Willekeur en symbolisch herstel: opiniestuk naar aanleiding van de vervroegde vrijlating van Michelle Martin.

Het is eigenaardig dat Bart Eeckhout in zijn opiniestuk van 31 juli in De Morgen gewag maakt van willekeur wanneer hij het heeft over het eventueel maken van uitzonderingen op juridische bepalingen.
Willekeur en symbolisch herstel: opiniestuk naar aanlei

De vraag is of het überhaupt rechtvaardig is dat kindermoordenaars dit recht ooit kunnen hebben.

 

Onvermijdelijke willekeur

Strafmaten zijn, net zoals allerlei andere wettelijke bepalingen, tot op zekere hoogte en op minstens twee manieren arbitrair. Enerzijds is er de arbitrariteit van de vorm waarin de bepalingen worden uitgedrukt. Men moet 16 jaar zijn om naar bepaalde films te mogen kijken en niet, bijvoorbeeld, 16 jaar, 3 maanden, 8 dagen, 3 uur, 12 minuten en 17 seconden. Op dezelfde manier wordt iemand veroordeeld tot 30 jaar en niet tot 29 jaar, 2 maanden, 7 dagen, 5 uur, 8 minuten en 54 seconden. En men kan vervroegd vrijkomen als men de helft van de straf heeft uitgezeten, en niet, bijvoorbeeld, 33/60ste van de straf. Dit heeft niet alleen te maken met een voorliefde voor ronde getallen (dat werkt nu eenmaal makkelijker), maar ook met het besef dat er iets futiels en onzinnigs schuilt in de poging om iets als een straf volledig te vatten in termen van iets objectief meetbaars. Het is perfekt mogelijk om na te gaan hoe lang het precies duurt vooraleer bepaalde lijm een optimaal effect heeft, maar er is geen enkele manier om te achterhalen hoe lang het precies duurt vooraleer een straf zijn uitwerking volledig heeft gehad. In feite weten we zelfs niet eens of de straf überhaupt een uitwerking heeft. Alles hangt immers af van wat de straf voor de gestrafte betekent en dat valt nu eenmaal nooit met zekerheid te achterhalen.

Anderzijds is er de hiermee samenhangende vorm van arbitrariteit die het gevolg is van het feit dat we allemaal anders zijn. We kunnen niet voor ieder individu apart nagaan of hij al dan niet geschikt is om een bepaalde film te bekijken, net zomin we voor iedereen afzonderlijk kunnen nagaan hoeveel tijd er nodig is vooraleer iemand voldoende gestraft is. Er kleeft met andere woorden iets fundamenteel arbitrairs aan het principe van “iedereen gelijk voor de wet”, en dus ook aan ons idee van rechtvaardigheid dat hierin wordt uitgedrukt. Men gaat er dan vanuit, binnen deze rechtvaardigheidslogica, dat identieke maatregelen een identiek effect zouden hebben op verschillende individuen, wat natuurlijk niet klopt. Een andere formulering van dit rechtvaardigheidsprincipe is: “Gelijke daden moeten op gelijke manieren bestraft worden.” Het probleem is dat men het hier over identiteiten heeft die niet verwijzen naar een realiteit. In werkelijkheid zijn geen 2 daden ooit hetzelfde. Dat komt omdat de identiteit van een daad (of een misdaad) niet bepaald wordt door bepaalde fysische of empirisch waarneembare eigenschappen, maar door de betekenis die bepaalde daden of misdaden hebben voor een individu of een groep. En die is nooit 2 keer hetzelfde.

Men zou de stelling kunnen verdedigen dat ons idee van rechtvaardigheid tot onrechtvaardigheid leidt, aangezien het rechtvaardigheidsprincipe van “iedereen gelijk voor de wet” er voor zorgt dat niemand ooit echt krijgt wat hij verdient.

