Persoonlijke getuigenissen over ontwaken in een raciaal verdeeld Amerika

Samen met Wunderbaum trok Annelies Verbeke naar North Carolina in het kader van een project over structureel racisme in de Trump-era. Ze verzamelden aangrijpende getuigenissen over hoe huidskleur en etniciteit het leven van mensen beïnvloeden en de samenleving verdelen.
Persoonlijke getuigenissen over ontwaken in een raciaal

Wat ik het meest confronterende vond was dat iemand zijn tijd, energie en geld erin had gestopt ons verdriet te doen. De haat. Het was een schok.

 

(Deze tekst kan je ook onderaan downloaden in .pdf format)

Wunderbaum is een Nederlands theatergezelschap bestaande uit de acteurs Walter Bart, Wine Dierickx, Matijs Jansen, Maartje Remmers en Marleen Scholten. Hun stukken zijn steeds met maatschappelijke thema's verbonden. Vaak spelen ze op locatie en soms betrekken ze er burgers bij. Meestal maken ze hun teksten zelf, nu en dan werken ze met een auteur. Ik schreef voor hen eerder de voorstelling Rail Gourmet, die in 2010 werd geselecteerd voor het Theaterfestival. Later werkte ik ook nog mee aan de muziektheaterstukken Flow my tears (met Veenfabriek) en In Bed With Mozart.

Het nieuwe project waarvoor ik de tekst schrijf zal Daar gaan we weer / White Male Privilege heten en in april 2018 in première gaan. De focus ligt daarbij op structureel racisme, een historisch gegroeid gedachtengoed dat, vaak onbewust, leeft bij witte mensen, ook bij links-liberale, hoogopgeleide mensen die zichzelf niet als racistisch zouden bestempelen, en onderling evenmin een homogene groep vormen. Gedachten rond gender en klasse komen vanzelf om de hoek kijken. Witte fragiliteit, witte tranen, onzekerheid, vermoeidheid en ruzie, ze nodigen uit tot een spiegel, ze vormen een dankbaar dramatisch onderwerp, dat erom vraagt eens op een podium te worden uitgediept, en waarmee ook mag worden gelachen.

Zelf heb ik het laatste decennium een groot en vaak verontrustend ontwaken doorgemaakt, in de eerste plaats door het samenleven met mijn man, die van Senegalese origine is. Ik ben wellicht nog niet klaar met het ontdekken en ontmantelen van bepaalde denkbeelden in mezelf, maar weet dat ik nooit meer kan terugkeren naar de veronderstelde eigen stal. Mijn familie- en vriendenkring is diverser geworden, mijn eenzaamheid groter. Dat laatste vooral omdat je - net als bij seksisme - meestal het gevoel hebt tegen muren te praten wanneer je bepaalde ervaringen aangaande racisme wil delen met witte mensen - ook oude vrienden, ook familie. Als je al niet op vijandigheid stuit.

Ik begon mijn samenwerking met Wunderbaum rond dit project dan ook met een uitgebreide persoonlijke getuigenis rond het thema, en legde de acteurs veertig vragen voor, die noopten tot hun eigen getuigenissen aangaande afkomst, ervaringen met verschillende vormen van discriminatie en racisme. 

Omdat de drie Wunderbaum-acteurs die in het stuk zullen spelen begrepen dat zij zich pas aan het begin van een bewustwording rond het thema bevonden, gingen ze er in de eerste plaats veel rond lezen (Ta-Nehisi Coates, Anousha Nzume, Reni Eddo-Lodge, Rachida Lamrabet...). Ook vonden ze dit een goed moment om een contact in North Carolina aan te spreken. Toni Perucci is professor aan de University of North Carolina en gespecialiseerd in activistisch theater en raciale kwesties. North Carolina is een zuidelijke staat, deel van de Bible Belt, waar de meerderheid voor Trump stemde. We spraken er ook met veel mensen buiten de universiteit, begaven ons onder Trumpstemmers, en spraken velen die getuigden over hoe het altijd al aanwezige racisme nieuw leven werd ingeblazen onder Trump. Het werd een van de meest intense weken van mijn leven.   

Wunderbaum gaf op UNC ook enkele theaterworkshops. Op 24 oktober 2017 getuigden 14 dramastudenten (een etnisch verscheiden gezelschap dat elkaar al enkele jaren kende) en 3 professors van UNC een voor een over hoe huidskleur of etnische afkomst hun persoonlijke levens beïnvloedden, hoe zij zich bewust werden van racisme en de verdeeldheid in de samenleving die daar het gevolg van is. Zij deden dit naar aanleiding van een aantal van mijn vragen, die ik eerder aan Wunderbaum had voorgelegd. Zij kregen de vragen drie dagen op voorhand, en hadden er dus over na kunnen denken.

 

Nathan

(vertelt zijn verhaal kort, rustig, zakelijk, met weinig beweging.)

