‘Wanneer we niet anders omgaan met racisme binnen de eigen (linkse) bewegingen, dan zullen we er niet komen, dan zullen we het niet redden’, aldus Bracke
Hoe ver gaat het recht op actievoeren? Met deze vraag organiseerde de Pianofabriek op 23 oktober 2012 een debat binnen de reeks ‘Beeldbrekers’. Beeldbrekers biedt een keer per maand een lezing betreffende thematieken waar we mee geconfronteerd worden binnen onze superdiverse samenleving. ‘Hoe ver gaat het recht op actievoeren?’ werd georganiseerd naar aanleiding van de opschudding die veroorzaakt werd begin februari aan de ULB omtrent de zogenoemde ‘Boerka blabla’.
Begin februari 2012 werd er aan de Université Libre de Bruxelles een debat georganiseerd tussen de Franse journaliste Caroline Fourest en geschiedkundige Hervé Hasquin (verbonden aan de ULB). Onderzoeker aan de ULB Souhail Chichah en een groot aantal studenten, toonden reeds bij de opzet van het debat niet akkoord te gaan met de samenstelling van de sprekers. In de geplande samenstelling van het debat leek er immers geen weerwerk voorzien te zijn tegen het islamofobe vertoog van Caroline Fourest. Binnen een democratische universiteit zou er op zijn minst een volwaardige tegenpool aanwezig dienen te zijn. Die was er niet. Tegelijkertijd vonden ze een zoveelste debat over de boerka, waarbij geen kritische stemmen aanwezig zijn, en de hegemonische opvatting over de boerka simpelweg gereproduceerd wordt, overbodig. Dit wou men duidelijk maken door een vorm van geweldloos verzet, onder de naam ‘Boerka Blabla’. Deze vorm van verzet is in de weken en maanden daaropvolgend zwaar bekritiseerd en veroordeeld geweest door verschillende media.
Met de bedoeling om naast meerderheidsgroepen ook andere partijen aan het woord te laten, nodigde de Pianofabriek onder andere Souhail Chichah, organisator van ‘Boerka Blabla’ zelf uit. Verder participeerde ook Sarah Bracke, professor sociologie aan de Katholieke Universiteit Leuven aan het gesprek. Het gesprek werd gemodereerd door Gie Goris, hoofdredacteur van MO*.
L’Indigène als burger van tweede rang
Chichah start zijn betoog met het introduceren van een bepaalde vocabulaire waarmee hij de zaken erg scherp stelt. Zo oppert hij te spreken over ‘l’indigène’. L’indigène beschikt niet over de legitimiteit te participeren aan de productie van de sociale normen binnen onze samenleving. Hiermee is l’indigène dus wel een burger, maar een van tweede rang. Les indigènes binnen onze samenleving zijn de Marokkanen, de Roma en de sans-papiers die over minder legitimiteit beschikken om te participeren aan het publieke debat. Tegenover l’indigène stelt Chichah ‘le blanc’. Le blanc binnen onze samenleving heeft een voorrang op l’indigène net zoals een man voorrang heeft op een vrouw. Dat een bepaalde bevolkingsgroep die ervoor kiest vegetarisch te eten meer legitimiteit krijgt dan een andere groep die ervoor kiest halal te eten, wordt door onze samenleving dan ook als volledig gewettigd en acceptabel beschouwd.
Een laatste term die Chichah verduidelijkt is deze van ‘activisme’. Activisme en vrijheid van meningsuiting zijn politieke concepten die niet gelijkgesteld kunnen worden. Bij activisme lijkt het tegenwoordig alsof men eerst toestemming moet vragen om zijn/haar mening te mogen zeggen: ‘on doit lever le doigt’. Activisme binnen deze samenleving, zo zegt Chichah, is iets te gereguleerd geworden. En de limiet die opgelegd wordt is er een op racistische gronden. Dit is dus een vorm van activisme waarbij repressie duidelijk aanwezig is en waar Chichah het niet over willen hebben wanneer hij over activisme spreekt.
Het monopolie op actievoeren: Qui parle?
Sarah Bracke, sociologe aan de Katholieke Universiteit Leuven wijst ons binnen dit debat op het dominante beeld van onze samenleving: ‘Het beeld van de zogenaamde ‘democratische samenleving’ heeft ons in slaap gewiegd’. In feite ligt het niveau van repressie binnen onze neoliberale samenleving immers erg hoog. De Field liberation movement in Wetteren, het ontslag van Barbara Van Dijck aan de Katholieke Universiteit Leuven, de suggestie van Minister Turtelboom om Fouad Belkacem’s nationaliteit af te nemen, Boerka bla bla, etc. Allemaal voorbeelden van repressie tegenover vormen van acties en burgerlijke ongehoorzaamheid die binnen de krijtlijnen van onze zogenaamde democratie blijven.
