Een KUS voor de KVS!?

KVS presenteerde onlangs de programmatie van het volgende seizoen, het eerste onder leiding van Michael De Cock en een superdiverse crew. Joachim Ben Yakoub kijkt naar de uitdagingen die de KVS en Brussel te wachten staan.

(Eerder gepubliceerd door Rekto:Verso

Onder Jan Goossens definieerde de KVS zich expliciet niet als Koninklijke Vlaamse Schouwburg, wel als Brussels stadstheater: als een artistiek huis voor een dynamische, kleurrijke en gelaagde stad. Alleen al voor die uitdagende ombuiging verdient de uitredende artistieke leiding van de KVS een dikke KUS. En wat wordt nu de stedelijke visie en dramaturgie van het nieuwe ensemble? Een terugblik op het afgelopen traject kan het nieuwe open ensemble van Michael De Cock wapenen voor de mogelijke valkuilen en uitdagingen die de KVS en Brussel te wachten staan. 

De KVS heeft de afgelopen vijftien jaar koppig ingezet op visionaire trajecten voor en met de stad, vanuit uiterst originele en pertinente invalshoeken en een kritisch perspectief op het samenleven in al zijn verscheidenheid en ongelijkheid. Die strijdbare onverzettelijkheid creëerde ademruimte voor noodzakelijke, maar moeilijke maatschappelijke debatten en vaak grensverleggende artistieke producties. Achter die uitdagende praktijk schuilt echter een complexe stedelijke realiteit die zich niet gemakkelijk laat vatten. Hoe ga je daar als theater mee om? Zelfs bij de KVS viel een koudwatervrees op om in het hier en nu echte risico’s te nemen. De normen en vaste waarden van het podiumlandschap en de westerse canon werden voor Brusselse projecten moeilijker losgelaten dan voor de internationale producties. De noodzaak bleef leven om, als het over Brussel ging, telkens zelf opnieuw het warm water uit te vinden. Zo miste de KVS nog te vaak de aansluiting met reële stadsdynamieken.

BRUXELLES, MA BELLE

Hoe ziet dat Brussel waar de KVS het stadstheater van wil zijn, er vandaag uit? Hoewel er officieel maar drie gemeenschappen erkend worden, zijn in ons land bijna alle nationaliteiten vertegenwoordigd. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vormt de bevolking met een buitenlandse familiegeschiedenis zelfs de overgrote meerderheid. Al wordt de stad officieel bestuurd in de twee landstalen, waartussen haar inwoners dienen te kiezen, de meerderheid is meertalig. Tegelijk maken vooral het Arabisch en het Engels een steile opgang. Dezelfde groei zie je inzake religie. Ongeveer een kwart van de bevolking is moslim, maar het is vooral het evangelisch christendom dat aan populariteit wint. Wat ook blijft toenemen, zijn de Brusselse armoede-, werkloosheid- en ongelijkheidscijfers. Eén op drie inwoners heeft een inkomen onder de armoederisicogrens. Dat is drie keer zoveel als in Vlaanderen. Nergens in België is de kloof tussen arm en rijk zo groot als in Brussel. En hoe dat stijgende contrast tussen de 1% en de 99% zich laat zien in het dagelijkse straatbeeld, daar hoeft geen tekeningetje bij. Brussel is een schoolvoorbeeld van wat men wereldwijd een ‘Majority Minority’ stad noemt: een stad waar de meerderheid van de bevolking deel uitmaakt van een minderheid in een context van verstrengelde nabijheid, maar ook van groeiende ongelijkheid.

Als we het wetenschappelijk onderzoek daarover mogen geloven, is Brussel een voorbode van het stedelijke Vlaanderen van morgen. Toch wordt onze hoofdstad politiek vormgegeven door een Vlaamse bril, en niet omgekeerd. Op het einde van de negentiende eeuw, toen de KVS werd opgericht, maakten ‘Vlamingen’ of ‘Nederlandstaligen’ nog de meerderheid van de stad uit. Vandaag vertegenwoordigen ze een schamele 10%. Bovendien zijn er na decennia van communautair getouwtrek in het institutionele en communautaire kluwen van Brussel intussen niet minder dan acht ministers op acht verschillende niveaus die mee hun zeg hebben over het Brusselse culturele leven, met een sterk versnipperd cultureel landschap als resultaat.

