Allah in Europa of oriëntalisme in Europa?

Het boek Orientalism van Edward Saïd is volgend jaar exact 40 jaar oud. Maar sommige uitspraken in de media laten duidelijk zien hoe springlevend oriëntalistisch denken jammer genoeg nog steeds is in de hedendaagse beeldvorming rond islam.
Allah in Europa of oriëntalisme in Europa?

Het boek Orientalism van Edward Saïd is volgend jaar exact 40 jaar oud. Maar sommige uitspraken in de media laten duidelijk zien hoe springlevend oriëntalistisch denken jammer genoeg nog steeds is in de hedendaagse beeldvorming
rond islam.

 

Het boek Orientalism van Edward Saïd is volgend jaar exact 40 jaar oud. Weinig boeken hadden zo’n grote impact op antropologische en sociologische inzichten. Het zorgde voor een fundamenteel herdenken van ‘de studie van de Oriënt’. Saïd ontmaskerde de gangbare kijk op zo’n grondige manier dat een oriëntalistische visie op containerbegrippen als ‘het Oosten’, ‘de islam’ of ‘de Arabische wereld’ vandaag nog moeilijk te aanvaarden valt. Groot was mijn verbazing dan ook dat ik de ene na de andere oriëntalistische platitude tegenkwam in een VPRO interview met een documentairemaker, die van de Vlaamse openbare omroep de toestemming kreeg om een achtdelige reeks rond Islam in Europa te maken.

Zoals Saïd uitvoerig beschreef is oriëntalisme in essentie een sociaal-psychologische dynamiek die ‘de Oriënt’ (‘het Oosten’) tot enkele eenvoudige kenmerken reduceert. De enorme verscheidenheid aan culturen, levenswijzen en levensbeschouwingen in het Oosten wordt genegeerd omdat men er van uitgaat dat ze uiteindelijk allemaal dezelfde basiskenmerken vertonen die op alle plaatsen en alle tijden geldig zijn. De omschrijving van die kenmerken – die je telkens opnieuw aantreft in allerhande vormen van Europese literatuur, kunst en academisch onderzoek – gaan twee richtingen uit. Aan de ene kant worden alle Oosterse culturen als primitief beschouwd. Ze zijn een beetje dommig, agressief, onderdrukkend en houden er uiterst bizarre maar strikte regels op na. De stevig bebaarde en kromzwaard zwaaiende moslim kan hier als archetype tellen. Aan de andere kant is men ook wel wat gefascineerd door die Oosterse culturen. In de schaduw van ‘het primitieve’ ontwaart men immers exotische en aantrekkelijke vormen. Achter de lichtjes doorschijnende sluier meent men wellustige sensualiteit te ontwaren. Het archetype hier zijn duizend naakte vrouwen in de hamam van een harem.

Voor wie met zo’n oriëntalistische bril naar de wereld kijkt, is het vanzelfsprekend dat het Oosten (of, meer specifiek, de islam) sterk achterop hinkt ten opzichte van het Westen. Oosterlingen (of, meer specifiek, moslims) kunnen hun eigen agressie en driften enkel onder controle krijgen, door zich wat meer te conformeren aan het moderne Westen. (Al valt het vanuit zo’n oriëntalistische visie natuurlijk ook meteen te betwijfelen of dat überhaupt wel kan. Want als de Oriënt altijd hetzelfde is geweest, hoe zou die dan ooit kunnen veranderen?)

Edward Saïd – en vele anderen die verder bouwden op zijn werk – toonden helder aan hoe problematisch dat oriëntalisme is en hoe ingebakken het zit in de moderne denkkaders. Dat ga ik hier dus niet dunnetjes over doen. Wel zal ik even stil staan bij enkele uitspraken van Jan Leyers uit het reeds vermelde interview rond zijn nieuwe reeks Allah in Europa. Deze uitspraken laten immers duidelijk zien hoe springlevend oriëntalistisch denken jammer genoeg nog steeds is in de hedendaagse beeldvorming rond islam.

De oriënt is overal en altijd hetzelfde.

“De islamitische regels [zijn] absoluut en voor eeuwig, je kunt ze niet veranderen. De regels aanpassen aan de tijd is niet im Frage. Anders kun je aan de gang blijven iedere tien, twintig jaar. Want wat is waarheid? Wat de meerderheid van de mensen in een bepaalde periode vinden? De islam staat vast, iedereen weet altijd waar die aan toe is.”

