Zelfs sta ik veel liever tegenover een vrouw in hoofddoek die mij vriendelijk en als een gelijke te woord staat dan tegenover een van haar symbolen gestripte vrouw die neutraal oogt maar mij behandelt als een stuk vuil, zonder dan nog eens te weten waarom
Het Vermeylenfonds (zelf een vrijzinnige sociaalculturele vereniging die God uiteraard liever niet in the spotlight ziet) heeft met veel interesse de Open brief / Petitie De burger is vrij. Aan het loket noch God noch partij gelezen, maar zal die niet ondertekenen. Daar zijn verschillende redenen voor.
Zo vindt het fonds deze brief vooringenomen en lijken de schrijvers ervan al op voorhand uit te gaan van een bepaald mensbeeld dat wij met onze vereniging niet kunnen onderschrijven. Ik haal een passage uit de brief aan:
Hoe kunnen mensen die fundamenteel andere antwoorden formuleren opdezelfde zingevings- en geluksvragen, überhaupt nog samenleven?
Een vraag waar Stalin, Pinochet, Pol Pot en Hitler eveneens het hoofd over braken. Inderdaad, hoe kan ik überhaupt met mijn buur, een Turkse Islamiet en Gentse taxichauffeur, blijven samenwonen zonder dat wij elkaars ramen aan diggelen gooien of elkaar bestoken met onze eigen theorieën en levensfilosofieën? Hoe kunnen wij, in godsnaam, elkaar tolereren als mijn buur zijn geluk in Allah vindt en ik in een stuk chocolade? Hoe kunnen wij elkaar uit de weg gaan als mijn buur wil bidden in dezelfde straat waar ik een moestuin aanleg? Hoe kunnen wij met elkaar praten als ik geloof in de liefde en mijn buurman in de …euh? Liefde misschien?
Wat zijn die fundamenteel andere antwoorden op dezelfde zingevings- en geluksvragen? Ziet een moslim zijn geluk dan niet in arbeid, gezin, rust en vrede? Hecht een andersgelovige misschien meer waarde aan oorlog? Moord? Gevechten? Pijn? Verdriet?
En Joden? Worden die pas gelukkig als ze zich in keppeltjes hullen? En Christenen als ze een Ark hebben gebouwd?
Of verwarren we de antwoorden op geluks- en zingevingsvragen met tradities en aan religie gekoppelde rituelen? Ja, een Jood houdt Sabbat, een moslim heeft zijn Ramadan, de Katholieken hun Vasten. Maar kiezen ze daarom allemaal voor een andere invulling van hun geluksvragen? Ik denk het niet, dus ik zie ook helemaal niet in waarom ik überhaupt niet met hen zou kunnen samenleven. Zolang deze mensen mij bejegenen met respect en verdraagzaamheid, mogen ze wat mij betreft hun geluk zelfs vinden in het tellen van regendruppels (in België een helse karwei overigens).
Een tweede passage uit de brief:
Precies daarom moet de overheidsambtenaar er van afzien om zijn eigen levensbeschouwelijke of ideologische voorkeuren te etaleren. Hij moet er zich van bewust zijn dat dergelijke symbolen de vrijheidsbeleving van de burger negatief kunnen beïnvloeden en de indruk kunnen wekken dat de geboden dienstverlening er door gekleurd is. De ambtenaar staat ten aanzien van de burger in een relatie van dienstbaarheid. Zijn persoonlijke visie is tijdens de duur van zijn werkzaamheden ondergeschikt aan die van de burger. Door zijn levensbeschouwelijke en ideologische overtuigingen tussen haakjes te plaatsen, betuigt de overheidsambtenaar intercultureel respect ten aanzien van de vrijheid van de burger.
Waarmee de schrijvers van deze brief twee zaken zeggen. Ten eerste moet ik mij dus ontzettend beknot voelen in mijn vrijheid wanneer een overheidsambtenaar die bijvoorbeeld een groot kruis aan de hals draagt, mij in alle hartelijkheid en met een brede glimlach te woord staat. Ik begrijp het. Dat kruis zou mij meteen de mond snoeren. Ik zou allicht ter aarde vallen en de Heilige smeken om mij te redden van mijn ondergang. Ik zou me gekwetst weten in mijn persoonlijke integriteit en de rest van de dag huilend over straat lopen, als een gevangene van mijn eigen ongeloof. De lach en de vriendelijke woorden uit de mond van de ambtenaar zouden geen effect meer hebben op mij, want zoals de mens van nature is geschapen, zou dat kruis zich vastbranden op mijn netvlies en zou ik alle communicatie ogenblikkelijk overboord gooien.