Hoe ga je in zo’n stedelijke realiteit van complexe culturele gelaagdheid, socio-economische versplintering en institutioneel surrealisme concreet aan de slag? Wat betekent het om als Brussels stadstheater je Vlaamse bril af te zetten en je vast te bijten in een stedelijke context die de globale verscheidenheid zowel geografisch als historisch op lokale schaal in steeds hogere snelheden en concentraties reproduceert?  De afgelopen jaren omarmde de KVS de ambitie om een platform te zijn voor een waaier aan welluidende Brusselse stemmen en verhalen. De artistieke ploeg van Jan Goossens zag de uitdagingen, de spanningen en de kansen van de stedelijke realiteit als de kiemgrond voor hun werking. Vanuit een uitgesproken nood aan gedeelde ervaringen wilden zij bruggen slaan. Nu, iedereen kan zich een meesterwerk verbeelden, maar die in de praktijk omzetten is een ander paar mouwen. Een terugblik.

DE ARENA VAN DE TOEKOMST

Niemand zal het ontkennen: wat de KVS typeert, is dat het zich als stadsschouwburg steevast heeft gemengd in het maatschappelijke debat. Vanuit een grootstedelijke ervaring en gedrevenheid durfde het positie in te nemen over heikele thema’s.

‘Solidariteit maakt een cultuur groot.’ Wat in 2010 begon als een statement van 200 kunstenaars, groeide algauw uit tot een platform waar ook andere sociale bewegingen aansluiting bij vonden. De beweging kende haar hoogtepunt onder de slogan ‘Niet In Onze Naam’, en op een rijk gevulde cultuuravond in de KVS. Toen uitten een veertigtal artiesten uit het noorden en het zuiden van het land hun bezorgdheid over de heersende communautaire politieke impasse, geleid door een groeiend exclusief en antisociaal Vlaams-nationalisme. De beweging droeg toen al de kiemen in zich van het huidige verzet van Hart boven Hard tegen de neoliberale uitwassen van dat nationalisme en de nationalistische uitwassen van het neoliberalisme. De reactie liet niet op zich wachten. Enkele dagen na de actie in de KVS droeg N-VA Jean-Pierre Rondas voor om in de raad van bestuur van de KVS te zetelen. Toch week het Brusselse stadstheater geen duimbreed van zijn ambitie om communautair grensoverschrijdend te werken. Het ging steeds nauwer samenwerken met zijn Franstalige ‘tegenhanger’ Théâtre National. Onder de noemer Toernee General wisselden beide stadstheaters hun beste producties uit en toonden ze die in elkaars huis. Zo wierp KVS een dam op tegen het oprukkende nationalisme dat Brussel wil besturen vanuit een Vlaamse logica. Het kaatste de bal terug. 

‘Allochtoon – Autochtoon’: herinner u dat andere op de spits gedreven debat van 2013. De Morgen en de Gentse Lente hadden deze termen nog maar net uit ons vocabularium geschrapt, of de KVS zei haar tienjarige media-samenwerking met de krant op. Aanleiding was de positionering van De Morgen in de polemiek rond een expliciet racistische column van zelfverklaarde ‘Afrika-lover’ en sportjournalist Hans Vandeweghe. Het schrappen van de X- en Y-woordjes bleek het racistisch relativisme van de redactie niet te kunnen maskeren. In een door de voltallige ploeg ondergetekende brief verklaarde de KVS zich solidair met de wereld die nu al in Brussel, maar ook in Vlaanderen woont. Het huis verleende zijn steun aan een nieuwe generatie die compromisloos de strijd aangaat met racisme.

