Participatie zonder de verandering van de bestaande machtsrelaties en de condensatie van macht in instituties, is bezigheidstherapie voor een gegoede klasse
De troonrede van koning Willem-Alexander van Nederland maakt heel wat los over de relatie tussen de welvaartsstaat en het opnemen van eigen verantwoordelijkheid via participatie, autonoom initiatief en zelfbeheer. Koning Willem-Alexander van Nederland stelde op 17 september in zijn troonrede dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam verandert in een participatiesamenleving .
Gij zult uzelf beredderen
Waar ‘participatie’ enkele decennia geleden een roep van onderuit belichaamde tegen topdown-beleid vanuit een autoritaire politiek en projectontwikkelaars die de alledaagse leefwereld van de stad koloniseerden, lijkt het nu een beheersingstechniek van bestuurders om mensen terug te gooien op zichzelf.
Participatie als het besturen op afstand [2], dat een nieuw gebod in de hoofden van mensen prent: "Gij zult uzelf beredderen!" Terwijl de staat massaal werd ingezet bij het marktfalen van de financiële crisis om de economie te redden, trekt hij zich schijnbaar terug als buffer om de burgers te beschermen tegen diezelfde markt.
We zitten op een splitsing met de ‘participatieve samenleving’, waarbij we de linkse of rechtse afrit kunnen nemen. Over dit kruispunt gaat dit stuk.
Van ‘participatie nemen’ tot ‘participatie geven’
Participatie kent haar roots in de radicale paradigma’s van community activism vanuit de civil rights movement in de VS. De overheid bleek in de naoorlogse periode, ook na de crisis van de jaren 1930, geen perspectief te bieden voor veel kwetsbare burgers en buurten, vooral Afro-Amerikanen en Latino-Amerikanen.
Vanuit zelforganisatie en autonoom initiatief ontstond de civil rights movement, gebaseerd op de kracht van eigen gemeenschapsbanden. Vaak ontwikkelden die community organizers harde politiserende acties, gericht op solidariteit in twee richtingen: het versterken van de onderlinge steun enerzijds en het claimen van gelijke politieke en sociale rechten anderzijds.
Het scepticisme ten aanzien van de naoorlogse welvaartsstaat werd overgenomen en versterkt door ‘nieuw-links’ in de late jaren 1960 en doorheen de jaren 1970 en 1980. Niet alleen werden vragen gesteld bij de modernistische topdown-aanpak van vooruitgang die leidde tot het wegvegen van ‘onderontwikkelde buurten’.
Ook het racisme en de ongelijke behandeling van seizoensarbeiders (zie ‘the National Farm Workers Association’ van Cesar Chavez), de imperialistische inmenging (Vietnam en Latijns-Amerika) en het beperkte bewustzijn van de ecologische schade van de ontwikkelingsmachine, leidden tot een terughoudendheid ten aanzien van de staat als instrument van vooruitgang.
Intellectuelen zoals Herbert Marcuse, Andre Gorz, Henri Lefebvre en Charles Wright Mills overheen Saul Alinsky belichaamden de intellectuele ‘praxis’ van autonoom initiatief tegen de eendimensionele vooruitgangsmachine.
‘Participatie nemen’ werd een gangbare sociale praktijk om het falen van de topdown-overheid en marktwerking aan te kaarten en om van onderuit alternatieve praktijken naar voren te schuiven.
Historische bakens
‘Participatie nemen’ zou beginnen aan haar reis rond de wereld. Het schouwtoneel van mei 1968 en de crisis van de jaren 1970, zetten de historische bakens uit voor zelfbeheer en autonoom initiatief. Burgers en groepen zouden niet langer als middel of schaakstukken worden ingezet van bovenuit.
De eigen alledaagse leefwereld, de bestaande buurten en de feitelijke praktijken van verschillende levensstijlen zouden de drijfveren worden bij de uitbouw van ‘een stad op mensenmaat’ en een andere wereld.