Ik groeide op in Ohio in een milieu dat heel gemengd was. Ik heb nooit de indruk gehad dat racisme er speelde.
Toen ik elf was verhuisde ons gezin naar North Carolina. De atmosfeer was hier verdeelder, minder open. Op mijn school was de helft zwart, de helft blank. De witte kinderen bleven onder elkaar, de zwarte bleven onder elkaar. Ze gingen in de schoolkantine aan verschillende tafels zitten. Dat was nieuw voor mij.
Ik werd mij bewust van een heersende 'white culture', waar ik door mijn huidskleur vanzelf ging bij horen.
Wat mij in het bijzonder bewust maakte van racisme was dat de witte kinderen eruit wilden zien als de zwarte kinderen - ze droegen de kleren die ze van de zwarte kinderen hadden afgekeken - maar uit wat ze zeiden en hoe ze zich gedroegen viel duidelijk op te maken dat ze zich superieur tegenover hen voelden.

 

Dan

(vertelt zijn verhaal ernstig, ingehouden geëmotioneerd en met een gepijnigde uitdrukking op zijn gezicht. Hij trekt wat bleek weg.)

Ik groeide op in het Noorden van de staat New York, in een zeer ruraal gebied, een dorpje met maar 5000 inwoners. De bevolking was er bijna uitsluitend wit, in onze hele school zat maar één zwart kind. Tot in mijn late tienerjaren werd ik op geen enkele manier met diversiteit geconfronteerd.
Ik moest doorheen vele muren van onwetendheid breken.
Onze school organiseerde op een gegeven moment een Fresh Air Program, bedoeld om minderbedeelde kinderen uit New York City bij ons te laten verblijven, zodat ze in contact konden komen met de natuur en kosteloos van een zomervakantie konden genieten. Dat was iets volledig nieuws voor ons. Er kleefde uiteraard ook een christelijke conservatieve sfeer aan dat helpen. Maar voor het eerst in mijn leven kwam ik in contact met Latino's, Afro-Amerikanen en Aziaten, allemaal mensen van mijn leeftijd.
Er was één zwart meisje in het bijzonder dat ik heel aardig vond. Ze vond mij ook leuk en we trokken veel met elkaar op.
Op een keer raakte ik haar haren aan. Ze reageerde onmiddellijk, haalde naar me uit. Ik was totaal verbouwereerd en haalde op mijn beurt uit. Ik had enige moed bij elkaar geraapt om een affectief gebaar te maken tegenover een meisje, iets waar ik op die leeftijd weinig ervaring mee had. En dit was haar reactie?
Ze zag in mijn ogen dat ik echt geen idee had dat het haar van zwarte mensen zo'n gevoelig punt voor ze is. Dat er voortdurend iemand aan hun haar wil zitten, dat witte mensen vinden dat ze er zomaar aan mogen komen. Ik wist dat niet, zoals ik zoveel niet wist.
Zij begreep dat, haar woede zakte en heel geduldig legde ze me het uit. En ze gaf me een snelcursus in bewustwording rond geïnstitutionaliseerd racisme. Ik zal haar daar altijd dankbaar voor blijven.

 

Brandon

(vertelt zijn verhaal kort en enigszins lacherig. Nu en dan glipt er een ernstige uitdrukking over zijn gezicht.)

Ik groeide op in Atlanta, Georgia en ging er naar een private school.
Racisme heeft altijd een rol gespeeld in mijn leven, microagressies zijn er geweest van zo lang ik me kan herinneren.
Toen ik in 5th grade zat, was er een wit meisje dat ik helemaal zag zitten. Ik zat voor de school op een muurtje met haar, mijn arm om haar schouder, te wachten op mijn moeder die me met de auto zou ophalen.
Het gezicht van mijn moeder toen ze aan kwam rijden en me daar zo zag zitten... Ze liet het autoraampje zakken en riep: 'Get in the car. Now!'
Ik had die heftige reactie niet verwacht. Ik wist eerst niet wat er aan de hand was. Ze was razend. Ze keek mij aan en zei: 'If she can't use your comb, don't bring her home.' En ze voegde daar later die dag aan toe dat ze dat zei uit bezorgdheid om mij: 'Je weet niet hoe haar vader dit ziet.'
Dat deed me nadenken.

 

Rasham

(vertelt zijn verhaal vrij gedetailleerd, rustig, en enigszins gekrenkt. Nu en dan begraaft hij zijn hoofd in zijn handen.)