De KVS voegde in 2014 de daad bij het woord door onder meer Dyab Abou Jahjah, grondlegger van burgerrechtenbeweging Movement X, zijn nieuwe boek De stad is van ons - Manifest van de nieuwe meerderheid in de KVS te laten presenteren. In hetzelfde seizoen werd ook Rachid Benzine uitgenodigd om ineen uitverkochte reeks van vijf avonden vijf verschillende mythes en algemeen aanvaarde misvattingen rond de Islam te ontkrachten, onder de titel ‘Le Coran expliqué au Bruxellois’. Minder opgemerkt, maar op hetzelfde elan, mocht Prof. Salman Sayyid zijn boek Recalling the Caliphate komen voorstellen. Waar de samenleving het idee van het kalifaat a priori verwerpt, kreeg dat idee in de KVS ruimte om herdacht te worden alseen alternatieve autonome politieke structuur in een pluri-versele wereld. Steevast koos de KVS ervoor om in gesprek te gaan mét de meervoudigheid van mogelijke Islam(s), in plaats van over dé Islam.

EEN LICHT IN DE DUISTERNIS

De ambitie van de KVS bleef uiteraard niet alleen bij woorden. Op scène deelden namen als Simon Allemeersch, Jozef Wouters, Jonas Staal, Thomas Bellinck of Michael Bijnens het podium van de toekomst met Serge Kakudji, Farah Saleh, Gökhan Girginol, Dinozord Boyoka, Yazan Eweidat, Rodriguez Vangama en Remah Jabr. Op dat vlak is de KVS een licht in de duisternis van de kunstensector. Terwijl men zich in Vlaanderen vastrijdt in filosofische overpeinzingen en Babylonische spraakverwarringen over multi-interculturalisme en (super)diversiteit, bijt de KVS zich vast in concrete praktijken. Daarvoor is, zo blijkt, meer nodig dan alleen generositeit, een gezonde portie goodwill of gratuite intentieverklaringen. Een essentiële voorwaarde om het podium van de toekomst vorm te geven is een continue en fundamentele zelfbevraging over de eigen machtsposities en de daarin vervatte geschiedenissen en veronderstellingen.

Een hoogtepunt in deze bevraging was het publieke repertoiredebat in KVS in december 2012. Die avond toetsten artistiek directeur Jan Goossens en dramaturge Hildgarde De Vuyst hun artistieke wereldvisie aan die van choreograaf Faustin Linyekula en regisseur Amir Nizar Zuabi. Vanuit de vaststelling dat we in Brussel noch hetzelfde verleden, noch dezelfde culturele referentiekaders hebben, maar wel één fysieke ruimte en een gemeenschappelijke toekomst delen, werd het repertoire van de ‘blanke Vlaamse middenklasse’ publiek onder de loep genomen, bevraagd en geherinterpreteerd. Vanzelf werd het debat een pleidooi om viaco-productie bij te dragen tot een alternatief repertoire en een nieuwe Brusselse canon. Nooit eerder in de Belgische geschiedenis liet de artistieke ploeg van een (Vlaams) stadstheater zich zo fundamenteel visiteren door een bespiegeling met een Congolese choreograaf en een Palestijnse regisseur.

De keuze voor Palestina en Congo is uiteraard niet toevallig. Ze hangt nauw samen met het langdurige artistieke engagement van de KVS in Kinshasa en Ramallah. Door artistieke dynamieken uit zulke koloniale en postkoloniale contexten van onderuit te ondersteunen en uiteindelijk te coproduceren tot volwaardige stukken (die stuk voor stuk een internationale tournee garanderen, denk maar aan de meest recente producties Coup Fatal of Badke), engageert de KVS zich in gebieden waar kunst en cultuur door politieke, sociale en economische spanningen niet altijd de voornaamste prioriteit krijgt. Bovendien draagt KVS met deze Noord-Zuidwerking ook bij tot de hoogdringende ‘dekolonisatie’ van onze eigen geesten: Congo als herinnering aan de historische (maar tegelijk voortdurende) Belgische betrokkenheid in koloniale ondernemingen, Palestina als actuele herinnering aan het steeds voortschrijdende koloniale heden. Voor veel Brusselaars zijn deze herinneringen niet zozeer symbolisch, maar een essentiële stap in het helen van pijnlijke koloniale wonden. Niemand kan ontkennen dat de inzet van de KVS in Kinshasa en Ramallah ontegensprekelijk een verschil heeft gemaakt.