Autonoom intiatief en community organizing zou via Nederland ook in Vlaanderen zijn weg vinden, ook deels overgebracht door de zogenaamde ‘Amerikagangers’ [3].
Het zou heel wat activisten en basisbewegingen beïnvloeden en lag aan de basis van bloeiende sociale initiatieven zoals opbouwwerk, buurtwerk en de emigratiewerkers en wijkgezondheidscentra. Tegen de dominantie van een modernistische planning, autoritaire politiek en ‘betonboeren’ in, lieten ze zien dat buurten geen abstracte ruimte waren, maar geleefd en doorleefd sociaal weefsel.
Formele participatie
Maar, wat ooit radicaal was met een vuist naar een overheid die er maar niet in slaagde om gebiedsdekkend te zijn naar kwetsbare groepen en plaatsen, zou gestaag worden ontdaan van het politieke.
‘Participatie nemen’ werd traag maar zeker opgepakt als deel van het optreden van de overheid vanaf de jaren 1990. Vandaag heeft dit geleid tot een grotere formele participatie van burgers in verschillende domeinen van het maatschappelijk leven met participatieraden in het onderwijs, werknemersparticipatie via de ondernemingsraden en veiligheidscomités, cliëntenparticipatie in de welzijns- en gezondheidssector en in de jeugdhulp, ondernemingsraden en erkende vakbondsafgevaardigden in het bedrijfsleven, bewonersparticipatie in de sociale huisvestingsmaatschappijen, participatieve justitie via bemiddeling.
De participatiekansen zijn verhoogd op verschillende bestuursniveaus: internationaal (bv. de consultatieve status van niet gouvernementele organisaties), Europees (bv. verzoekschrift van de Europese burgers bij het parlement), federaal (bv. hoorzittingen en themadebatten met burgers, experts en belangengroepen), Vlaams (bv. strategische adviesraden) en lokaal (bv. volksraadplegingen, meldingskaarten, openbaar onderzoek).
Na het verloren decennium van de neoliberale jaren 1980, waar de markt ontwikkeling zou brengen en de overheid slechts een nachtwaker was, bracht de focus op gemeenschap en participatie in de jaren 1990 het menselijke gelaat terug. En toch, de opname van participatie binnen de geledingen van de staat door bestuurlijke krachten zou participatie ook ontdoen van zijn strijdvaardigheid en de hefbomen van zelforganisatie.
Participatie op een tweespoor
Het plaatst participatie op een tweespoor: we kunnen er een progressieve of een conservatieve richting mee uit. De kiemen van radicaliteit zijn nog steeds aanwezig, waarbij burgers zelf hun stem laten horen naar boven toe.
Daarbij verheffen ze niet zomaar hun stem, maar laten ze zien doorheen alternatieve praktijken dat het anders kan. Ook vandaag zijn die springlevend in autonoom intiatief waar met een moeilijk woord aan 'pre-figuratieve' politiek wordt gedaan: directe actie en concrete praktijken die aantonen, 'There is an Alternative'.
Denk maar aan Occupy-acties, postkapitalistische peer-to-peer-praktijken en radicale woonacties waarbij leegstaande panden bezet worden (kraken) [4].
Maar het andere spoor dat toenemend voet aan de grond krijgt, onder andere via ‘de participatiesamenleving’, is burgers en vooral kwetsbare groepen op zichzelf terugwerpen. Het is tegen die achtergrond dat we een radicaal conservatieve reflex ontwaren in die ‘participatiesamenleving’.
Daarmee is de rijke erfenis van nieuw-links en participatieve praktijken geprangd tussen radicale transformatie van onderuit en disciplinering tot zelfhulp van bovenuit.
De crisis en de conservatieve reflex
Het conservatieve spoor krijgt uitdrukking in enkele nieuwe beleidssporen. In het Verenigd Koninkrijk mag dat de Big Society heten onder David Cameron [5], terwijl dat in Nederland de participatiesamenleving heet.