In Indië zijn huidskleur en racisme geen onderwerpen die mensen bezig houden. Kaste en religie uiteraard wel. Omdat ik zelf een hetero man ben, uit een gegoed gezin en Hindu - de meerderheid in Indië - heb ik ook geen discriminatie ervaren op die gebieden.
Mijn raciale ontwaken kwam er toen ik wilde studeren aan een Amerikaanse universiteit. Ik dacht aan New York, maar koos uiteindelijk voor de UCLA. Ik beschouwde California en L.A. als zeer ruimdenkend, liberaal. Er was een aangenaam telefonisch interview vooraf.
Vier dagen voor ik af zou reizen trokken ze hun aanbod in. De reden: 'Wij beschouwen Indië niet als een land waar Engels wordt gesproken.'
Ik was totaal verbaasd maar beschouwde dit eerst als mijn eigen fout. Er was een formulier dat ik niet had ingevuld dat ging over taalbeheersing. Omdat ik Indiër was, was ik ervan uitgegaan dat ik dat niet hoefde te doen. Wellicht was het een bureaucratische kwestie?
Gaandeweg begreep ik dat het dat niet was.
Engels is de taal die in Indië wordt gesproken in het onderwijs, in administratieve diensten, en op heel veel andere plekken. Ik had altijd Engels gesproken. Ik kan ook Hindi praten, maar ik kan geen wetenschappelijke paper schrijven in het Hindi, dat wordt in Indië ook nooit gedaan.
Dat bleek in de V.S. dus volslagen onbekend, ook op universiteiten. 'Wij beschouwen Indië niet als een land waar Engels wordt gesproken.' Plots begreep ik waarom: omdat Indië een niet-wit land is. Het Engels, ook mijn taal, werd beschouwd als 'van hen'.
Toen ik dat besefte voelde ik me diep beledigd. Ik had nooit zo over het Engels in Indië nagedacht, maar begon er nu vanalles over op te zoeken. Zo begreep ik dat er meer mensen in Indië zijn die Engels spreken dan Britten.
Verder had ik een bijzondere ervaring over de raciale verdeeldheid in dit land in een shopping mall in L.A., waar ik later op de filmschool zat. Ik liep er doorheen met een vriend en we kregen allebei een vreemd gevoel, dat we eerst niet konden plaatsen. Toen zagen we het: hier waren alleen zwarte mensen, geen enkele witte Amerikaan kwam naar deze mall! We deden eerst nog een spelletje 'wie-het-eerst-een-witte-ziet', maar we verloren allebei. Ook de paspoppen hadden een zwart of Latijns-Amerikaans uiterlijk. En de dure winkels ontbraken hier.
Dat deed me inzien dat dit een zeer verdeeld land is, met commerciële behoeften per ras.

 

Tristan

(spreekt zacht, hoog en nerveus, beweegt zich ook nerveus. Hij is duidelijk geëmotioneerd, er spreekt verdriet uit zijn gezicht. Soms heeft hij even moeite om iets onder woorden te brengen.)

Het concept 'ras' heeft altijd een rol gespeeld in mijn leven. Elke keer als ik een kamer binnen kwam, in elk instituut waarmee ik te maken kreeg.
Er was echter één revelatie, een keerpunt.
Toen ik veertien jaar oud was, woonde ik in Nashville, Tennessee. Ik begon er lessen theatergeschiedenis te nemen. Mijn leraar zei me: 'Jij ziet eruit als een tap dancer.'
Ik hield van alle dansers en alles wat met dans te maken had, dus ik voelde me gevleid. Maar toen ik die avond aan mijn moeder vertelde wat hij had gezegd, reageerde ze furieus: 'Wat?!'
Ik begreep haar woede niet. Ze wilde al naar mijn school rijden om een hartig woordje met die leraar te spreken, ik hield haar tegen.
Dan had ze een ernstig gesprek met mij. Ze legde me uit wat de associaties zijn met zwarte tapdansers. En ze legde me ook uit dat mijn naam - Tristan - net als de namen van mijn zus en broer bewust gekozen 'respectabele namen' waren.
Dat vond ik pijnlijke informatie. Ik zal altijd van mijn naam blijven houden, omdat ik hem van mijn moeder heb gekregen. Omdat ik zielsveel van mijn moeder hou, hou ik van mijn naam. Maar ik leerde dat er dus ook namen waren die als 'niet respectabel' werden beschouwd: namen van zwarte mensen.  
Een andere belangrijke periode in mijn leven was de ontmoeting met een zwarte theaterleraar op school. Ik was enorm verliefd op hem. Hij was een vaderfiguur voor me en een mentor. Hij heeft me een wereld binnengeleid vol Afro-Amerikaanse verhalen die ik voorheen niet kende. Waar was dit alles tijdens de rest van mijn opleiding? vroeg ik me af. Hoe is het mogelijk dat niemand, geen enkele leraar, me eerder in contact heeft gebracht met deze stukken geschiedenis, deze schrijvers en kunstenaars?
Wat ik nu leerde, voelde zo vertrouwd. Voorheen wist ik niet dat mijn eigen ervaringen als diep, mooi en poëtisch konden worden beschouwd. Het was echt een spirituele verschuiving binnen mezelf.
En ik zag in waarom deze schrijvers en geschiedenissen zo afwezig waren geweest tijdens mijn schoolcarrière. Mensen houden hun geschiedenis graag proper. Wit.
Ik heb het gevoel dat ik nog steeds bezig ben met het ontmantelen van allerhande ideeën die me opgedrongen zijn. Ik begrijp ook steeds beter dat veel ideeën rond ras, klasse, kapitalisme, gender en seksualiteit samenhangen. En dat ik mezelf moet heruitvinden.

 

April

(April straalt een grote positiviteit uit. Ze vertelt haar verhaal licht, duidelijk, glimlachend, rustig tot het eind.)