En toch blijft er een onvervulde leegte rond de betekenis van die projecten voor een stad als Brussel. Werd de inhoudelijke kritiek consequent doorgetrokken en toegepast op de eigen praktijk? Waren de aangegane co-producties evenwichtig in eigenaarschap en auteurschap? Hoe dan ook kan het ensceneren van deze hoogdringende dekolonisatie ‘hier’ met makers van ‘daar’ slechts gezien worden als een symbolische voorwaarde om vervolgens Brussel als stad artistiek te honoreren. Brussel bruist/barst van het talent ‘hier’, maar toch worden deze creatieve ‘grondstoffen’ klaarblijkelijk niet even gemakkelijk in huis gehaald als het artistiek potentieel ‘daar’. Nochtans is Brussel een mondiale metropool waar het ‘hier’ en ‘daar’ fundamenteel en volledig met elkaar verstrengeld zijn. In die verstrikking liggen alle toekomstige uitdagingen vervat.

EEN OLIFANT IN DE KAMER

Het podium van de toekomst zou die eenheid-in-verscheidenheid die zo typerend is voor Brussel, moeten delen met haar inwoners. Zoals Nadia Fadil het treffend stelt in de KVS-Express van 2008, betekent Brussel voor elke Brusselaar iets anders en is het dus net die  meerduidigheid,dat ingebakkenverschil, dat alle Brusselaars met elkaar verbindt. Om met deze paradox aan de slag te gaan, brak de KVS tijdens het seizoen 2012-2013 met alle mogelijke conventies in het theaterlandschap. In plaats van te wachten tot de stedelijke massa haar weg naar het theater zou vinden, verhuisde de KVS zelf. Onder de vlag van ‘Tok Toc Knock’ plantte het zijn theater en zijn bureaus te midden van het dagelijkse ritme van drie verschillende stedelijke slagaders. In de Modelwijk aan de Heizel, in Sint-Joost en in de Europese wijk zette de KVS daar samen met talrijke partners in-situ nieuwe creaties op met een vijftiental kunstenaars. Die drie pijlers van ‘Tok Toc Knock’ vatten het grootstedelijke verhaal van vandaag samen. Makers gingen in dialoog met het sociale aspect, met de pluraliteit, met de globalisering en met de logge en surrealistische structuur van het Brusselse monster. Zij slaagden erin de stad poëtisch te bevragen, sommige vergeten plekken terug in de herinnering te brengen of ze minstens symbolisch te doen herleven.

Alleen resulteerde die hele operatie niet in een duurzame en structurele concretisering van dat stedelijk engagement. Het seizoen daarop werd ‘Tok Toc Knock’ aan de kant geschoven en werd de relatie met de stad hernomen vanuit de klassieke opstelling van bureaus, vergader- en creatieruimtes en de good old black box.

Het blijft een tweespalt. Een stadsschouwburg die de daad niet bij het woord voegt, dreigt te vervallen in esthetisch verbalisme. Een stadsschouwburg die omgekeerd het woord niet bij de daad voegt, dreigt te vervallen in stuurloos activisme. Een evenwicht dringt zich op. Een balans tussen de artistieke praktijk en de maatschappelijke reflectie daarover is een sine qua non voor een stadsschouwburg die zich niet enkel ziet als een afgesloten subtiel ‘verlichte’ narratieve ruimte, maar ook als een publieke ruimte voor de kritische verbeelding van de samenleving. In het licht van deze moeilijke tegenstelling bieden zich twee producties aan die zich hardnekkig hebben vastgebeten in de Brusselse realiteit: Bezette Stad/Ville Occupee en A Sleeping Elephant.

