Aan het woord is Yehiel Grenimann, geboren in Australië en zoon van twee Poolse Holocaustoverlevenden. Hij kwam naar Israël tijdens de Jom Kippoer oorlog in ’73, leefde in een kibboets, studeerde economie, onderwijs en geschiedenis, werd gelovig en begon in 1991 aan een tweede carrière als rabbi. Nu werkt hij voor Rabbi’s for Human Rights (RHR), een joodse mensenrechtenorganisatie die excessen van religie met religie wil bestrijden.
80 % van hun fondsen komt uit de Verenigde Staten.
RHR komen op voor de zwakkeren aan Israëlische en Palestijnse kant. Ze nemen initiatieven voor interreligieuze dialoog, steunen slachtoffers van extremisten, klagen geweld en vandalisme aan, begeleiden Palestijnen in bezet gebied bij hun olijvenoogst, nemen het op voor de bedoeïenen, geven les over mensenrechten aan toekomstige soldaten etc. Met de Israëlische onafhankelijkheidsverklaring als hun leidraad nemen ze hun verantwoordelijkheid als Joden op, zo stellen ze op hun website ter ere van hun 25-jarige bestaan.
Tot ’48 leefden mensen met een verschillende geloofsovertuiging harmonisch samen. Dat zal ik vele keren te horen krijgen op deze reis, bv. van een Arabische vrouw die deel uitmaakt van de Grieks-orthodoxe kerk en die ik in een pension bij Bethlehem ontmoet. Ze woonde als tiener in Gaza en spreekt met zichtbare spijt over hoe alles van de ene dag op de andere veranderde. Over de mooie stranden van Gaza, over het feit dat ze kon gaan en staan waar ze wilde en over hoe ze uitgenodigd werd op islamitische trouwfeesten en met de Joden de sabbat meevierde.
Hetzelfde verhaal bij Samia Nasir Khoury, medeoprichtster van Sabeel Ecumenical Liberation Theology Center. Sabeel, “de weg”, is een christelijke vrijheidsbeweging in Jeruzalem. Als Arabische christen uit Haifa is Samia sinds haar twaalfde vluchteling in eigen land. Ze herinnert zich dat toen ze als adolescent terug naar school kon, het woord “Palestijn” uit de geschiedenis- en geografieboeken verdwenen was. Op haar 79 zie en hoor je het gebrek aan vrede dat ze heeft gekend, de vrede die ze zo graag voor haar kleinkinderen wil.
Ze vraagt kort naar onze achtergrond en steekt kordaat van wal: “Israël is de staat voor de Joden, ook voor het merendeel dat in het buitenland woont. Maar zijn eigen bevolking representeert het niet. Vanaf 1950 konden Joden die dat wilden, (terug) naar Israël komen en er burger worden, terwijl de Palestijnen net het land uitgewerkt werden.”
“Er zijn vijf categorieën Palestijnen: 1) diegenen die in Israël wonen en als tweederangsburgers behandeld worden 2) diegenen die op de West Bank wonen, opgedeeld in een lappendeken van zones A, B en C 3) de Palestijnen in Oost-Jeruzalem, die daar géén burgers zijn, maar enkel bewonersrechten hebben 4) 5 à 6 miljoen vluchtelingen in Libanon, Syrië, Jordanië, Egypte, … 5) de bewoners van Gaza, een openluchtgevangenis.”
“Israël kan geen Israëlische staat zijn: er zijn geen vaste grenzen, het breidt nog steeds uit. Het heeft geen grondwet en als ze er wel een zouden hebben, zouden ze de bestaande discriminerende wetten er niet in kunnen opnemen. Ze kunnen zich moeilijk een democratie noemen als ze 20 % van hun bevolking over het hoofd zien. Hun goddelijke rechten kunnen ze niet rijmen met mensenrechten.”
“Je kan niet gewoon een ander land annexeren omwille van de geschiedenis. Je kan niet gewoon nemen wat je wil.” Ze citeert Kerry die tegen Poetin zei “You just don’t invade another country on phony pretext.”, balt haar handen en kreunt van frustratie. “Het is een tragedie die een komedie is geworden.”
Klein verzet
Op weg naar Nablus bezoeken we een boer die in zone C woont en omringd wordt door joodse “settlers” of kolonisten. Hij vertelt ons hoe sommigen van zijn extremistische buren hem al jaren proberen weg te pesten: een zwartgeblakerd stuk van zijn huis getuigt van brandstichting, zijn olijfbomen werden vernield, zijn waterleiding doorgesneden, zijn kippen en honden vergiftigd. We zien zijn resterende kippen in een militair uitziende omheining zitten. Voor zijn huis staat een poort die hij cadeau gekregen heeft als steunbetuiging voor zijn koppig standhouden, van een andere rijke Palestijn kreeg hij een tractor cadeau. Studenten van de universiteit van Berzeit gaven hem recent een oorkonde voor zijn jarenlange vreedzame verzet. Eén van zijn zonen werkt illegaal in Jeruzalem, de andere gaat naar een internaat en brengt hier enkel de vakanties door. Samen gaan ze op de foto met de oorkonde in hun handen.
