In zijn krampachtige pogingen om zich af te zetten tegen de islam miskent Michael Freilich de joodse traditie en de diepe verwantschap tussen de joodse en de islamitische visie op de seksualiteit.
Islamitische sluier ‘neen’, keppel en kruisje ‘ja’. Met die slogan wil Michael Freilich een joodse bijdrage leveren tot het actuele maatchappelijke debat. Maar weet hij wel waar hij het over heeft? En wat mankeert André Gantman, die overal antisemitisme ziet?
Net nu een aantal organisaties actie voeren voor het recht op religieuze kentekens op het werk, doet Michael Freilich, de hoofdredacteur van Joods Actueel, zich opmerken met een gore islamofobe tekst in zijn publicatie en met een standpunt over de hoofddoek dat ook in andere media verscheen. Dat stukje eindigt met: ‘Islamitische sluier “neen”, keppel en kruisje “ja”.’
De joods-christelijke fictie
Freilich probeert een joods-christelijke as te construeren: ‘Wij moeten opkomen voor onze pluralistische, joods-christelijke waarden.’ Hij vergeet daarbij dat de Europese cultuur in hoofdzaak een christelijk-anti-joodse cultuur was, en dat die culmineerde in de Shoah.
De christelijke cultuur was ook anti-islamitisch. Eerst werden de joden uit Europa verdreven door de zeer katholieke Spaanse vorsten, daarna de moslims. Historisch gezien hebben islam en jodendom veel meer met elkaar gemeen dan hun onderdrukking door het katholicisme, en is de joods-islamitische cultuur een fraai onderdeel van de Europese cultuur. Arabisch is zelfs een prominente joodse taal.
Maar Arabisch en Hebreeuws zijn natuurlijk zustertalen, net als Nederlands en Duits. In de semitische cultuur (waar het jodendom en de vroege islam toe behoren) zie je ook veel overeenstemming op het gebied van de seksualiteit. En dan denk ik niet alleen aan het stenigen van overspelige vrouwen of de homofobie.
De erotiek van het vrouwenhaar
Het dragen van de hoofddoek of van een gezichtsbedekkende sluier heeft natuurlijk veel betekenissen, daar is al vaak op gewezen. Bijvoorbeeld identiteit en groepsidentiteit bevestigen. Maar traditioneel belangrijk is vooral het signaleren van eerbaarheid. Versta: het verwerven van een bepaalde status, een bepaalde respectabiliteit, door het zich inpassen in een morele code voor de seksualiteit.
Een eerste punt daarbij is natuurlijk het bedekken van het haar. Los haar is heel vaak, ook tot in de moderne tijd, een symbool van seksuele beschikbaarheid en overgave vanwege de vrouw. Zedigheid in de zin van seksuele onbeschikbaarheid vergt dus het opbinden of verbergen van het haar.
Moslima’s dragen een hoofddoek, sommige (gehuwde) joodse vrouwen een pruik. Ze doen duidelijk hetzelfde, met andere middelen.
Kronkelredeneringen
Maar dat ontkent Michael Freilich: ‘Orthodoxe Jodinnen dragen een pruik, niet omdat vrouwen lustobjecten zouden zijn die afgeschermd moeten worden van de blik van mannen die zich niet kunnen beheersen. Jonge meisjes en adolescenten die nog niet getrouwd zijn bedekken hun haar niet. Dat wordt pas ingevoerd na het huwelijk. De achterliggende religieuze gedachte stelt dat het haar van die vrouw privé is voor haarzelf en haar levensgezel, met als doel het verinnigen van de echtelijke relatie.’
‘Achterhaald? Misschien, maar niet meer dan dat. Een pruik dragen is niet iets wat de vrouw stigmatiseert of denigreert. Niemand kijkt raar op als ze een bus opstapt of een winkel binnenkomt. Niemand merkt iets, het is juist de bedoeling om niet op te vallen.’
Dat laatste is raar: het is immers niet de pruik of de hoofddoek of de nikab die stigmatiseert of denigreert, maar de toeschouwer die een teken ziet en duidt. Voor een buitenstaander en a fortiori voor een judeofoob, zijn joodse vrouwen toch wel behoorlijk opvallend. Dat ligt niet zozeer aan die vrouwen, dan wel aan de beschouwers!