STRIJDBARE STUKKEN

Het vertrekpunt van Bezette Stad/Ville Occupee (2010) was de gelijknamige dichtbundel die Paul Van Ostaijen schreef naar aanleiding van de bezetting van Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ruud Gielens en Jeroen Perceval herwerkten de tekst tot een voorstelling waar onder meer Serdi Alici, Pitcho Womba Konga en Karim Kalonji samen op zoek gingen naar wat ‘bezetting’ vandaag nog kan betekenen. Vanuit hun feeling voor beatbox, rap en slam lieten ze zich inspireren door het vertrouwde ritme en de herkenbare klanken van Paul Van Ostaijen. De voorstelling begon letterlijk in de stad, in de gelaagde omgeving van de KVS. Ze voerde het publiek vanuit de ondergrondse metro stapsgewijs mee tot in het theater, langs verschillende personages op verschillende getekende plaatsen in het Brussels stadsleven: een straatprostituee met enkel haar stem, gitaar en haar verdriet, een eenzame man die een absurd pleidooi houdt op het ritme van de droogtrommel in het naburig wassalon, een jonge gast met een gettoblaster die er aan de overkant van de metro op los breakdancet. Eenmaal veilig terug binnen tussen de vier muren van de zaal, mochten we in een cirkel, bijna cypher-gewijs, de ritmische en muzikale verbeelding van de bezette stad tot ons laten komen.

Dat artistieke productie en publieksopbouw samengaan, bewees de KVS in 2012 met het stuk Sleeping Elephant. Onder begeleiding van Koen Monserez realiseerde de publiekswerking van de KVS deze ode aan bokskampioen Muhammad Ali met een twintigtal jongens en meisjes uit drie verschillende Brusselse boksclubs. Zowel Ali’s gevecht tegen racisme – zowel binnen als buiten de ring – als zijn bekering tot Islam maakte van zijn figuur dankbaar artistiek materiaal voor jonge Brusselse boksers. Voluit luidde de titel: You can do whatever you want around a sleeping elephant, but when he wakes up he tramples everything – een verwijzing naar de metafoor van de slapende olifant die in Congo gebruikt wordt om Ali’s strategie aan te duiden. Op scène resulteerde dat in een strijdbaar stuk dat het publiek moeiteloos onderdompelde in het gevecht dat meer en meer Brusselse jongeren dagelijks moeten leveren.

Koen Monserez, Ruud Gielens, Jeroen Perceval… Hoewel zij stuk voor stuk uiterst origineel werk ontwikkelen, moet ik deze namen toch even laten bezinken. En Paul Van Ostaijen?                 

                        tj a       A        

A      …

Wat beteken hun namen in de leefwereld van ‘de rozen die doorheen het Brussels beton groeien’ – zoals dichteres Elli Severino Fernandes een nieuwe garde kritische kunstenaars in Brussel aanduidt, verwijzend naar een gedicht van Tupac Shakur? Waarom moeten artistieke dynamieken steeds draaien rond een gevestigde ‘professional’ die thuis is in de wenselijke codes en normen van het podiumlandschap? Dient hij als een soort ‘gatekeeper’ een bepaalde vormelijke ‘kwaliteit’ te bewaken? Is het trouwens zo noodzakelijk om telkens opnieuw de confrontatie aan te gaan met de westerse canon, waardoor die dé ultieme referentie blijft? Of nog, en vooral, waarom sloot de KVS niet meer aan bij de bestaande informele artistieke beweging van jonge acteurs en theatermakers die in onze stad hun artistieke ei aan het uitbroeden zijn? Misschien zijn deze jonge kunstenaars wel de ontwakende avant-garde van onze hoofdstad? Een olifant in de kamer?