Hij is in het bezit van alle documenten die bewijzen dat dit zijn eigendom is. Niet lang geleden ontving hij twee orders van de overheid. Een eerste die stelt dat hij zijn poort zonder vergunning heeft neergezet, een tweede van het Ministerie van Oudheid die stelt dat hij op bijbels land woont. Op zijn landgoed is een waterbron die ze zouden willen openstellen voor religieuze doelen. Men vroeg hem eerder al zijn grond open te stellen voor een bezoek van schoolkinderen en wilde hem er zelfs voor vergoeden. Hij weigerde, bang een duimbreed te veel toe te geven aan nog meer bezettingsdrang.“Israël moet wel achterlijk zijn om een vergunning voor mijn poort te vragen, terwijl ze zelf het hele land opdelen met een muur.”
Die muur zien we onderweg geregeld, van dichtbij en veraf, en is letterlijk en figuurlijk te misplaatst voor woorden. Het wegennet volgt dezelfde wraakroepende politiek: behalve in Gaza mogen Israëli’s (zwart op gele nummerplaat) overal rijden. Palestijnen (groen op witte nummerplaat) hebben geen toegang tot het grootste deel van het land en slechts beperkt toegang tot de meeste wegen op de Westelijke Jordaanoever. Waar mensen vroeger op tien minuten hun bestemming hadden bereikt, moeten ze nu vaak enorme omwegen maken. Beide partijen graven tunnels om resp. Palestijnse dorpen en Joodse kolonies met elkaar te verbinden.
Vluchtelingenkamp Balata
Eén jaar na de onafhankelijkheid van Israël, in 1949, begon de UN vluchtelingenkampen op te richten. Balata is het grootste van drie kampen rond Nablus, zo’n 50 km ten noorden van Jeruzalem en zone A-gebied. In een ruimte van het gemeenschapshuis voor psychosociale hulp hangt een foto uit 1952 met rijen tenten. Wat een tijdelijke oplossing moest vormen voor het vluchtelingenprobleem, is na 64 jaar uitgegroeid tot iets wat op een stadswijk lijkt. Het is nog steeds 1 km² groot en telt ondertussen 29.000 bewoners. In elk huis leven meerdere generaties van dezelfde familie samen, soms tot wel 70 personen. Het is het dichtstbevolkte kamp in de regio en ook het meest politiek actieve. Zowel tijdens de eerste (1987) als de tweede intifada (2000) laaide de strijd hier snel en hoog op.
Mahmoud Suboh is de verantwoordelijke voor het psychosociaal centrum. Zijn inmiddels 65-jarige moeder werd geboren in een grot toen haar familie op de vlucht was. Ze bracht er haar eerste levensjaar door totdat het gezin naar het kamp kwam. Ze verkeert momenteel in slechte gezondheid, zijn tantes van in de vijftig zijn er even erg aan toe. Hier sterven veel veertigers al aan de gevolgen van diabetes, hartaanvallen en hoge bloeddruk.
Het lawaai van de vele stemmen buiten en de mensen die de kamer voortdurend onaangekondigd betreden geven ons een heel flauw idee van hoe het is hier te wonen.
Mahmoud benadrukt het totale gebrek aan privacy in Balata. Dag en nacht is er lawaai, iedereen ziet en weet alles van elkaar. Familiaal, interfamiliaal en straatgeweld zijn het gevolg, de uitzichtloze situatie waarin de mensen leven leidt dagelijks tot één à drie zelfmoorden.
Vooral tijdens de tweede intifada kregen de bewoners van Balata het zwaar te verduren. Ze leefden in een gevangenis, met één keer een periode van 100 dagen huisarrest. Dodelijk voor de moraal, zegt Mahmoud. Daarvoor ging 60 % van de werknemers naar Israël om te werken, daarna 0 %. In 2011 en 2012 gingen opvallend veel 12- tot 15-jarigen rondhangen in de buurt van checkpoints, waarbij ze met opzet veel risico namen. Toen men de jongens vroeg waarom ze dat deden, was het antwoord “Omdat ik dood wil”. Martelaar worden als enige uitweg, als geoorloofde zelfmoord. Aan tafel zit een jongeman die 17 was tijdens de tweede intifada. Hij werd geraakt door een raket waarbij één oog doorboord en zijn lichaam vreselijk verwond werd. Hij zit er zelf met een stille glimlach bij, hij is het gewoon dat men het een mirakel vindt dat hij nog leeft.
De generatie van Mahmoud en zijn broers en zussen waren nog sterk gemotiveerd om iets te bereiken. Ze studeerden, haalden diploma’s en benadrukken nu op hun beurt het belang van onderwijs en opvoeding. De jongeren van vandaag zijn hun motivatie grotendeels kwijt, het is een verloren generatie. Tegenwoordig kan 50 % van de jongens na negen jaar school niet lezen en schrijven, meisjes doen het iets beter. De werkloosheid bedraagt zowat 50 %. Families waren en blijven traditioneel groot, het grootste aantal inwoners is jonger dan achttien jaar. De plaats is doodziek geworden aan frustratie, wanhoop en uitzichtloosheid, de sociale problemen niet te overzien.
De beschreven reis vond plaats van 5 tot 14 april 2014 en werd georganiseerd door Anders Reizen in België, in samenwerking met Siraj in Palestina. Deze alternatieve reisorganisatie promoot uitwisseling met het buitenland o.a. in de vorm van wandel- en fietsvakanties op maat. Centraal staan ontmoetingen met lokale mensen en organisaties, om een waarheidsgetrouw beeld te geven van de samenleving en cultuur. Wij bezochten Jeruzalem, Nablus, Jericho en Bethlehem en deden een driedaagse trekking op de westelijke Jordaanoever tussen de dorpen Awarta en Duma en het bedoeïenenkamp in Auja.