In Vlaanderen sluit participatie aan bij sociale cohesie en buurtinitiatief. Waar de retoriek en taalconcepten verschillend zijn, halen ze allemaal de mosterd bij een min of meer gedeelde analyse waarbij ze de economische crisis quasi toejuichen. Zoals Winston Churchil al zei: “Never let a good crisis go to waste”.
De financiële en economische crisis zet onze solidariteit onder druk. De betaalbaarheid van voorzieningen, maar ook de solidariteit tussen generaties en van rijkere naar minder bemiddelde inkomensgroepen staat onder spanning. Het antwoord om de solidariteit financieel te redden is dan dubbel: de inkomsten verhogen door bijvoorbeeld langer te werken en de pensioenleeftijd uit te stellen en sociale rechten en publieke voorzieningen afbouwen.
Het welvaartsstaatmodel dat solidariteit voornamelijk organiseert via herverdeling is onbetaalbaar geworden, zo klinkt de boodschap nogal eensgezind. De overheid is genoodzaakt om het tekort van de overheid terug te dringen, wat ertoe leidt dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving.
De column van Bart Sturtewagen 'De zoektocht naar het nieuwe ‘wij' vertaalt diezelfde conservatieve reflex. [6]
Zoals Sturtewagen aangeeft: “Een systeem dat voor iedereen een vangnet openhoudt, is onbetaalbaar in tijden van globale hyperconcurrentie. Het is zoeken naar een nieuw narratief. Een wervend verhaal om een nieuwe tijd mee te benoemen. (...) We rekenden er allemaal op dat de muziek zou blijven spelen. Maar nu de verzorgingsstaat wordt doodverklaard, moeten we op zoek naar een nieuw model van solidariteit.”
Voor wat hoort wat
Terwijl de staat (lees: de welvaartsstaat) zich schijnbaar noodwendig terugtrekt, door de torenhoge kosten die ze maakte om de crisis om te buigen, ligt de reddingsboei voor gemeenschappen in hun zelforganiserende capaciteit en natuurlijke cohesie.
Al klinkt dit gemeenschaps-lingo zachtaardig en zelfs aantrekkelijk - wie wil er namelijk geen deel uitmaken van een gemeenschap?- toch zit er meer dan één addertje onder het gras. In realiteit zal dat vooral negatief uitdraaien, niet in het minst door de bestaande mattheuseffecten op het vlak van wonen, onderwijs en zoveel andere beleidsdomeinen, voor die groepen in de meest kwetsbare positie - en niet voor de middenklasse die Sturtewagen wil beschermen.
Kortom, de sociale mobiliteit zal verder afbrokkelen waar die al het zwakste was, bij diegenen die de mattheuseffecten ondergaan.
De sterke middenklassengroepen kunnen het wel beter redden via bottom-up transitiepraktijken, deeleconomie en autonoom initiatief ver weg van de overheid. Bovendien krijgt die afbrokkeling van de solidariteit een grimmig gezicht als de ontvangers onderaan de sociale ladder steeds harder moeten bewijzen dat ze de solidariteit wel degelijk verdienen.
Dit rechten-en-plichten-discours is ook aanvaard door een deel van de ‘progressieve’ politici omdat het zou zorgen voor een sterker vertrouwen van de middenklassen in de herverdelingsmechanismen en aldus de steun voor de solidariteit in de welvaartsstaat zou herstellen.
In de praktijk werkt het omgekeerd, want het versterkt de negatieve vooroordelen bij die middenklassen over ‘het profitariaat’ en laat de mattheuseffecten volledig buiten beeld. Het moralistische onderscheid tussen de deserving en de undeserving poor is hiermee volkomen terug.
