Praktijktesten zijn geen louter fictieve optie om discriminatie na te gaan. In verschillende landen, vormen ze wel degelijk een onderdeel van het wetgevend kader en het beleid
In 2009 publiceerde de Brusselse onderzoekster Isabelle Rorive een artikel waarin ze het praktijktestenbeleid van Europese landen uitvlooide.
Haar artikel besprak ook de steeds weerkerende moeilijkheden om tot zo’n beleid te komen.
Een eerste probleem is het leveren van sluitend bewijs dat er daadwerkelijk sprake is van discriminatie. Het is immers niet altijd eenvoudig om voldoende bezwarende feiten te verzamelen en de case echt hard te maken. Daarenboven kan de betichte ook altijd tegenbewijs aanleveren en de aanklacht soms ontkrachten door, bijvoorbeeld, aan te tonen dat er verschillende etnische minderheden in het bedrijf aan de slag zijn of door het interimkantoor worden aangeworven.
Een volgend probleem is een gebrek aan kruispuntdenken. Wanneer, bijvoorbeeld, een zwarte vrouw gediscrimineerd wordt, dan kan countert men dit opnieuw door aan te tonen dat er in het bedrijf wél witte vrouwen en/of zwarte mannen aan het werk zijn. Het feit dat men tegelijkertijd ‘zwart’ en ‘vrouw’ is en bijgevolg een dubbele discriminatie kan ondergaan, wordt zo niet in rekening gebracht.
Een laatste probleem zijn de hardnekkige – maar niet altijd legitieme – tegenargumenten die praktijktesten in een slecht daglicht stellen. Hoewel praktijktesten zeker kunnen helpen om directe discriminatie op een harde manier te ontmaskeren en aan te kaarten, krijgt men bijgevolg vaak te horen dat ze ‘een misdaad uitlokken’ door bedrijfsvoerders er expliciet toe aan te zetten om te discrimineren of dat ze een inbreuk op de privacy zouden inhouden.
Toch zijn praktijktesten geen louter fictieve optie om discriminatie na te gaan. In verschillende landen, vormen ze wel degelijk een onderdeel van het wetgevend kader en het beleid. Het artikel van Rorive documenteerde het verschil tussen de verschillende Europese landen. Aangezien het artikel dateert van 2009, zorgde ik, waar mogelijk, voor een update op basis van cijfers uit non-discriminatie-rapporten die uitgegeven werden door de Europese Commissie. . Wanneer we dat overzichtelijk in een kaartje weergeven zien we het volgende:
De primussen van de klas zijn Frankrijk en Hongarije. Zij hebben de legitimiteit van praktijktesten bij wet vastgelegd en voeren ze ook regelmatig uit in de praktijk of in onderzoek. In Hongarije wordt voornamelijk onderzoek uitgevoerd naar de discriminatie van Roma. Zo was er een zaak waarbij twee kandidaten solliciteerden voor een job, de ene met een Hongaars klinkende naam en de andere met een Roma klinkende naam. Ze hadden beiden dezelfde kwaliteiten. De Roma werd echter verteld dat hij niet geschikt was voor de job, terwijl de Hongaar uitvoerig verteld werd hoe de job in elkaar zat en dat hij in aanmerking kwam. Dit werd aangeklaagd voor de rechtbank en erkend als discriminatie. Het bedrijf moest een som van 2.330 euro betalen aan het slachtoffer.
In de oranje gekleurde landen op het kaartje wordt al enige tijd geëxperimenteerd met praktijktesten, maar werd er tot op heden nog geen wettelijk kader voor ontwikkeld. In Nederland zien we bijvoorbeeld dat praktijktesten al sinds enige tijd geaccepteerd worden als een betrouwbare methode om discriminatie aan te tonen. Maar de gevoeligheid voor het idee dat het zou gaan om ‘het uitlokken van een misdaad’ is er groot.
In de rode landen worden praktijktesten al af en toe gehanteerd maar is verder onderzoek naar het gebruik van praktijktesten vereist.
In de bordeaux landen, tot slot, werden praktijktesten eenvoudigweg nog nooit (of amper) ondernomen.
Specifiek voor België zien we ook een verschil tussen het Vlaamse en het federale niveau. Op het Vlaamse niveau spreekt men van zelfregulering, waarbij bedrijven of interimkantoren zelf de verantwoordelijkheid krijgen om intern discriminatie te onderzoeken en tegen te gaan. Op federaal niveau heeft men het eerder over gerichte controles in combinatie met zelfregulering. Kris Peeters, federaal minister van Werk, Economie en Consumenten, heeft recent dan ook een wetsvoorstel ingediend waarmee hij mystery calls voortaan juridisch mogelijk wil maken voor de sociale inspectie. Tot nu toe moesten inspecteurs zichzelf immers bekend maken wanneer ze bedrijven inspecteerden. Peeters wil daar verandering in brengen zodat de sociale inspectie met een fictief profiel discriminatie kan controleren. Jammer genoeg werd er door N-VA en Open Vld sceptisch op het voorstel gereageerd.