In het dorp waar ik opgroeide was er een grote diversiteit, maar binnen die diversiteit was de segregatie ook heel groot. Ik ben zwart, dus zat er op een zwarte school.
Ik heb veel verhalen over segregatie en racisme, maar dit steekt erboven uit. Ik was samen met een witte jongen, we waren heel verliefd op elkaar. Op een middag hadden we afgesproken in de bibliotheek. We zouden samen gaan lunchen.
Toen ik de bibliotheek binnen kwam, zat er een groep zwarte mannen aan een tafel. Enkelen gaven me complimenten, toonden interesse in mij, en ik wimpelde die vriendelijk weg: 'Sorry jongens, niet geïnteresseerd, ik wacht op mijn lief.'
Toen mijn witte lief de bibliotheek betrad en zich bij me voegde, toen we elkaar begroetten, ontstond er consternatie aan de tafel. Ik zag hun boosheid. Ze spraken me aan en maakten er geen geheim van dat mijn witte jongen hun niet zinde.
Ik probeerde er niet op in te gaan. We liepen naar buiten, niet op ons gemak, en gingen snel de McDonalds binnen, waar we lunchten. Vanuit de McDonalds zagen we hoe meer mannen zich bij hen aansloten. Met hoeveel ze waren, weet ik niet: vijftien tot vijfentwintig. Ze deelden zich op in vier groepen, en positioneerden zich in de café's en op de straathoeken van waaruit ze de McDonalds in de gaten konden houden.
Intussen waren wij uiteraard bang. We overlegden wat we zouden doen. We bleven zitten wachten. Uiteindelijk besloten we dat we niet in de McDonalds konden blijven wonen, we moesten toch eens naar buiten. Dus gingen we.
Op straat werden we gevolgd door de hele groep. We liepen weer in de richting van de bibliotheek. Op de trappen omsingelden ze ons, en sloegen ze mijn liefje tegen de grond. Ze trapten en schopten hem en staken hem met een mes. Ik probeerde hen van hem weg te jagen. Ik sleepte zijn gewonde lichaam de bibliotheek in.
Die dag begreep ik dat 'ras' iets zwaars is.

 

Jeff

(vertelt zijn verhaal luid, beweeglijk, met veel gelach. Er is iets vreemds met zijn lach. Het is een nerveuze, diep beschaamde lach, misschien een soort van huilen.)

Mijn raciale ontwaken ging erg langzaam. Ik groeide uiterst geïsoleerd op. Mijn vader is militair. Mijn broers en ik kregen thuis les, dat wilden onze ouders zo. Wij kenden geen andere kinderen, helemaal geen. En ook geen volwassenen met een andere huidskleur of culturele achtergrond dan de onze.
Toen ik dertien was verhuisden we naar een militair kamp in Santiago. Ook daar was ons bestaan uiterst insulair. De bevolking van Santiago is opgedeeld in twee grote kampen: militairen en Mexicanen. Er is veel geld en veel armoede in Santiago.
Sport is goed want het kan verschillende gemeenschappen verbinden.
Ik ging op baseball.
Alle andere kinderen dan ik in het team waren Mexicaans. Sommigen spraken amper Engels.
Het was de eerste keer dat ik me tussen niet-witte kinderen bevond. Eigenlijk de eerste keer dat ik me in een groep kinderen bevond.
Het lukte me niet door hen aanvaard te worden. Ik had het gevoel dat ze me ontweken, kon niet begrijpen waarom en zat ermee. Ik kon echt goed baseballen, ik was toch een aanwinst voor de ploeg? Ik dacht dat dat er toch zou toe moeten leiden dat ze me mochten.
Pas later begreep ik dat het om een vertrouwenskwestie ging.
Ik kreeg in de gaten dat bijna alle Mexicaanse jongelui in mijn ploeg wiet rookten. Het was me er van thuis uit ingepeperd dat drugs des duivels waren. Drugs gebruiken vond ik zelf dan ook zo ongeveer het ergste wat je kon doen. Ik kon bijna niet geloven dat de jongens met wie ik een baseballteam deelde daartoe in staat waren.
Ik verklikte ze bij de coach, mijn teammaten.
En de coach was mijn vader!
Ik was het sulligste kind ooit.
Niemand van de jongens wisselde ooit nog een woord met me.
Ik had altijd opgekeken naar een Mexicaans jongetje dat geen Engels sprak, maar duidelijk een groot baseballtalent was. Het grootste talent dat ik ooit had gezien. Hij was opgemerkt. Hij had de kans gekregen bij de All Stars te gaan spelen.
Hij was een van de jongens die marihuana had gerookt.
Een van de jongens die ik had verlinkt.
De All Stars kon hij vergeten. Die kans was hij kwijt. Door mij.
Marihuana zorgde voor grote verdeeldheid tussen ons.
Ik begreep later wat er nog speelde.
Ik heb dit gedaan.
De schaamte hierover zal blijven.

 

Emily

(vertelt haar verhaal rustig, zonder veel beweging, ze staat ver van het publiek af.)

Mijn moeder is afkomstig uit Colombia, ze is op jonge leeftijd naar de V.S. gekomen. Ze heeft weinig tot geen Colombiaanse cultuur op me overgedragen. Er werd geen Spaans gesproken bij ons thuis, de Colombiaanse keuken interesseerde haar niet, ik kwam weinig te weten over mijn moeders moederland.
De school waar ik zat was 85% wit. Ik had weinig gevoelens bij de categorie 'Hispanic'. Soms werd ik wit genoemd, soms bruin.
Gaandeweg ging ik begrijpen dat mijn moeder zich bewust distantieerde van Colombia. Dat het iets betekende dat mijn moeder mij wit noemde.
Ik had altijd het gevoel dat andere mensen meer bezig waren met 'wat ik ben' dan ikzelf.
Een voorval dat mij veel heeft doen nadenken over racisme, is er een van vrij onlangs. Een meisje dat ik ken had een aanvraag ingediend om in de UNC te komen studeren. Haar aanvraag was afgewezen. Ik probeerde haar wat te troosten, wat lastig is vanuit de positie van iemand die zelf wel is toegelaten.
Toen zei ze, terwijl ze een vaag gebaar naar mijn gezicht maakte: 'Met jou is er zoiets leuks ambigu’s aan de hand. En jij wordt wel toegelaten. Ik niet. Er zijn al genoeg witte meisjes.'
Ik wist niet wat ik moest antwoorden. Dacht ze echt dat ik was toegelaten om  aan quotanormen tegemoet te komen?
Ze moet mijn vertwijfeling hebben opgemerkt. Het leek tot haar door te dringen wat ze had gezegd. Ze haastte zich eraan toe te voegen: 'En je bent natuurlijk een goede student.'
Dat was dus een microagressie.
In welke categorie je valt lijkt belangrijker dan ooit.
Het is ook zo raar.
 

