Voor moslima’s is het dragen van de hoofddoek een mogelijke manier om hun religie te belijden, en hun recht op godsdienstvrijheid uit te oefenen. Slechts onder zeer strikte voorwaarden kan een overheid dat recht inperken.
In reactie op een opinie van Safâa Achna, vertelt Philipp Bekaert op Knack.be (12/9) hoe één 'gesluierde dame' in zijn les ervoor zorgt dat zijn studenten ‘anders’ praten over zeg maar religiekritiek in Goethes Faust. Op zich is dat niet vreemd - een m/v gemengde groep praat ook ‘anders’ over gender dan een niet-gemengde -, maar Bekaert maakt zich zorgen dat een symbolisch geladen ‘kledijaccessoire’ zijn studenten het zwijgen oplegt. Volgens hem hebben vrouwen met een hoofddoek een verkeerd idee van religie, en bedreigen ze de vrijheid van hun niet-gesluierde zusters. De studente uit zijn les en haar niet-gesluierde zusters blijven daarbij woordeloos, nergens in zijn stuk horen we hun stem.
Als vrijzinnige mag Bekaert dan vinden dat godsdienst slechts een idee is en de hoofddoek niet meer dan een kledijaccessoire, dat is niet hoe het recht, en met name de mensenrechten, naar religie kijken. Het recht op godsdienstvrijheid staat apart vermeld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (art. 9 van het EVRM). Dat recht op godsdienstvrijheid beschermt ook het recht op het belijden van die godsdienst, zowel in de privé- als in de publieke sfeer. Voor moslima’s is het dragen van de hoofddoek een mogelijke manier om hun religie te belijden, en hun recht op godsdienstvrijheid uit te oefenen. Slechts onder zeer strikte voorwaarden kan een overheid dat recht inperken. De neutraliteit van de overheid is niet zo’n reden, want die vraagt alleen dat de overheid zich niet moeit met de (niet-)godsdienstbeleving van de burgers. Terecht wordt ervan uitgegaan dat burgers niet neutraal kunnen zijn. Een loket met alleen witte mannelijke – en meteen ook hoofddoekloze - bedienden komt niet op iedereen neutraler over dan een divers samengesteld team.
Philipp Bekaert vermeldt het EVRM (of de Belgische Grondwet) niet één keer. Nochtans biedt het cruciale elementen voor elke discussie over de grenzen van vrije godsdienstbeleving, en zou een lid van Liberales (de denktank zegt mensenrechten hoog in het vaandel te voeren) die relevant moeten vinden. De agressieve toon die hij hanteert choqueert. Van de ‘één of twee gesluierde dames’ in een leslokaal gaat het naar de SA-ers in nazi-Duitsland, vermoorde westerlingen, illegale sharia-politie en ayatollah Khomeini. Dat allemaal terwijl het dragen van een hoofddoek in niets verschilt van de wekelijkse communie voor een katholieke gelovige: één mogelijke manier om uitdrukking te geven aan geloof. Verder keert Bekaert de verhoudingen op wel zeer oneerlijke wijze om, door het machtsarme personage in zijn leslokaal (die ene zwijgende studente met hoofddoek), af te schilderen als de dominante figuur. Retorisch een goede zet (de dreiging van de islam!), waarmee deze onderwijsbegeleider zijn eigen gebrek aan communicatie met z'n studenten buiten beeld houdt.
Die studenten heeft hij met enkele pennentrekken, en zonder hun inspraak, opgedeeld in een wij en een zij, in een geïntimideerde maar inherent goede meerderheid, en een verstorende minderheid, die ergens tussen naïef en boosaardig zit. Ik hoop dat deze en andere studenten elkaar lang en goed genoeg kennen om zich niet tegen elkaar op te laten zetten. Dat zij en hun docenten in Bekaerts stuk een aansporing zien om luisterbereidheid, respect en solidariteit voorop te stellen in discussies. Er zijn immers ook intelligente gesprekken te voeren over zeg maar gender en religie/vrijzinnigheid. Philipp Bekaert zou daaruit kunnen leren dat het niet bijster emancipatorisch is om het lichaam van vrouwen tot de inzet te maken van een ideologische strijd. En dat hij dicht bij de apostel Paulus staat: ook ‘zijn’ vrouwen zwijgen (de dame in zijn les) of worden geacht hem gelijk te geven (Safâa Achna).
Els Flour, Vrouwen Overleg Komitee
Amal Miri, Ella
Ico Maly, Kif Kif