Voorbij de status quo
Het niet doordenken van de relatie tussen nieuwe vormen van solidariteit van onderuit en actieve participatie en het potentieel in te breken in de welvaartsstaat met het oog op noodzakelijke vernieuwing, leidt tot een conservatieve reflex die al vlug leidt tot de afbouw van de sociale bescherming.
Enerzijds wordt de status quo van de mattheuseffecten in de bestaande mechanismen niet in vraag gesteld. Anderzijds is die nieuwe participatie het perfecte glijmiddel om nieuwe besparingen op die mechanismen door te voeren en de verantwoordelijkheid door te schuiven naar de burgers zelf.
De welvaartsstaat, al belooft die gelijkheid voor elkeen, heeft in de feiten nooit die belofte vervuld. Dat was ook al de aanklacht van de radicale community-activisten en basisbewegingen in Vlaanderen in de naoorlogse periode.
De incorporatie van groepen in de marges via nieuwe gelijkheidsclaims in een tijdperk van superdiversiteit, noopt ons allen opnieuw voorbij die status quo te kijken. En de kiemen van vernieuwing zitten zonder twijfel ook in vernieuwde solidaire relaties tussen groepen en mensen onderling [7].
De roots van de welvaartsstaat liggen trouwens evenzeer in die solidaire praktijken van coöperaties en dus autonoom initiatief. Maar diezelfde terechte claim voor participatie van onderuit komt in een paradoxale trechter wanneer die solidaire ervaringen en praktijken van onderuit, die sociale vernieuwing in zich dragen en nieuwe gelijkheidsclaims, niet meer verbonden worden met de vernieuwing van de welvaartsstaat op zo’n manier dat ze meer groepen incorporeert.
Kortom, participatie zonder de verandering van de bestaande machtsrelaties en de condensatie van macht in instituties, is bezigheidstherapie voor een gegoede klasse. Voor die andere groepen is participatie en zelforganisatie (helaas) nog steeds alledaagse noodzaak om haar stem te laten horen, in de hoop dat ze vanuit de marges inbreekt in het grote verhaal en daar als meer gelijke deelachtig mag en kan zijn aan de samenleving.
Het opnemen van gelijkheidsclaims vanuit particulier autonoom initiatief en zelforganisatie door een overheid, zorgt op zich terug voor het omzetten van die particuliere claims in nieuwe vormen van universaliteit. Gebeurt dit niet, dan dreigt die participatiesamenleving wel een erg cynisch gegeven te worden [8].
Pascal Debruyne is onderzoeker aan de UGent (MENARG). Bart Van Bouchaute doceert politicologie in de opleiding sociaal werk van de Arteveldehogeschool in Gent. Hij is mede-auteur van 'Politicologie. Politiek en beleid in sociaal perspectief' dat in september 2013 verschijnt bij Academia Press.
Voetnoten:
[2] Foucault, M. (2007). Security, Territory, Population: Lectures at the College De France, 1977-78. Basingstoke: Palgrave Macmillan
[3] http://www.canonsociaalwerk.eu/be/details.php?cps=25&canon_id=115
[4] http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2013/09/23/hebben-duur-lang-leve-het-delen
[5] http://www.thebigsociety.co.uk/
[6] “Zoeken naar het nieuwe ‘wij’”, Bart Sturtewagen, http://www.standaard.be/cnt/dmf20130919_00749863
[7] “Rondje voor de publieke zaak: Pleidooi voor de solidaire ervaring” van de Nederlandse Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2013)
[8] 'Samen participerend naar de voedselbank, want failure is fun', Malou van Hintum, http://www.volkskrant.nl/vk/nl/6177/Malou-van-Hintum/article/detail/3511762/2013/09/18/Samen-participerend-naar-de-voedselbank-want-failure-is-fun.dhtml#.UjrJyYwGR6p.facebook
“De verguisde staat”, Celia Ledoux, http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/opinieblog/blog/celialedoux/130918_blog_celialedoux_