Sarah

(spreekt vrolijk, lacht soms, vertelt gedetailleerd.)

Ik heb de laatste tijd veel nagedacht over het 'inside out, outside in' perspectief op ras.
Ik heb mijn eigen privileges lang niet gezien omdat ik arm was. Ik woonde in New York City en wilde actrice worden.
Door mijn financiële achtergrond kwam ik in aanmerking voor Low Income Housing. Mijn blonde vriendin en ik vonden al snel een woonst die we konden delen, in een buurt die aan gentrificatie onderhevig was, maar waar het grootste deel van de bevolking zwart was. Ik maakte zwarte vrienden en kreeg steeds meer het gevoel dat enkelen me wilden beschermen.
In het begin had ik het niet door. Er was een kerel, Prince heette hij, die me elke avond naar huis wandelde. Wat een gentleman, dacht ik. Ik dacht ook: 'Ok, I'm in.' Toen snapte ik dus nog niet dat hij me beschermde voor gevaar waaraan ik anders zou zijn blootgesteld, en dat hij dat deed omdat hij me mocht. Later begreep ik ook dat Prince de plaatselijke coke dealer was. Hoe dan ook: hij was echt een geweldige kerel.
Ik ging steeds beter begrijpen dat ik een deel was van de gentrificatie. En wat dat betekende voor de mensen die hier eerder woonden.
Uiteindelijk werd ik er toch beroofd. Nee, dat is niet waar. Mijn geld werd niet gestolen. Dus niet beroofd. Maar ik kreeg van een onbekende een vuistslag in het gezicht.
Mijn eerste gedachte daarbij was niet dat het met ras te maken. Mijn eerste gedachte was dat het mijn schuld was omdat ik - omdat mensen als ik hun buurt hadden overgenomen.
Over de jaren ging ik me steeds meer vragen stellen over wat oké is en wat niet. Uiteraard is het verkeerd om iemand een vuistslag in het gezicht te geven. Maar gentrificatie is ook verkeerd.

 

Tracy

(Tracy geeft les aan deze studenten. Ze staat ver van het publiek af. Vertelt glimlachend een verzameling losse verhaaltjes.)

Als vrouw kun je zeggen dat je tot een onderdrukte groep behoort, maar als witte vrouw heb je nog steeds privileges die niet-witte vrouwen niet hebben.
Na graduate school was ik samen met een vrouw die op een man leek. We gingen bergbeklimmen in West-Virginia, een echte confederate state: vlaggen, geweren, jagers. Ik leefde toen nog heel onbewust over allerhande sociale thema's. Tijdens onze reis toonde ik op een gegeven moment affectie in het publiek en mijn vriendin gaf me een klap. Ze zei: 'Dit kan echt niet. Ze schieten ons neer.' Dat was een moment waarop de realiteit tot me doordrong.
New York is een verraderlijke plek. Je hebt er de illusie dat je 'in the mix' zit en geen deel bent van het probleem. Ik had er een tijd een relatie met een zwarte man. We hadden een discussie over wie zou winnen, Obama of Hillary. Hij zei: 'De VS is niet klaar voor een zwarte president.' Ik zei: 'De VS is niet klaar voor een vrouw.' Misschien hebben we allebei gelijk gekregen.
Veel van mijn witte studenten zeiden: 'Ik weet niet hoe ik moet zijn.'
Een zwarte student antwoordde: 'Welkom in mijn leven.'
Het is niet aan iemand anders je te onderwijzen, het is je eigen verantwoordelijkheid dingen te leren.

 

JP

(vertelt zijn verhaal luid, met veel overtuigende klemtonen, beweeglijk ook.)