Ontkenning van eigen traditie
De uitleg die Freilich geeft over de religieuze achtergrond van het bedekte haar als verinniging van de echtelijke relatie is een nieuwerwetse visie. De traditie is anders: ‘De talmoedische wet verbiedt een getrouwde vrouw in het publiek te verschijnen met onbedekt haar. (…) Talmoed Sotah 5:9 stelt dat het een reden is voor echtscheiding als een vrouw blootshoofds in het publiek verschijnt. In the Dubbele Torah lijkt de hoofdbedekking van de vrouw aan te geven dat ze getrouwd is. Het voortdurend bedekken van het haar van de getrouwde vrouw wordt beschreven als een daad van vroomheid.’ ( 1)
Die visie op het niet tonen van het vrouwenhaar loopt parallel met die in de islam. Ze vertrekt van de seksuele symboliek van het haar en ze ziet de vrouw als het kernpunt van de beheersing van de seksualiteit. En de man als degene die zijn zelfbeheersing verliest doordat de vrouw zijn hoofd (en de rest) op hol brengt.
Het tonen van haar is een ontbloting, een vorm van naaktheid, ervah. ‘Sefardische joden, maar ook veel ashkenazische, staan er nog altijd op dat het haar met een hoofddoek moet worden bedekt, al zouden ze onbedekt haar vandaag niet meer in de categorie ervah laten vallen, omdat zo veel vrouwen, joodse en niet-joodse, in het publiek rondlopen zonder hoofdbedekking.’ Dat schrijft een competent auteur in 1994. (2 )
Dress code is ‘dwang’
In zijn krampachtige pogingen om zich af te zetten tegen de islam miskent Michael Freilich de joodse traditie en de diepe verwantschap tussen de joodse en de islamitische visie op de seksualiteit. Zijn betoog is ook unfair: als het over de hoofddoek of de nikab gaat, spreekt hij meteen over dwang, maar als het over de geschoren hoofden van ashkenazische joodse dames en hun pruik gaat, niet.
Kleding en opsmuk van het lichaam hebben uiteraard iets met ‘dwang’ te maken, zoals de taal zelf, die ook haar regels oplegt. De uitdrukking dress code zegt het immers al: het gaat om een regelsysteem. Wie bij een groep wil horen, moet de regels van het tekensysteem van kleding en opsmuk volgen dat in die groep geldt. Hoeveel tolerantie er daarbij geldt, hangt af van de groep.
Gantman ten strijde
Freilichs ongeïnformeerde en incompetente betoog deed me denken aan het boekje dat André Gantman eind vorig jaar uitbracht: Het gespleten geweten, anti-antisemitisch pamflet, met een voorwoord van Benno Wegmet. (3)
Gantman stelt kortweg dat antizionisme een vorm van antisemitisme is. Ik volg hem daarin niet. Mijn bezwaren tegen Israël en tegen het zionisme beletten me niet sympathie en interesse te hebben voor de joden en hun cultuur. Zelfs al doet iemand als Gantman nog zo hard zijn best om iedereen buiten zijn denkwereld tot vijandschap te provoceren of tot vijand te verklaren.
Freilich was zijn stukje begonnen met de stoere mededeling: ‘Het vermengen van de hoofddoekproblematiek met het dragen van een keppeltje moet maar eens afgelopen zijn.’ Een krachtig statement aan het adres van de Franse staat, veronderstel ik, die daar zeker diep van onder de indruk zal zijn.
Oordeelsvermogen verzwakt
Maar in zijn boekje mengt Gantman zich in het boerkadebat en valt Eva Brems aan: ‘Als enig parlementslid heeft zij tegen het boerkaverbod gestemd. Dat verbod heeft nochtans tot doel de moslima’s te emanciperen en hun integratie te bevorderen. (…) Het is onbegrijpelijk dat ze een van de meest archaïsche vormen van vrouwenonderdrukking niet aan banden wil leggen, en daarvoor juridische spitsvondigheden inroept. Ze roept ‘fundamentele mensenrechten’ in, daar waar het louter om onderdrukking gaat.’ (p. 59)
De ‘juridische spitsvondigheden’ van Eva Brems waren fundamentele kwesties: dat een verbod strijdig is met de godsdienstvrijheid en dat als de boerka een vorm van discriminatie zou zijn, je toch niet het slachtoffer moet straffen, maar de dader.
Herinnert u zich dat Gantman jurist is? Een jurist die het slachtoffer wil straffen in plaats van de dader, en die argumenteren over de grondwettelijk gegarandeerde godsdienstvrijheid afdoet als ‘spitsvondigheden’… En hoe weet Gantman dat het bij de boerka ‘louter om onderdrukking gaat’? En waarom is de joodse pruik dan géén uiting van onderdrukking?