Het is eigenaardig dat Bart Eeckhout in zijn opiniestuk van 31 juli in De Morgen gewag maakt van willekeur wanneer hij het heeft over het eventueel maken van uitzonderingen op juridische bepalingen. Concreet: mocht men Martins recht om vervroegd vrij te komen negeren, dan zou dat volgens Eeckhout van een zekere arbitrariteit getuigen. Hij koppelt dit aan onrechtvaardigheid. Vreemd genoeg zou men net het tegenovergestelde kunnen beargumenteren, namelijk dat men, indien men voor Martin wel een uitzondering zou maken (en zij dus niet vervroegd zou vrijkomen), dan precies poogt om de arbitrariteit die altijd met juridische bepalingen gemoeid is het hoofd te bieden. Dat men dit in het geval van Martin zou doen (en niet in andere gevallen) zou niet getuigen van willekeur, maar zou perfect gelegitimeerd kunnen worden door de aard van de feiten. Trouwens, als we het dan toch over rechtvaardigheid moeten hebben: de vraag is niet of het onrechtvaardig zou zijn als we Martin haar recht op vervroegde vrijlating zouden ontzeggen. De vraag is of het überhaupt rechtvaardig is dat kindermoordenaars dit recht ooit kunnen hebben.

Symbolisch herstel

Zoals ik heb proberen aan te tonen is er altijd een zekere mate van willekeur gemoeid met juridische bepalingen. Dit lijkt onvermijdelijk te zijn. Welnu, wanneer de straf functioneel wordt opgevat blijkt die arbitrariteit altijd ook tot een zekere onrechtvaardigheid te leiden. We weten immers a priori dat, onafhankelijk van wat we geloven dat de functie van de straf voor de gestrafte ook moge zijn, deze van geval tot geval anders zal zijn. Wanneer we bijvoorbeeld geloven dat de straf dient om de gestrafte tot inkeer te brengen, dan weten we al bij voorbaat dat we nooit zullen kunnen bepalen hoeveel tijd daarvoor nodig zal zijn (16 jaar?) Opnieuw: niemand krijgt ooit wat hij verdient.

Deze spanningsverhouding tussen de onvermijdelijke arbitrariteit van de strafmaat enerzijds en haar veronderstelde objectieve effect anderzijds (nut), verdwijnt wanneer we ‘straf’ niet langer functioneel begrijpen, maar eerder symbolisch opvatten. Wat ik hiermee niet bedoel is dat de straf altijd alleen maar symbolisch zou zijn. Vaak heeft de straf wel degelijk een nut of een functie. Mochten er geen hoge geldboetes staan op het negeren van stoplichten zouden er ongetwijfeld veel meer verkeersslachtoffers zijn. Maar naast dit functionele of utilitaristische element is er ook steeds een symbolisch aspect aan de straf verbonden. Er wordt bij het bestraffen namelijk ook altijd iets uitgedrukt, namelijk dat een bepaald soort daden in een bepaalde samenleving bestraft wordt.

Soms is de aard van de feiten van een zodanige gruwelijkheid dat dit functionele of utilitaristische element volledig op de achtergrond verdwijnt, zodat enkel nog het symbolische overblijft. Hierdoor wordt dit des te belangrijk. Het leed dat werd berokkend is soms zodanig groot dat elke overweging van ‘nut van de straf’ gewoonweg futiel, irrelevant en zelfs beledigend wordt. Net dan is het belangrijk dat men zich concentreert op het symbolische karakter van de straf. Want wanneer elke andere vorm van herstel onmogelijk is geworden, rest enkel de mogelijkheid van wat ik, in navolging van filosoof Arnold Burms, symbolisch herstel zou willen noemen. Wanneer Eeckhout beweert dat het dossier Michelle Martin een symbolisch dossier is geworden vergist hij zich. Dat is het altijd al geweest. En het feit dat men voor Martin geen (symbolische) uitzondering heeft willen maken maakt het symbolische herstel voor de nabestaanden –en dat zijn we allemaal- alleen maar moeilijker.

Farid Zahnoun
Filosoof