Intussen is Boochani vrij. Het detentiecentrum op Manus waar hij verbleef ging tegen de vlakte, maar nog steeds zitten er mensen vast in Port Moresby, de hoofdstad van Papoea-Nieuw-Guinea. Boochani verblijft momenteel in Nieuw-Zeeland waar hij waarschijnlijk asiel zal aanvragen. Voor The Guardian schrijft hij regelmatig over zijn situatie en de toestand van zijn medegevangenen.
Eenzaamheid en verveling
Boochani zat zes jaar lang opgesloten samen met vele andere mannen met wie hij in sommige gevallen wel een afkomst deelde, of een ervaring, maar weinig gelijkaardige interesses. Hij keerde in zichzelf en zocht steeds vaker de weinige rustige hoekjes van de gevangenis op.
Al kon hij er niet om heen dat hij de andere gedetineerden ook nodig had om te overleven. Hij meed weliswaar contact met zijn lotgenoten, maar observeerde hen wel: “Mijn ogen letten op, aandachtig en scherp.” Want op zoek naar een manier om de verveling te bannen, begon hij opnieuw te schrijven. Op een smartphone, die hij in zijn kussen verborg, beschreef hij wat hij zag. Op die manier keerde hij terug naar wie hij vroeger was: dichter en journalist. Het werd een wedergeboorte. Hij rapporteerde over de gebeurtenissen op Manus en schreef neer hoe hij zich daarbij voelde.
Hij fileerde het regime dat de bewakers installeerden om de gevangenen te ontmoedigen. De eindeloze herhalingen van de dagelijkse routines die iedereen murw sloegen. De flarden hoop die veelal vals bleken. De kruimels empathie die de gevangenen pikten als kippen zonder kop. Maar evengoed de reactie op dit alles van de gevangenen, het protest, de revolte. Boochani bekeek het vanop een afstand en schreef het neer.
Alleen door zijn ogen
Ook de reis die aan zijn verblijf op Manus voorafging, krijgt van Boochani de nodige aandacht. De ontbering, de radeloosheid en de ontmenselijking komen bovendrijven. De Koerd beschrijft het gevecht met het water tijdens de boottocht, waardoor je als lezer mee naar adem hapt.
De gebeurtenissen blijven echter grotendeels hangen in een feitelijk verslag. We zien alles door de ogen van Boochani. Niet alleen de gebeurtenissen, ook de interpretaties. En dat is jammer. Door ook anderen aan het woord te laten, zou het boek meer diepgang krijgen. Nu blijft de lezer op zoek naar meerstemmigheid. Doorheen het boek vind je wel poëtische interventies van de auteur wanneer hij moeite ondervindt om zijn gevoelens letterlijk neer te schrijven, maar de meerwaarde daarvan is te beperkt.
Wat vooral wrevel opwekt is dat de lezer Alleen de bergen zijn mijn vrienden moet lezen volgens bepaalde richtlijnen, of “suggesties”, zoals Omid Tofighian het eufemistisch benoemt in zijn nawoord. Hij waarschuwt zelfs om het boek niet te zien als een ‘vluchtelingenverhaal’ of ‘memoires van een vluchteling’, maar als ‘clandestiene filosofische literatuur, gevangenisliteratuur, filosofische fictie, geschriften van Australische dissidenten, … ‘ en nog een resem hoogdravende labels. Gelukkig lees je dat pas achterin het boek, want indien het als voorwoord zou optreden, kreeg het verslag van Boochani weinig kans.
Hoewel het boek eenzijdig blijft en bij momenten zelfs saai, heeft het wel degelijk waarde. Het is belangrijk dat wantoestanden aan de kaak worden gesteld, elke keer opnieuw en in welke vorm dan ook.
**
Behrouz Boochani, Alleen de bergen zijn mijn vrienden, Jurgen Maas, 2019, 384 p., € 24,99, isbn 978 94 91921 69 8