‘BOEM Darbukaslag!

Daar ligt alles plat’,

zou kunstenares en activiste Jamila Channouf zeggen.

BRUSSEL BARST VAN HET TALENT

Bij wijze van voorlopig besluit: Een KUS voor het afgelopen parcours van de KVS, dat een weg gevonden heeft uit het algemene immobilisme, en toont wat een stadsschouwburg kan zijn in een snel veranderende stedelijke context. Niet alleen in woorden, maar ook in metaforen en straffe daden. Een bank vooruit.

Alleen, daarmee zijn we er nog niet. Brussel bruist, ja barst zelfs bijna van talent dat zich ophoudt in artistieke grassrootsbewegingen, maar dat de gangbare en toch stilaan uitgeputte vormen van de hedendaagse (Vlaamse) podiumkunsten, ongegeneerd voorbij loopt. Welke rol neemt een stadsschouwburg voor hen op? Zelfs bij de KVS blijft die vraag voorlopig nog zo goed als onbeantwoord. Kunnen de artistieke strategieën die verkend werden in Kinshasha en Rammalah en geleid hebben tot prachtige producties en de hoogdringende dekolonisatie van onze geesten, ook niet van toepassing zijn op de stilgehouden en verzwegen ‘buiten’wijken en ‘ondergrondse’ netwerken van onze eigen hoofdstad?

De uitdaging voor het nieuwe open ensemble van het Brusselse stadstheater ligt bij die jongeren met een kritisch verhaal die met hun autonome creaties maar al te vaak onder de radar van de formele instituties blijven. Ze delen hun artistieke bespiegelingen in eigen informele netwerken, en dat doen ze uiterst performant. Voorbij de gangbare en verwachte disciplines vormen en talen, scholen zij zichzelf – los van daartoe voorziene instellingen als hogescholen, werkplaatsen, cultuur- en kunstencentra. Zij hebben de perfecte digitale en fysieke wapens aangeboord om mondig en reflexief te vechten tegen de hardnekkige stereotypen en vooroordelen die in de brede samenleving over hen leven. Zij staan er en deinzen er niet voor terug om gezien en gehoord te worden – en gezien mogen ze worden!

Maar hun roep blijkt slechts een galmende echo in een arena vol schreeuwerige en zelfvoldane opinies. Hun verhouding tot de stad is niet complexloos en vaak heel kwetsbaar. Nochtans laten zij van zich horen voorbij de soms zelfvoldane en uitgeputte artistieke clichés. Ze zien voorlopig geen meerwaarde in een mogelijke aansluiting bij het elitaire en blanke kunstonderwijs en genieten amper steun van de officiële kunstensector. Daardoor ontvouwen ze hun talenten vaak autonoom, maar kunnen zij ook zelden rekenen op de erkenning en de zichtbaarheid bij het brede publiek, ook al vragen ze daar niet meteen om.

Hoe kan men nieuwe creaties laten vertrekken vanuit de collectieven die wel aansluiting vinden bij deze kritisch artistieke massa, zoals het schoon volk achter de Warrior Poets, Le Space, Skimfama, Labor Artory, Diversité sur scène, Freestyle O, Ras El Hannout, L’Animalerie, Afropean +, Spoken World, BX-XL of Belgian Renaissance? Het ontbreekt Brussel dus niet aan talent, wel aan grootstedelijke artistieke broedplaatsen die als ‘tussenschakel’ kunnen fungeren tussen deze informele netwerken van jonge kunstenaars en meer formele structuren zoals de KVS.