Voor iedereen met wat basiskennis van de theologie, de sociologie en de geschiedenis van islam zijn deze stellingen enigszins verbijsterend. Weinig aspecten van de brede traditie van de islam zijn zo gekend als het feit dat er geen equivalent is van de paus, dat geen enkel hiërarchisch instituut kan bepalen hoe de islam in elkaar zit en dat er dus ook geen vastliggende dogmatische leer bestaat. Het is zeker zo dat islamitische geleerden zich doorheen de geschiedenis vaak bezig hielden met allerhande vragen over hoe men correct kan leven, maar traditioneel was dat een kwestie van overleg, debat, discussie, woord en wederwoord. De islam heeft zich dan ook op bijzonder diverse wijze steeds aangepast aan elke tijd en context. Er is, historisch gesproken, zo’n variëteit aan visies, strekkingen en groeperingen dat het bijzonder moeilijk wordt om te spreken over ‘de islam’.

Onder geleerden is de standaardovertuiging dan ook dat er slechts vijf ‘zuilen’ zijn die de meeste moslims met elkaar verenigen: het geloof in één God en Mohammed als profeet, bidden, vasten, aalmoezen geven en eenmaal in je leven een pelgrimstocht maken naar Mekka. Al het overige hangt af van tijd, plaats en context. Meer nog, zelfs die vijf zuilen worden niet door alle moslims gevolgd. Een groot gedeelte onder hen bidt niet, de pelgrimstocht moet je niet doen als je daar niet financieel toe in staat bent, de ene neemt het nauwer met het vasten dan de andere, enz.

Doorheen de enorme variatie van ideeën, gewoontes en gebruiken kan je eigenlijk enkel zeggen dat sommige ‘daar wat meer’ en ‘daar wat minder’ van toepassing zijn. Met andere woorden, ‘de islam’ wordt in zekere zin wel degelijk bepaald door “wat de meerderheid van de [moslims] in een bepaalde periode vinden” en veel moslims weten zeker niet altijd “waar ze aan toe zijn” aangezien er maar bijzonder weinig “vast staat” in de islam.

Om dat alles op het spoor te komen, hoeft men geen grote moeite te doen. Het volstaat om even je oor te luisteren te leggen bij gerespecteerde en gevestigde hedendaagse geleerden. Zo had ik enkele jaren geleden een boeiend gesprek over autoriteit in de islam met Abdal Hakim Murad. Dat interview is op verschillende websites beschikbaar. Men kan er bijvoorbeeld dit lezen: “In de eerste eeuwen was de islamitische wetgeving zo gedecentreerd mogelijk. Elke rechter was de facto onafhankelijk en er was geen statutaire wetgeving. (…) En nog steeds is één van de grote voordelen van het niet-clericale model van de islam dat je niet vast zit als je lokale spirituele leider niet veel voorstelt. Je kunt heel eenvoudig naar een andere moskee gaan. En ik denk dat een deel van de veerkracht van de islam vandaag erin bestaat dat jonge moslims de straat kunnen afwandelen om iemand anders te vinden die wel bepaalde issues aankaart.”

Maar in plaats van voorafgaand uitgebreid te spreken met internationaal gerenommeerde Europese moslims zoals Murad (die studeerde en doceerde aan zowel al-Azhar als Cambridge en die een bijzonder breed overzicht bewaard van grote delen van de islamitische traditie), kiest Leyers er liever voor om vooral met ‘de gewone man en vrouw op de straat’ te spreken. In zijn interview verwijst hij ook naar een Saoedische salafiprediker in Hongarije (die op globaal niveau weinig belangrijk is en die enkel oog heeft voor zijn eigen specifieke strekking) en stelt hemvoor als een figuur die kan zeggen hoe het echt zit in de islam. De achterliggende redenering is immers eenvoudig: de islam is per definitie een vastgeroeste, regelgerichte godsdienst. Wie daarvan afwijkt noemen we ‘gematigd’, wie daar aan voldoet, noemen we een ‘echte’ moslim.

Dat is natuurlijk een cirkelredenering. Een ‘echte’ moslim is rigoureus, dus enkel een rigoureuze moslim is ‘echt’. Hoe regelgerichter hoe ‘meer’ moslim en hoe flexibeler hoe ‘minder’. Het is de logica zelf wanneer je de islam op voorhand als iets onveranderlijk ziet.

Dezelfde cirkelredenering stak eveneens de kop op wanneer de geloofshouding van bepaalde Bosnische jongeren besproken werd.

“Sommige jonge moslims vinden juist dat het strakker moet, terug naar de ‘ware’ islam. (…) In Europa hebben we ons als christenen binnen een à twee generaties ontkerkelijkt. We hebben God ten grave gedragen. Ik zie jonge moslims hiertoe geen aanstalten maken.”