Ik groeide op in een gezin waar diversiteit hoog stond aangeschreven. Mijn moeder zocht altijd connectie, ze zette ons huis open voor iedereen, liefst mensen van alle kleuren en achtergronden.
Het stond niet echt op mijn radar dat ik anders was. Ik denk dat ik mezelf als een 'knowing altruïst' beschouwde, een vrijgevig persoon die begreep hoe het in elkaar zat.
Op school kwam er een nieuw Afro-Amerikaans meisje in onze klas. Ze bracht zoveel energie binnen. Ik was dol op haar. We werden vrienden. Maar op een keer gooide ze me tegen de grond, greep mijn hoofd vast en bonsde het tegen de straat. Ik had geen enkel idee waarom en kreeg geen verklaring. Dat was het einde van de vriendschap.
Later in mijn schoolcarrière werd ik bevriend met Wayne, een Chinese jongen. Opnieuw was ik aangetrokken tot het nieuwe kind in mijn klas. Ik ging met hem mee naar het restaurant van zijn vader. Het wond me op 'Downtown' te vertoeven. Ik was superenthousiast over alles wat Wayne's vader me voorschotelde. En toen viel Wayne me op een keer aan, alweer totaal onverwacht. Het was behoorlijk traumatisch, want de andere twee vrienden die erbij waren lieten me gewoon achter op de grond, gewond. Wayne wilde geen vrienden meer zijn, geen verklaring geven.
Het was een mysterie voor mij. Waarom gebeurde dit opnieuw? Wat had ik in hemelsnaam gedaan? Waarom riep ik deze razernij op?
Veel later, als volwassene, was ik met mijn vriendin in Istanbul. We gingen een café binnen waar alleen mannen zaten, maar we vonden dat wij dat konden doen, al zorgden we duidelijk voor consternatie. De ober bezorgde ons nerveus een plek boven, uit het zicht. Hij was heel vriendelijk, maar kwam ons uiteindelijk bezorgd zeggen dat we voor ons eigen bestwil echt beter weg konden gaan.
Ik begreep iets over een gevaarlijke vorm van het gevoel ergens recht op te hebben als toerist. Iemands wereld binnenkomen en je het er gezellig maken, klaar om met iedereen bevriend te worden, terwijl de andere partij daar niet op zit te wachten. Al blijven de voorvallen uit mijn jeugd toch een zeker mysterie voor me, ik denk dat ze daarmee te maken hadden.

 

Adam

(vertelt zijn verhaal enigszins ingehouden, met iets van gêne en ook een klein beetje defensief, vooral de eerste zin, als een wat ironische verontschuldiging, maar daarna gaat hij ernstiger verder.)

Ik ben wit.
Ik groeide hier in North-Carolina op, in Raleigh, op een grote boerderij - we hebben heel veel land - in een conservatieve familie, met banden met extreem-rechts.
Ik werd grootgebracht door ons kindermeisje Juanita. We hadden een zwarte schoonmaakster, en Earl, die verantwoordelijk was voor onze paarden en hun stal, was ook zwart.
Ik had ook mijn taken in de stal. Earl leerde me alles. Een paard opzadelen, hoe een stal schoon te maken, alles leerde ik van hem. Ik mocht Earl graag.
Op een dag - ik was mijn taken aan het uitvoeren in de paardenstal - hoorde ik mijn oom en grootvader buiten een conversatie voeren.
'Earl is weer te laat', zei mijn oom geïrriteerd.
En mijn grootvader antwoordde: 'Yeah, wat verwacht je van een 'n-word.''
Ik verstijfde. Dit was een schok. Ik had op school zwarte vriendjes. 
Dit deed me beseffen dat niet alles zo oké is met mijn familie.

 

Tony

(vertelt veel en beweegt er veel bij, brengt zijn gevoel over met zijn bewegingen en gelaatsuitdrukkingen.)

Ik kom uit New Jersey. Mijn vader was de tweede generatie van Italiaanse migranten. Ons gezin werd gekenmerkt door het vele grappenmaken en het ego van mijn vader, de CEO van zijn eigen bedrijf.
Hij maakte voortdurend erg foute grapjes. Over zwarten zei hij bijvoorbeeld, terloops: 'Goed dat ze geen zwarte shirts aanhebben, we zouden ze 's nachts niet zien.' En hij maakte vreselijke Holocaustgrapjes.
Het was altijd 'maar een grapje' dus 'hij bedoelde het niet zo'. Hij mocht dat.
Als kind, op de bus, werd ik door een ander kind aangespoord een van mijn vaders grapjes te vertellen aan een ander jongetje, om hem op te vrolijken. Een jongetje van een andere etniciteit dat net een belangrijke test niet had gehaald. Het grapje viel erg verkeerd en ik schaamde me diep.
Ik begreep dat wit privilege betekent dat je niet hoeft na te denken over ras.
Ik begreep ook dat het mijn eigen verantwoordelijkheid was iets te doen.
Niet zo lang geleden zag ik iemand hier in North Carolina op een strand met een enorm strandlaken: de confederate flag. Ik ging eerst naar de jongen die de plek moest bewaken, vroeg hem de man te vragen die vlag op te bergen. Hier waren ook zwarte families. De jongen was heel jong en wist zich geen raad, hij deed het halfslachtig, zonder resultaat.
Ik stapte dan maar zelf op die man met zijn vlag af, en vroeg hem of hij zijn strandlaken wilde opbergen. Hij zei neen. Wat had ik ook verwacht? Ik legde hem uit dat dit kwetsend was voor de zwarte families die hier ook trachtten uit te rusten, zelfs al betekende die vlag iets anders voor hem. Ik vroeg hem of hij echt niet kon begrijpen dat die vlag voor anderen kwetsend kon zijn. Hij zei neen.
Ik had dus geen enkel succes geboekt. Ik had een verantwoordelijkheid genomen waarvan een positief gevolg in feite gedoemd was uit te blijven.
Ik vroeg me af: wat als die vlag een swastika toonde of het woord 'fuck'? Dat kan niet in Amerika. Dan zou hij zijn vlag moeten opbergen. Het hangt ervan af wie er gekwetst wordt.
En ja, voor sommigen heeft die vlag een andere gevoelswaarde, een andere betekenis, maar dat neemt niet weg dat ze voor velen in de eerste plaats een racistisch symbool is en dus aanstootgevend.