SPRINGPLANK SPELEN

De voorwaarden creëren om dit initiatief van onderuit te faciliteren is niet de hoofdopdracht van een stadsschouwburg, maar wel een essentieel onderdeel van een cultureel landschap dat zichzelf au serieus zou nemen. De netwerken van tientallen (!) cultuur- en gemeenschapscentra kunnen hier echt een functie opnemen als ‘Voorportaal’, ‘Tussenschakel’ of ‘Switcher’ en zo hun soms van bovenaf opgelegde nauwe communautaire missie overstijgen en hun verantwoordelijkheid opnemen voor de stad van morgen. Denk maar aan Transfocollect van de Kriekelaar, Barcamp van de Vaartkapoen, de Citylab van de Pianofabriek of de talrijke initiatieven van de Jacques Francq in Sint-Gillis of L’Entrela in Evere. Zij zouden in theorie voldoende ruimte, materiaal, personeel en middelen kunnen vrijmaken om hier voluit voor te gaan, maar niet zonder een sterke partner, niet zonder een écht Brussels stadstheater.

Een huis als de KVS kan hier dus perfect een stimulerende rol opnemen en de aansluiting naar de kunstensector oliën, om uiteindelijk een nationale en zelf internationale springplank aan te bieden voor de producties die van onderuit uit deze aaneenschakeling zouden voortkomen. Cruciaal zijn hier decentralisatie en onvoorwaardelijke autonomie, alleen gaat het dan niet enkel om artistieke autonomie, maar ook om autonomie over het beheer van de aangegane co-producties en het volledige auteurschap over het eigen verhaal, op basis van voorwaarden die op gelijke voet onderhandeld zijn… It’s time to move forward!

Als de KVS een écht Brussels stadstheater wil worden, kan ze haar bescheiden steentje bijdragen. Hoe dat steentje er exact zou moeten uitzien, kan niet op voorhand bepaald worden. Vertrekt het vanuit conceptuele en ‘artistiek correcte’ constructies, een strakke visie en normatieve codes eigen aan de (Vlaamse) podiumkunsten, of vanuit de kracht van jonge kunstenaars zelf en de collectieven en netwerken waarin zij vertoeven? Is de KVS bereid om coproducties aan te gaan, onvoorwaardelijk te ondersteunen en auteurschap af te staan? Of zal het weer struikelen over te grote ego’s en logo’s? Gaat het nieuwe open ensemble een verhaal schrijven over de stad of gaat zij luisteren welke verhalen de stad op hun podium allemaal te vertellen heeft? Bekijkt de KVS wat er zich ‘daar’ of ‘toen’ afspeelt vanop een veilige afstand of durft het huis risico’s nemen en eindelijk inzetten op de vervlechting van tijd en ruimte die zo typerend is voor onze metropool vandaag?

Laten we die bijdrage dus nog niet te snel vormgeven vanuit een overhaaste nood aan een nieuw verhaal of een nieuwe houvast. Om muren te slopen, zal de KVS vorm moeten krijgen vanuit een bescheiden attitude bij de stappen die het zal zetten en de wangen die ze zal reiken, onderweg langs de verschillende kruispunten van de slecht verlichte en onderhouden kronkelwegen die Brussel rijk is.

 Joachim Ben Yakoub is als pedagoog en sociaal agoog verbonden aan de MENARG en S:PAM onderzoeksgroepen van de UGENT. Hij is ook lid van de grote redactie van ‘Ectetera’.

Bibliografie

·         Bogaerts, Bram (et al.) Broodnodig. Interculturaliseren in kunst- en cultuurhuizen, Brussel : Demos, 2011.

·         Fadil Nadia - Thank God We have Brussels, Brussel: KVS Express, 2008.

·         Goossens, Jan. Een korte inleiding: KVS en zijn relatie tot repertoire, 04/12/2012

·         Voltallige KVS-ploeg – Waarom de KVS de samenwerking met De Morgen stopzet

·         Oproep: Cultuur maakt een cultuur groot

·         Opsomer, Geert (et al.) City of cultures : the intercultural dimensions in performing arts. Brussel: VTI, 1995

·         Simons, Greet (et al.) In nesten: onderzoek naar talentontwikkeling en interculturaliteit in de podiumkunsten. Brussel:Demos, 2013.