Het enige wat van belang lijkt te zijn binnen dit debat is: Qui parle?, zo geeft Chichah aan. ‘Boerka Blabla’ was immers geen illegale actie maar werd wel op deze manier bestempeld en afgekeurd, namelijk als ‘un coup de force des islamistes’. Helaas kan de media in dit land nog veel te sterk mythes ophangen die niet of in zeer beperkte mate gecontroleerd worden. De mythe in dit geval: De Islamieten in Brussel hebben een debat verhinderd en hiermee ook de vrijheid van denken waar de universiteit voor staat.
Dergelijke mythes zouden ontkracht moeten worden zodat de politieke (en universitaire) realiteit aan het licht kan komen. Momenteel kan de dominante media zijn gang gaan. Ondertussen neemt de samenleving maatregelen tegen bepaalde vormen van activisme die niet gewenst zijn. Het recht op manifesteren wordt dus geconfisqueerd.
Bracke maakt ons hierbij attent op de context van een groeiend nationalisme, waardoor de kloof tussen wij en zij, le blanc et l’indigène, enkel toeneemt. Die nationalistische context betekent ook dat dissidente stemmen makkelijker worden opzij geschoven en gemarginaliseerd: als je iets zegt of doet dat die nationalistische ‘wij’ niet zint, dan word je van die ‘wij’ uitgesloten. En dit proces van uitsluiting is geracialiseerd: bepaalde bevolkingsgroepen, ‘les indigènes’, worden hierbij structureel meer geviseerd dan andere.
‘Qui parle’ ook binnen links?
Bracke’s bekommering bestaat erin dat deze structurele vorm van racisme eveneens binnen linkse, progressieve en activistische bewegingen aanwezig is. Voor sommige acties komen er immers veel gemakkelijker solidariteitsacties tot stand dan voor andere. Hierbij valt het op dat vooral acties van ‘les indigènes’ – bij uitstek acties van moslims of met een referentie naar islam, maar denk ook aan de hongerstaking van de sans papiers – vaak minder op solidariteit kunnen rekenen. In het algemeen houdt solidariteit steun in, in het licht van repressie, zonder het noodzakelijk eens te zijn met de actie. Die redenering werd bijvoorbeeld regelmatig gehoord in de solidariteitsacties rond het ontslag van Barbara van Dyck. Maar die redenering is doorgaans ver te zoeken bij acties waar ‘des indigènes’ bij betrokken zijn; die was nauwelijks te horen bij Boerka bla bla, laat staan bij Belkacem’s aanhouding.
Dit wijst er nogmaals op hoe ook links worstelt met kwesties van etniciteit, racisme en islamofobie. Nochtans als we effectief de repressie in onze samenleving willen bestrijden, zullen progressieve bewegingen zich moeten buigen over hoe die repressie zich verhoudt tot racisme en islamofobie, over het racisme en islamofobie in hun eigen midden, en over de witte privileges die het mogelijk maken om structureel blind te blijven voor deze kwesties.
‘Wanneer we niet anders omgaan met racisme binnen de eigen (linkse) bewegingen, dan zullen we er niet komen, dan zullen we het niet redden’, aldus Bracke. Belangrijk hierbij volgens Bracke is ook de kwestie van ‘zorg’. Voor geviseerde individuen en bewegingen betekent repressie concreet ook burn out, mensen en bewegingen worden soms letterlijk kapot gemaakt. En dus hangt het voortbestaan van bewegingen ook af van de zorg die beschikbaar is, en hoe die ingevuld wordt. Maar zorg is natuurlijk een ingewikkelde, en politieke, kwestie: net zoals ‘Qui parle?’, moeten we vragen: “wie krijgt en wie biedt zorg”?
Grenzen aan contestatie?
Maar om terug te komen op de hoofdvraag: ‘hoe ver reikt het recht op actievoeren binnen onze samenleving?’ Voor Chichah stelt deze vraag zich eigenlijk niet. Dergelijke vragen zijn immers niet op een zelfde wijze te beantwoorden voor iedereen. De vraag is verschillend voor le blanc en voor l’indigène. L’ indigène moet immers eerst nog het recht verwerven om te mogen manifesteren alvorens de vraag van een grens zich stelt. Verder gaat de vraag van grenzen stellen in feite weer om de vraag van democratie. Want wie definieert die grens? Steeds gaat dit over een machtsspel. Ook voor Bracke is deze vraag niet bijzonder relevant. Een betere vraag zou zijn: hoe zorgen we ervoor dat mensen in dit land zich meer verzetten tegen de status quo en de orde van de dag? In feite gaat het er om mensen, en ook onszelf, systematisch te interpelleren.
