Hoofddoeken, keppeltjes, neutraliteit en semantiek

De discussie over het hoofddoekenverbod is de laatste weken weer losgebarsten naar aanleiding van het feit dat het verbod in Gent op de helling komt te staan. De argumenten die voor het verbod worden aangebracht, variëren nogal in kwaliteit.
Hoofddoeken, keppeltjes, neutraliteit en semantiek

Er is een wezenlijk onderscheid tussen kledingstukken zoals hoofddoeken en keppeltjes enerzijds en kruisjes anderzijds

 

De discussie over het hoofddoekenverbod is de laatste weken weer losgebarsten naar aanleiding van het feit dat het verbod in Gent op de helling komt te staan. De argumenten die voor het verbod worden aangebracht, variëren nogal in kwaliteit. Een aantal argumenten, zoals ontwikkeld in de open brief van Jurgen Slembrouck, spruiten voort uit de bezorgdheid over de neutraliteit van de overheid. Terecht wordt er op gewezen dat die neutraliteit van de overheid een belangrijke verwezenlijking is, die niet zo maar kan worden opgegeven. Volgens Jurgen Slembrouck en medeondertekenaars wordt die neutraliteit opgegeven wanneer bepaalde kledingstukken worden toegelaten aan het loket.

Welke neutraliteit?

Vooraleer naar de argumenten van die brief te kijken, is het nuttig om te wijzen op het karakter van de vraag die in deze brief wordt gesteld. Er wordt immers gevraagd aan de overheid – die volgens de ondertekenaars neutraal moet zijn - om hun opvatting over neutraliteit wettelijk te verankeren. Maar de opstellers van de brief verdedigen een opvatting over neutraliteit die noch vanzelfsprekend noch universeel aanvaard is. Het is bijgevolg een niet-neutrale opvatting over neutraliteit. Ze vragen met andere woorden de neutrale overheid een niet-neutrale opvatting over neutraliteit te verankeren.

Voor alle duidelijkheid: elke concrete invulling van het begrip neutraliteit is een politieke visie op die neutraliteit. Ik denk dat de staat inderdaad niet anders kan dan hierin een niet-neutrale beslissing te nemen. Ik heb daar ook geen problemen mee. Wel vind ik dat de voorstanders van het hoofddoekenverbod niet moeten doen alsof dergelijk neutraal standpunt bestaat. Jurgen Slembrouck suggereert in De Morgen van 10 mei dat tegenstanders van het hoofddoekenverbod tegenstanders zijn van een neutrale overheid. Hij doet dus alsof zijn invulling van de notie neutraliteit de enige echte is.

Kledingstuk of symbool?

De redenering die door de voorstanders van het hoofddoekenverbod wordt gegeven, bestaat erin te wijzen op het feit dat een neutrale staat niet alleen neutraal moet handelen maar ook een neutrale uitstraling moet hebben. Dat betekent volgens Slembrouck & co dat personen die een officiële functie uitoefenen geen religieuze of ideologische symbolen mogen dragen. Want, het dragen van dergelijke symbolen zou bij gebruikers van een overheidsdienst de perceptie kunnen wekken dat hij/zij geconfronteerd wordt met een ambtenaar die hem of haar onheus zal bejegenen. Hoofddoeken, keppeltjes en tulbanden, net zoals kruisjes of insignes van politieke partijen of ideologieën, moeten verboden worden omdat ze de neutrale uitstraling van de ambtenaar in het gedrang brengen. De idee lijkt te zijn dat indien hoofddoeken toegelaten worden, dan ook T-shirts met opschriften zoals “Allah is groot” of “Er zijn geen goden” moeten toegelaten worden, en waarom dan ook niet hakenkruisen etc.

Maar is dat wel zo? In hoeverre zijn hoofddoeken of keppeltjes godsdienstige symbolen zoals een kruisje dat is. Er is een wezenlijk onderscheid tussen kledingstukken zoals hoofddoeken en keppeltjes enerzijds en kruisjes anderzijds. Kruisjes zijn religieuze symbolen in de betekenis dat ze wel degelijk een belangrijke rol spelen in de christelijke religie als object van aanbidding en cultusobject. Dat is voor keppeltjes en hoofddoeken niet het geval. Dergelijke kledingstukken behoren weliswaar tot de culturele kledingpraktijk zoals die wordt beoefend binnen een bepaalde geloofsgemeenschap, maar hebben op zich geen functies als cultusobject of cultus symbool. Waar het kruis in de christelijke symboliek staat voor de kruisdood en de verrijzenis van Jezus, heeft het keppeltje of de hoofddoek geen betekenis. Het is een kledingstuk dat onderdeel maakt van een culturele praktijk. Keppeltje en hoofddoek vormen weliswaar een herkenningsteken, maar dat maakt het daarom nog geen religieus symbool een bepaalde visie op mens en wereld uitdraagt (vergelijk met baarden, of peyos).