Over de Verlichting zegt men dat het de periode was waarin de mens mondig is geworden en leerde opkomen voor zijn rechten. Welnu, als ik aan het loket een kruis, hoofddoek of regenboog t-shirt zie, valt die mondigheid uiteraard meteen weg en word ik opnieuw het onmondige kneusje dat enkel nog ‘Amen’ durft te prevelen. Zoveel is zeker.
Ten tweede halen de schrijvers hier een ander belangrijk element aan dat ik niet zou durven tegen te spreken. Ik herhaal die regels nogmaals:
De ambtenaar staat ten aanzien van de burger in een relatie van dienstbaarheid. Zijn persoonlijke visie is tijdens de duur van zijn werkzaamheden ondergeschikt aan die van de burger.
Wat dus betekent dat als die burger (tijdens de bovengenoemde werkzaamheden) in een moment van ongemak (allicht opgeroepen door dat grote kruis dat rond de hals van de ambtenaar bengelt) de persoon achter hem in de rij een kopstoot geeft, de ambtenaar zich afzijdig moet houden en zijn eigen moreel waardepatroon (men zal niet slaan) niet aan de burger mag opdringen. In alle dienstbaarheid blijft hij rustig achter het loket wachten tot de burger opnieuw bij zinnen is gekomen en de aangeboden diensten kan aanvaarden.
Een volgende passage:
Het streven naar neutraliteit door de overheid is geen miskenning van de waarde en kracht van levensbeschouwelijke overtuigingen. Wel integendeel. Het is precies omdat men ten volle erkent dat ze bepalend kunnen zijn voor de manier waarop we met elkaar omgaan, dat men er zo omzichtig mee omspringt. Een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke en ideologische symbolen door ambtenaren bagatelliseert de kracht van die symbolen dus niet.
Het is precies omdat men erkent dat ze bepalend kunnen zijn voor de manier waarop we met elkaar omgaan, dat men er zo omzichtig mee omspringt, schrijven de schrijvers. Akkoord, maar in welke mate wil men dat zien gebeuren? Moeten we er in een seculiere samenleving niet juist voor zorgen dat we allemaal, ondanks onze symbolen en levensbeschouwingen, met elkaar kunnen omgaan als gelijken? Zijn de schrijvers echt van mening dat men bij het wegkapen van de symbolen ook de gedachten wist? En moeten we dan niet eerder onze energie steken in het leren appreciëren van al die symbolen en levensbeschouwingen in plaats van ze weg te moffelen achter een ‘neutrale’ uiterlijkheid? Zelfs sta ik veel liever tegenover een vrouw in hoofddoek die mij vriendelijk en als een gelijke te woord staat dan tegenover een van haar symbolen gestripte vrouw die neutraal oogt maar mij behandelt als een stuk vuil, zonder dan nog eens te weten waarom.
Laatste passage:
Het installeren van een federaal verbod op het dragen van levensbeschouwelijke en ideologische symbolen door ambtenaren bij het uitoefenen van hun ambt, stelt de vrijheid van de burger en de dienstbaarheid van de overheid centraal en zet in op pacificatie. Zo bouwt men aan een samenleving waar mensen elkaar in vrijheid en als gelijken kunnen ontmoeten en die iedereen kansen biedt om het geluk te vinden.
Pacificatie? Goed, ik probeer te volgen. Zo dus, als ik u als ambtenaar in uw neutrale plunje ontmoet aan het loket, u niet ken noch kan plaatsen, u aanschouw als een vriendelijk en dienstbaar mensenlichaam, zonder verlangens, meningen, ideeën, kortweg inhoud, dan zal dit dus de pacificatie ten goede komen, want dan voel ik mij pas echt vrij. Vrij van u, kan dan de nieuwe slogan worden. Vrij van u.
Wat een opluchting. U kunt mijn leven nu niet meer beheersen want wij zijn gelijk, u de neutrale overheidsambtenaar en ik, de gekleurde burger.
Vrede zij met u!
Caroline De Neve,
in naam van het Vermeylenfonds