Chichah en Bracke schetsten in dit debat een duidelijk beeld van hoe de samenleving zich vandaag voorstelt en een bepaalde ‘democratische en rechtvaardige’ realiteit construeert die er de facto niet is. De vocabulaire die Chichah hiertoe hanteert, lijnt de zaken erg duidelijk af. Concrete voorbeelden van repressie van zowel Chichah en Bracke lijken dit woordgebruik en de veronderstellingen die hiermee gepaard gaan te bevestigen.
De manier waarop we vandaag met elkaar in verhouding staan wordt gereguleerd door dominante stemmen die een mooi plaatje schetsen van onze ‘rechtvaardige samenleving’ waar een open en vrij debat vanzelfsprekend zou zijn. Wanneer we dieper graven zien we echter een andere realiteit, deze van een aanhoudende en bittere repressie tegenover een bepaald deel van de bevolking, die via een zekere evidentie over minder legitimiteit beschikt om te participeren aan het maatschappelijke debat.
Gedenkwaardig binnen dit alles is dat het blijkbaar net deze mensen zijn die zich inzetten om begrippen als democratie, vrijheid van meningsuiting, solidariteit, etc. terug naar hun oorspronkelijke betekenis toe te leiden, er achteraf van verweten werden en worden de democratie te bedreigen en censuur te plegen. Frappant is ook dat dit dan nog eens plaatsvond aan de Université libre de Bruxelles. We dienen deze ‘libre’ blijkbaar voorwaardelijk te lezen. En niet enkel binnen de Université Libre de Bruxelles, maar ook binnen andere universiteiten, die zichzelf toch voorstellen als plaats waar openlijk en kritisch mag nagedacht worden, zien we deze tendens terugkomen.
Nieuw Racisme?
Ik denk dat we ons binnen onze samenleving, in lijn met Chichah en Bracke, grote vraagtekens kunnen plaatsen bij de betekenis van concepten als vrijheid van meningsuiting en hierbij ook de vrijheid van actievoeren. Immers, blijkbaar geldt deze vrijheid niet voor iedereen. En kennelijk is deze vrijheid ook nauwkeurig afgebakend volgens de normen van een verkrampte politieke en media- macht, die bepaalde vormen van actievoeren of bepaalde actievoerders niet lijkt te tolereren?
In feite zouden we dit kunnen bestempelen als een soort ‘nieuw racisme’. Nieuw racisme omdat het een racisme is dat niet uitsluitend rechts is maar misschien zelfs hoofdzakelijk links. Sommige activistische, linkse bewegingen doen zich voor als strijders tegen racisme en het promoten van de diversiteit, maar in realiteit heeft deze ambitie blijkbaar grenzen.
De media gaan hier in mee en construeren een realiteit waarbij vrijheid van meningsuiting enkel lijkt te fungeren voor bepaalde bevolkingsgroepen. Hierbij worden dan voornamelijk meerderheidsstandpunten in bescherming genomen. Via een bepaalde vanzelfsprekendheid heeft een deel van de bevolking dus minder legitimiteit om te participeren aan het maatschappelijk debat.
We dienen verder te kijken dan hetgene de media ons voorschuiven. Als kritisch en democratische burger zou men zich steeds de vraag moeten stellen: ‘Is dit iets wat ik in mijn naam wil laten uitspreken?’. Immers door deel uit te maken van een bepaalde gemeenschap, laat ik die gemeenschap spreken in mijn naam. Maar, niet met alles wat die gemeenschap uitspreekt of met alles waarvoor die gemeenschap staat kan ik het eens zijn. Dus niet alles kan zomaar worden uitgesproken ‘in mijn naam’(als deel van een gemeenschap).
Als we willen dat er dus echt iets verandert in de manier waarop onze samenleving zich opstelt tegenover l’indigène, dan lijkt Bracke’s bekommernis en oproep om mensen systematisch te interpelleren niet teveel gevraagd. Immers, wij maken deel uit van een samenleving die staat voor ‘rationaliteit’, ‘kritisch denken’ en ‘vrijheid van meningsuiting’. Dit systematisch interpelleren vormt een minimum eis opdat we onszelf ‘democratisch’ kunnen noemen. Hierdoor kunnen representaties van bepaalde zaken onderbroken worden en in vraag gesteld worden. Deze stappen zijn onontbeerlijk wanneer we een samenleving willen nastreven waar solidariteit en rechtvaardigheid gelden op onvoorwaardelijke wijze en dus niet enkel voor le blanc, maar ook voor l’indigène.
>>>
Woon het volgende Beeldbrekers debat bij op 26 februari 2013 in De Pianofabriek: Koloniaal Verleden/Heden?
De hele reeks Beeldbrekers debatten (een initiatief van De Pianofabriek, Kif Kif, Mo* en Masereelfonds) vindt u hier