 

Christine

(vertelt haar verhaal zacht, vol gevoel, met verdriet.)

Ik groeide op in L.A. Ik was lang naar een private school gegaan, maar op een gegeven moment moest ik naar een public school. Ik was een heel gevoelig kind.
Op een gegeven moment zei een klasgenoot, met een blik op mijn onderarmen: 'Waarom ben jij zo harig?' Ik schrok, voelde me er erg oncomfortabel bij. Ik zei: 'Ik weet het niet.'
Ik voelde me eigenlijk voortdurend oncomfortabel en 'anders', niet wit, niet zwart. Niemand in mijn school had een Armeense achtergrond. Ik hoorde nergens bij. Ik wist niet waarom.
Ons gezin verhuisde naar Oklahoma. Daar kreeg ik voor het eerst een vriendje. Hij was zwart. Met hem had ik mijn eerste seksuele ervaring. Ik voelde me voor het eerst heel welkom bij iemand. Ik voelde me heel goed bij hem.
Mijn familie kreeg onze relatie in de gaten en mijn moeder verloor haar verstand van woede. Ze begon me per e-mail te bedreigen: 'Je zult wel zien wat er zal gebeuren als je dit pad kiest, met een zwarte man! Wat denk je wel?'
Het was een vreselijke ervaring, ook omdat ik onmiddellijk begreep dat deze houding van mijn moeder, mijn familie, er een voor het leven zou blijven. Dat ik hier altijd tegenop zou moeten boksen als ik verliefd werd op wie niet in hun plaatje paste.
De scherpte in haar vraag als ik zeg dat ik iemand heb ontmoet die ik erg mag, ook nu nog, zoveel dreiging in zo'n eenvoudige vraag: 'What's his name?' Ik verwacht altijd een nieuwe e-mail.
Waar ik me ook voortdurend zorgen over maak is of en wanneer ik mijn partner moet vertellen hoe mijn familie is. Dan zal de man in kwestie misschien niets meer met me te maken willen hebben. Wie wil hieraan beginnen? Ik leef met de voortdurende angst dat ik nooit zal kunnen omgaan met wie ik zelf kies door mijn familie. Dat mijn familie elke kans op geluk in de liefde in de kiem zal smoren. En dat dit misschien betekent dat ik nooit iemand zal vinden om mijn leven mee te delen.
Ik weet niet waar ik moet ophouden met dit verhaal, want het is niet voorbij. Ik zal hier stoppen.

 

Alex

(praat heel duidelijk doch zacht. Er spreekt grote droefenis uit zijn verhaal, een ingehouden wanhoop. Uiteindelijk zijn er tranen, die hij ook tracht in te houden. Het is voor iedereen een diep emotionele getuigenis.)

Ik ben opgegroeid in een milieu dat 98% zwart was. Hoe ik aanvankelijk met het concept 'kleur' te maken kreeg, speelde zich af tussen Afro-Amerikanen. Aangezien de tint van mijn huid heel donker is, donkerder dan die van de zwarte mensen om me heen, kreeg ik vaak namen als 'Midnight'. Ik werd exotisch bevonden. Ook zwarten onderling lachen elkaar wel eens uit. Ik vond het vervelend om zo'n donkere huid te hebben. Maar toen kwam ik dus nog nauwelijks in contact met witte mensen.
Toen ik kunstonderwijs volgde, vond ik wel mijn plek. Een nieuw milieu, maar ook een school met voornamelijk zwarte leerlingen. De grootste schok uit die tijd was dat tijdens Homecoming Weekend een stuk van de gevel van ons schoolgebouw en de stoep ervoor door een onbekende (of onbekenden) was volgeplakt met watjes: cotton balls. Ik was nog nooit met dit soort heftig racisme geconfronteerd. Wat ik het meest confronterende vond was dat iemand zijn tijd, energie en geld erin had gestopt ons verdriet te doen. De haat. Het was een schok.
Dan zijn er vele omstandigheden geweest waarin ik aanzien werd als 'the filler'. Het idee dat je ergens wordt toegelaten of ergens bij wordt betrokken omdat je zwart bent. Je vraagt je af: maar misschien ben ik toch echt beter voor deze betrekking? Of niet? Aan die dingen denk ik dagelijks.
Ik ben ook geconfronteerd met het seksualiseren van het zwarte lichaam. Voor sommigen zijn zwarten op dat gebied een fetisj.
Ook in het theater had ik soms moeite met bepaalde rollen die me werden opgedrongen en die alleen met mijn kleur te maken hadden.
Mijn familie woont in Fergusson, Missouri. We weten allemaal wat daar gebeurde. Toen Michael Brown, achttien en ongewapend, werd neergeschoten, bracht dat veel teweeg in de zwarte gemeenschap. Maar wat recent in het nieuws kwam is geen nieuws. Als agenten een ongewapende Afro-Amerikaan neerschieten, dan komen ze daarmee weg. Dan is er telkens opnieuw een ander verhaal dat uitlegt waarom die persoon zijn dood had verdiend.
Wat me heel diep heeft geraakt waren de tranen van een zwarte theaterleraar die ik erg bewonder. Hij zat zo in met zijn kinderen, twee grote en stevig gebouwde jongens die als een grote bedreiging werden beschouwd door de politie, maar die pas jonge tieners waren, baby's.
En sindsdien denk ik voortdurend: 'How am I going to deal with my babies? They kill babies on the playgrounds.' Ik ben 24 jaar en ik wil heel graag kinderen, een gezin. Maar ik vraag me nu af of ik dat wel kan maken als mijn baby's hier niet veilig kunnen zijn.
Ik dacht dat ik het gehaald had. Ik dacht lang dat ik me er geen zorgen over zou hoeven te maken dat mijn toekomstige kinderen onbestraft zouden worden neergeschoten. Omdat ik was toegetreden tot de mix. Maar dat maakt niet uit.

