Thuis wacht me een verrassing. Van zodra ik over de loopbrug kraak, komt Maria me tegemoet. “Sofie, je hebt bezoek! Is dat je vriendje? Knappe man! Hij zit op het voordek.” Verbaasd open ik de buitendeur. Salah hangt tegen de railing een sigaret te roken. “Je hebt de show gestolen”, grijnst hij me toe. Ik weet niet of de grijns vriendelijk of vijandig bedoeld is. “In Israel spreken we niet over burgers, maar over kolonialen. Elke Israëli woont op Palestijnse grond en dat maakt van hem of haar een legitiem doelwit.” “Maar die mensen hebben toch ook recht op een thuis, na al wat ze hebben meegemaakt?”, bijt ik hem toe. “En waarom zouden de Palestijnen moeten opdraaien voor het bloedbad dat jullie hebben aangericht?” snauwt Salah, met de klemtoon op ‘jullie’. Ik laat me niet imponeren: “Ik heb geen zin in een Wij-Zij spelletje. Wie er begonnen is, dat doet er niet toe. Het feit is dat die mensen daar nu leven en het recht hebben om daar te blijven.” Salah laat me mijn zin amper afmaken. “Oh, jij hebt daar geen ZIN in? En de Palestijnen hebben er wel zin in om afgeslacht te worden? Dus jouw inziens hadden de Belgen maar in Kongo moeten blijven om er te plunderen, te verkrachten en te moorden?” Ik schrik. “Wat heeft Kongo hier nu mee te maken? Natuurlijk vind ik de Belgische kolonisatie van Kongo een zwarte bladzijde in onze geschiedenis en beschouw ik Lumumba als een legitieme verzetstrijder. Maar het lijden van de joden is toch nog iets anders. De Congolezen vochten voor hun onafhankelijkheid, de joden vechten voor hun voortbestaan.” “Wij, Arabieren, hebben de joden niet bedreigd in hun voortbestaan”, zegt Salah op een iets verzoenlijkere toon. “De joden hebben onze Arabische geschiedenis mee gevormd. Maar waarom moeten wij jullie schuldgevoel dragen door onze gronden en levens te laten verwoesten door koloniale mogendheden? Er is ruimte voor joden hier, binnen een Arabische staat, niet in de vorm van een agressieve grootmacht die erop uit is ons uit te moorden!” Ik ga zitten op het rieten bed en laat alles even bezinken. Inderdaad, waarom moeten de Palestijnen de schuldenlast dragen van de westerse genocide op de joden? En waarom mogen de Palestijnen zich niet verzetten tegen het afpakken van hun land? “Het is allemaal zo verwarrend”, beken ik. Eindelijk zet Salah zich ook neer, op het andere rieten bed. “Ik denk dat je wel wat zal opsteken uit de autobiografie van Malcolm X.” Mijn ogen moeten ongeveer uit hun kassen vallen, want Salah lacht hardop. Blij met zijn ontwapenende lach roep ik uit: “Ik word door iedereen ervan verdacht een spion te zijn, maar wie bespioneert wie?!” Hij streelt mijn wang en voor het eerst merk ik dat hij me echt in mijn ogen kijkt. Er is een drempel weggevallen. We hebben inhoudelijk met elkaar gesproken. Onze relatie of wat het ook mag zijn, is een niveau gestegen, van dierlijk naar menselijk. Ik druk hem een kus op zijn lippen en algauw glijden onze handen onder elkaars kleren.