Ook op andere punten heb ik twijfels bij het oordeelsvermogen van Gantman. Neem nu zijn commentaar bij een controversieel stukje uit de Zwinkrant: ‘De auteur kan zijn ware aard niet verbergen en de tekst bereikt de top van antisemitisme: “(…) voor de rest annexeren die grijze eekhoorns met hun keppeltjes steeds meer grond (…). Zijn die Joden niet het uitverkoren volk? (…) Al eens in mei op de Knokse zeedijk proberen te wandelen? Het lijkt of de diaspora dan daar samentroept. Mannen met pijpenkrullen, rare schortjes en zwarte hoeden, vrouwen met pruiken en lange kousen, de hele wereld hoort hen toe. Uit de weg gaan? Ho maar, wij zijn het uitverkoren volk!’
De blik die uitsluit
Gantman doet niet de moeite om de tekst te analyseren – hij analyseert niet graag, maar beperkt zich tot het opplakken van het etiket antisemitisme – en ik zal dat hier niet voor hem doen. Ik vind het een slechte tekst, maar ik vind niet dat elke slechte tekst een klacht bij het Centrum voor Gelijke kansen en Racismebestrijding moet genereren. Het lijkt me in dit geval beter om in de kolommen van de Zwinkrant en elders in de media een discussie te voeren.
Ik wil een ander soort commentaar geven: gelijkt de bevooroordeelde manier waarop in de tekst naar joden gekeken wordt niet erg goed op de manier waarop Freilich en Gantman naar vrouwen met een boerka kijken: die mensen en hun kleren zijn ánders, er mankeert iets aan, we moeten er niks van hebben?
En dan de bewering dat die dubieuze passage ‘de top van antisemitisme’ bereikt! Ik weet niet waar de top ligt – alles kan altijd nog erger – maar dit is braaf vergeleken bij wat ik een Belgische Egyptenaar hoorde zeggen, namelijk dat ‘Hitler zijn werk niet heeft kunnen afmaken…’ In het verlengde daarvan liggen slogans als ‘Hamas, Hamas, de joden naar het gas’. (En in het verlengde daarvan ligt dan weer de fysieke agressie, van het aframmelen van joden tot bomaanslagen.)
De permanente irritatie
Ik vrees dat Gantman volop verkeerd bezig is. Het overal zoeken naar blijken van antisemitisme (inclusief het ontmaskeren van ‘verborgen’ antisemitisme) , het permanente gekrenkt en gekwetst zijn en het aan alle kanten labelen van mensen als antisemiet is een sombere en onproductieve bezigheid die alleen maar een negatieve zelfbevestiging oplevert: zoveel mensen die tegen ons zijn!
Kort na het ‘pamflet’ van Gantman verscheen van de Amerikaanse joodse filosoof Martha Nussbaum het boek The New Religious Intolerance. (4) Zij brengt onder meer een uitstekende analyse van de argumentaties tegen de boerka, en legt uit hoe weinig steekhoudend die zijn. En ze voegt er een interessant tactisch argument aan toe: ‘Als ons doel werkelijk het vergroten van de veiligheid is, dan is het toch zeker zinvol gematigde moslims in onze samenlevingen op te nemen en ze niet van ons te vervreemden. (…) Acceptatie is niet alleen een gebaar van respect, het is ook een strategie van wijsheid en voorzichtigheid.’ (p. 111)
Misschien is dat iets waar Gantman, die zo’n grote behoefte lijkt te hebben aan het maken van vijanden, eens moet over nadenken?
----
( 1) Jacob Neusner e.a., The Encyclopedia of Judaism, vol. IV, Supplement one, New York, Continuum, 2002, p. 1944
( 2) Mendell Lewittes, Jewish Marriage, Rabbinic Law, Legend, and Custom, London en Northvale, New Jersey, Jason Aronson Inc., 1994, p. 113 e.v.: The Demands of Feminine Modesty.
(3) André Gantman, Het gespleten geweten, Anti-antisemitisch pamflet, Kalmthout, Pelckmans, 2011. Met een voorwoord van Benno Barnard.
(4) Martha C. Nussbaum, The New Religious Intolerance, Overcoming the Politics of Fear in an Anxious Age, Cambridge Mass. en Londen, 2012
Op de website ‘Jewish Ways of Tying Headscarves’ (foto) zie je verschillende manieren voor het knopen van een joodse hoofddoek. Die kan ook vervangen worden door een pruik, voor gehuwde vrouwen in bepaalde tradities.