 

Jenny

(een opgeruimde, duidelijke vertelster.)

Ik leefde lang in een geïdealiseerde wereld. Ik moet vaak terugdenken aan die witte liberalen die naar de election night kijken op tv. Er is een lollige sfeer en Dave Chappelle is erbij. Niemand kan geloven dat Trump kan winnen. En dan begint het ernaar uit te zien dat dat toch zal gebeuren. Een vrouw riep uit: 'Oh my God, I think America is racist!'
Dat soort evolutie heb ik over een langere periode toch ook doorlopen.
Ik groeide op in Baltimore. Ik en een ander meisje waren de enige witten in onze klas. Ik had er een goede tijd. Ras leek geen relevante kwestie.
Toen verhuisden we naar Utah. Ik wist niet wat ik zag: 'Oh my God, iedereen ziet eruit als ik!' Voor mij was dat bevreemdend.
Op school hoorde ik iemand tegen een zwart meisje zeggen: 'Waarom ziet je huid eruit als chocola?' Ik wist niet wat ik hoorde.
Mijn eerste vriend had zijn roots in Samoa. Zijn moeder wilde onze relatie niet en zei: 'Je kunt maar beter binnen je eigen ras trouwen. Dat maakt de dingen veel eenvoudiger.'
Ik heb een Iraanse vriend met een moeder die geen witte vriendin voor haar zoon wil.
Ik herinner me ook veel reacties over relaties met Moslims naar aanleiding van de film Not without my daughter, een film die ik zelf nooit heb gezien. En ik besefte dat er veel films waren waarin witte mensen slechte dingen doen, maar daar wordt niemand bang van witte mensen van.
In New York had ik een zwarte vriend. Ik begreep niet waarom ik niet bij hem thuis mocht komen, tot ik besefte dat hij me beschermde.
Ik twijfelde eraan dat het echt zo was dat taxi's niet stoppen wanneer een zwarte man er een wenkt. We deden de test. Ik keek toe vanop een afstand. Er reden zeven taxi's aan hem voorbij. Toen gaf hij het op. Ik wenkte er een. Die stopte.

 

Chanelle

(vertelt haar verhaal gehaast en licht geïrriteerd.)

Ik groeide op in Seattle, Washington. Ik zat er op een zwarte middelbare school in een witte stad.
Mijn eerste herinnering aan racisme is dat een lerares mijn haar in corn rows wilde leggen. Ze deed me pijn bij het kammen, deed het heel onvoorzichtig en lomp, alsof ik een dier was, sakkerend dat er niet doorheen te komen was.
Toen besloot ik niemand meer aan mijn haar te laten komen.

  

Nabeschouwing

De drie uren die we met deze studenten deelden werden een onvergetelijke emotionele ervaring, waarbij we ons naderhand ook dankbaar maar wat beschroomd afvroegen of we de studenten niet wat hadden geëxploiteerd. De verhalen waren immers uitgebreider en het geheel dus langer dan verwacht, waardoor er geen tijd meer overbleef om ermee aan het werk te gaan. En het ging in veel gevallen om bijzonder traumatische ervaringen, die op een natuurlijke manier werden gebracht, zonder ego-oprispingen, zonder onderlinge concurrentie. Er kwamen goede reacties - zo zei April dat ze zoiets nog nooit met hun klas hadden gedaan, dat ze deze dingen niet over elkaar wisten, en dat het goed was ze te weten. Dat werd beaamd door enkele anderen. Maar sommige mensen bleven ook wel stil.

We herhaalden het werken rond getuigenissen in andere vormen in andere klassen, met meer ruimte om er rond te werken. Ook daar kwamen weer nieuwe ervaringen uit naar voren. Zo getuigde iemand bijvoorbeeld over wat het is om Joods te zijn in een zuidelijke staat van de V.S., de pesterijen die hem zijn hele schoolcarrière hadden achtervolgd.

Dat we werkten rond racisme in de V.S., betekent natuurlijk niet dat we racisme enkel als een Amerikaans probleem beschouwen. Het zou mooi zijn dergelijke theaterworkshops ook in België en Nederland te herhalen. Misschien in samenwerking met Birsen Taspinar, die racisme al jaren vanuit therapeutische hoek bekijkt en errond werkt.

Maar dat is toekomstmuziek. Eerst ga ik dat toneelstuk schrijven.