Vestimentaire semantiek

Natuurlijk is het zo dat iemand die bediend wordt door een ambtenaar die een keppeltje of hoofddoek draagt daar allerlei betekenissen kan aan geven. Zo kan het best zijn dat een gebruiker van de dienst elke hoofddoek interpreteert als een duidelijke indicatie dat de draagster er van aanhanger is van de meest fundamentalistische stroming binnen de Islam en daaruit concluderen dat hij als niet-moslim op niet-neutrale manier zal worden behandeld. Maar die interpretatie is, in het geval van kledingstukken, slechts een van de vele interpretaties die kunnen gegeven worden. Die betekenis kan afwijken van de betekenis die de drager daar aan geeft. Maar waarom zou de neutrale staat de interpretatie van de gebruiker van de dienst moeten laten primeren op andere interpretaties en daarom die kledingstukken verbieden? Opnieuw lijkt het alsof de neutrale staat een niet-neutrale interpretatie van kledingstukken moet opleggen.

Een ander probleem met dit argument is het volgende. Als inderdaad alles dat kan verwijzen naar religieuze aanhorigheid moet worden verboden, dan lijkt het erop dat ambtenaren met een bepaalde haartooi of bepaald uiterlijk eveneens moeten geweerd worden. Chassidische Joden dragen traditioneel peyos en zijn als dusdanig herkenbaar als Joodse gelovigen. Bijgevolg dienen zij hun peyos af te snijden vooraleer ze kunnen werken voor de overheid. Hetzelfde geldt voor de tikka van Hindoes. We kunnen nog een stap verder gaan in de redenering en concluderen dat alle personen met een Zuid-Mediterrane uiterlijk geweerd dienen te worden uit officiële functies. Immers, de meeste personen met dat uiterlijk behoren tot de moslimgemeenschap (in België althans). Dat betekent dat dergelijk type uiterlijk een marker is voor religieuze aanhorigheid. Bovenstaande voorbeelden tonen aan dat het weren van alle uiterlijkheden, die wijzen op religieuze aanhorigheid, tot absurde gevolgen leidt. In het bijzonder leidt het tot de uitsluiting van substantiële groepen mensen. Dergelijke uitsluiting kan moeilijk verdedigd worden als neutraliteit.

Neutraliteit als semantisch minimalisme

Het probleem met het argument, zoals ontwikkeld door Slembrouck en co, is het feit dat hoofddoeken (en in mindere mate keppeltjes en tulbanden) worden overladen met betekenissen om dan vast te stellen dat al die betekenissen de neutrale uitstraling van de ambtenaar (en dus de overheid) in het gedrang brengen. Maar in tegenstelling tot dergelijke semantische overload, lijkt het mij dat een neutrale overheid het principe van semantisch minimalisme moet hanteren. Volgens dat principe is het enkel de in het oog springende betekenis van uiterlijke tekens die kan in rekening gebracht worden om na te gaan of het dragen van die tekens de neutrale uitstraling in het gedrang brengt. Dat verschillende personen andere interpretaties aan die kenmerken geven, betekent niet dat de overheid daar rekening moet mee houden.

Moet dan alles worden toegelaten aan het loket? Uiteraard niet. Neem bijvoorbeeld een T-shirt met daarop in grote letters “Alle ongelovigen zijn slecht”, “Abortus is moord” of “God bestaat niet”. De in het oog springende betekenis van die kledijstukken is duidelijk. Het betreft hier duidelijk boodschappen waarvan de betekenis niet neutraal is en een intimiderende invloed kan hebben op gebruikers van overheidsdiensten. Het kan best zijn dat de drager ervan dat T-shirt draagt als een ironische kritiek op fundamentalisten, maar dat is opnieuw slechts een van de vele interpretaties die mogelijk zijn. Het principe van het semantisch minimalisme vereist dat de overheid geen keuzes maakt tussen alle mogelijke interpretaties, maar enkel de in het oog springende betekenis in rekening brengt. Er zijn dus goede redenen om dergelijke T-shirts te verbieden.

Neutraliteit opvatten als semantisch minimalisme laat dus toe om de bestaande culturele diversiteit zichtbaar te maken zonder daarmee de neutraliteit van de overheid in het gedrang te brengen. Ik denk dat dergelijke benadering een interessantere piste vormt om na te denken over de pluralistisch samenleving dan eentje waarbij de facto grote groepen mensen worden uitgesloten omwille van een gepercipieerd gebrek aan neutraliteit.

Karim Zahidi, filosoof (UA), lid Vooruitgroep