Brecht De Smet (UGent) reageert op de analyse van Jan-Frederik Abbeloos waarin het "cultuurmarxisme" gelijkgesteld werd met het neoliberalisme. "Het ‘neoliberalisme’ is geen denkkader dat louter in de hoofden van de mensen bestaat en hun gedrag stuurt, geen 'matrix' die de werkelijkheid verhult: het neoliberale denken drukt een neoliberale werkelijkheid uit."
In zijn bijdrage in De Standaard (9/9/2017) vergelijkt redacteur Jan-Frederik Abbeloos de rechtse samenzweringstheorie van het ‘cultuurmarxisme’ met de linkse kritiek op het neoliberalisme: beide concepten zijn containerbegrippen “waar vlot al het gepercipieerde onheil in de wereld mee geduid kan worden”. Abbeloos claimt dat ‘neoliberalisme’, zoals de term door uiteenlopende auteurs wordt aangewend, gaande van Naomi Klein, over George Monbiot, tot Paul Verhaeghe, verdacht lijkt op “een bijzonder succesvol complot, midden vorige eeuw beraamd door economen zoals Friedrich Hayek, Milton Friedman en Ludwig van Mises om de deugden van de vrije markt te propageren”. Niet alleen zijn ‘cultuurmarxisme’ en ‘neoliberalisme’ containerbegrippen; “de argumenten zijn spiegelbeelden van elkaar” stelt Abbeloos boud. Volgens de redacteur verwijzen beide concepten naar simplistische “ideologische denkkaders” die in de media, de instellingen en de samenleving zijn binnengedrongen en de werkelijkheid versluieren. Zoals in de befaamde film The Matrix (1999) zien linkse en rechtse critici van de status quo zich als uitverkoren slimmerds die de ware aard van de samenleving doorgronden door een ‘rode pil’ te slikken.
In deze opiniebijdrage ga ik niet in op de inhoudelijke analogie tussen ‘cultuurmarxisme’ en ‘neoliberalisme’ aangezien deze vergelijking niet op een zinvolle manier te maken valt. Beide concepten zijn containerbegrippen in de zin dat ze een aantal processen in de werkelijkheid benoemen en daar stopt dan ook de overeenkomst. Ik stel niet de stropop aan de kaak die Abbeloos van de neoliberale critici maakt door hun verscheidenheid aan invalshoeken (politiek-economisch, ideologisch, psychologisch) tegenover het fenomeen ‘neoliberalisme’ te reduceren tot een homogeen, simplistisch denkkader. Ook wil ik niet blijven stilstaan bij de pseudo-neutrale en ietwat elitaire toon waarbij de auteur van het stuk zich boven het politieke gekissebis tussen links en rechts wil verheffen – terwijl men zich terecht kan afvragen wat de functie is van het importeren van een extreemrechtse complotterm uit het Amerikaanse en Nederlandse politieke debat naar de specifieke Vlaamse context. Mijn argument is eigenlijk fundamenteler: het ‘neoliberalisme’ is geen denkkader dat louter in de hoofden van de mensen bestaat en hun gedrag stuurt, geen 'matrix' die de werkelijkheid verhult: het neoliberale denken drukt een neoliberale werkelijkheid uit.
Een van de leermeesters van de Italiaanse marxist Antonio Gramsci, de peetvader van het zogenaamde ‘cultuurmarxisme’, was de filosoof Antonio Labriola die stelde dat “de werkelijke kritiek van de samenleving de samenleving zelf is”. Eigenlijk heeft de linkerzijde geen hoogdravende kritieken nodig om de huidige samenleving te bekritiseren, de samenleving bekritiseert zichzelf voortdurend door eenvoudigweg te zijn zoals ze is: op schandalige wijze verdeeld tussen arm en rijk; Noord en Zuid; machtelozen en zij die macht uitoefenen. Wanneer Gramsci over hegemonie sprak, bedoelde hij niet dat de heersende klasse de rest van de samenleving hersenspoelt met bepaalde ideeën zodat het dagelijkse onrecht wordt aanvaard. Gramsci baseerde zich gewoon op wat Marx reeds in zijn religie- en ideologiekritiek schreef: de dominante ideeën zijn niet simpelweg filosofisch fout of incompleet en emancipatie is bijgevolg niet de taak van intellectuelen of academici die deze gedachten moeten corrigeren. De marxistische epistemologie is recht door zee: de waanzin van de heersende ideeën drukt een waanzinnige werkelijkheid uit. De neoliberale theorie dat de onzichtbare hand van de markt het meest efficiënte instrument is om welvaart en vrijheid te realiseren drukt exact de onmacht uit van burgers en nationale overheden om zelf hun economische toekomst te bepalen. Het welig tierende racisme is het juiste denkkader voor een samenleving die de facto verschillende standaarden hanteert tegenover vreemdelingen, vluchtelingen en kleurlingen op de arbeids- en woonmarkt. En wat is de zich verspreidende rechts-conservatieve en rechts-populistische klimaatscepsis anders dan de ideologische vertolking van de werkelijke lakse houding van ‘liberale’ overheden en ondernemers tegenover het ecologische vraagstuk?
In deze optiek kan het ‘neoliberalisme’ niet met ‘cultuurmarxisme’ vergeleken worden. Het ‘neoliberalisme’ is immers geen ‘frame’, geen extern denkkader dat op slinkse wijze via het onderwijs, de media en de cultuur aan mensen wordt opgelegd zodat ze neoliberaal handelen. De neoliberale ideologie is het expliciete zelfbeeld van een samenleving die al impliciet doordrongen is van neoliberaal handelen. Marx stelde dat “de filosofen tot nu toe de wereld hebben geïnterpreteerd, maar dat het erop aan komt haar te veranderen”. Dit was niet enkel een activistische oproep, maar tevens een intellectuele bespiegeling: het kapitalisme verdwijnt niet door haar ideologisch zelfbeeld te bekritiseren, maar door de kapitalistische structuren omver te werpen die dit zelfbeeld scheppen. De kernvraag voor deze generatie is niet of we het al dan niet eens zijn met ‘neoliberalisme’ als een juist ideologisch denkkader, maar of we deze sociale werkelijkheid willen aanvaarden.
Brecht De Smet doceert Politiek van Ontwikkeling aan de UGent en is auteur van o.a. Gramsci on Tahrir. Revolution and Counter-Revolution in Egypt (2016, Pluto Press)
Dit artikel verscheen eerder op DeWereldMorgen.