Onderhuids lijkt een dergelijke uitspraak aan te geven dat het toegroeien naar het Europese model de enige historische en wenselijke mogelijkheid is voor een gemeenschap. Indien ‘wij Westerlingen’ geloof en religie achterwege hebben gelaten, dan moeten anderen dat ook maar doen.

De journalist van de VPRO schrijft ook dat Leyers zich sterk verwonderde over het feit dat moslimjongeren zich niet afzetten tegen hun ouders. Hij overwoog dus niet dat die drang van sommige jongeren naar een strakkere islam, misschien wel eens een manier kan zijn om zich af te zetten tegen hun ouders.

Natuurlijk, om te begrijpen hoe dat zou kunnen, moet men verschillende sociale en politieke realiteiten in het geheel betrekken. Men moet oog hebben voor de maatschappelijke spanningen tussen meerderheden en minderheden, voor de wijze waarop het maatschappelijke debat al twee decennia een enorme focus op islam heeft gekregen, voor de geopolitieke invloeden van de petro-islam, voor de verschillende langdurige oorlogen in islamitische landen die in gang gezet werden door Westerse invasies en voor de wereldwijde beeldvorming die rond dit alles dagelijks aan het werk is. Dat alles en meer is immers van belang om te begrijpen hoe sommige jongeren op dit moment een heel specifieke evolutie meemaken en ‘de islam van hun ouders’ op uiteenlopende manieren in vraag stellen – soms door hun geloof af te zweren en soms door het net strikter te maken.

Maar doorheen het interview wordt dit alles niet door Leyers aangehaald. De meer flexible geloofsbeleving van de ouders lijkt voor hem vooral een uitzondering en de jongeren keren gewoon terug naar de islam zoals die altijd is geweest. Het patroon is blijkbaar evident: in het Westen was alles eerst religieus, dan kwam de verlichting en finaal hebben we ons ontkerkelijkt. De islam zit echter nog vast in die religieuze fase. Dat de islam verschillende ‘verlichtingsperioden’ heeft gekend en dat de geopolitieke situatie van die perioden voor geheel andere dynamieken zorgde dan in Europa, kan dan ook genegeerd worden, want blijkbaar is er een duidelijke richting in de geschiedenis waarin het Westen voorop staat en het Oosten achterop hinkt.

De oriënt is agressief

“Christenen en moslims zijn [in Sarajevo] al vierhonderd jaar elkaars buren en spreken dezelfde taal. Het is een proces van assimilatie. Door invloed van de christenen is de islam daar versoepeld en losser geworden.”

De enige manier om de agressie van islam in te dijken was, zo impliceert Leyers hier, door zich te assimileren aan het christendom. Het christendom is in zijn ogen dus toleranter en doordat de islam die tolerantie zich wat eigen maakte, werd niet elke andersgelovige een kopje kleiner gemaakt. Waar hij dat inzicht precies haalt, maakt hij jammer genoeg niet duidelijk.

Zijn stelling gaat echter diametraal in tegen het bestaande serieuze historische onderzoek. Uiteraard staat de geschiedenis van de islam bol van geweld en oorlog – net zoals de geschiedenis van eender welke levensbeschouwing – maar ondertussen is al lang duidelijk dat (en ik citeer even uit de klassieker A History of Islamic Society van Ira M. Lapidus) “verplichte bekering door macht, hoewel niet ongekend in islamitische landen, uitzonderlijk was. Islamitische overheersers wensten eerder te domineren dan te bekeren en de meeste bekeringen tot de islam gebeurden uit vrije wil.” Getuige daarvan het feit dat zo’n 65% van de bevolking in de Balkan nog steeds christen was na vijfhonderd jaar Ottomaanse heerschappij – de meerderheid dus en niet een ternauwernood getolereerde minderheid.

In de meest uiteenlopende islamitische gebieden kon je dan ook voorbeelden aantreffen van betrekkelijk stabiele samenlevingen met verschillende geloofsgemeenschappen. Ik voel geen nood om die te romantiseren tot idylles van vreedzaamheid, maar men hoeft zeker niet te doen alsof de islam enkel tolerant kan zijn wanneer deze zich ‘assimileert’. En al zeker niet door te stellen dat het de ‘tolerantie’ van het Europese christendom was die de islam verzachtte. Toen islamitische leiders aan de macht waren in grote delen van de Balkan en het Iberisch schiereiland, was het christendom een pak intoleranter. Verschillende pogroms op joden en de reconquista die alle joden en moslims uit Andalucia verdreef kunnen daarbij als voorbeeld tellen. Meer nog, In 1456 stuurde de hoofdrabijn van Istanbul brieven naar Joodse gemeenschappen in Europa om hen uit te nodigen hun vervolgingen te ontlopen en veiligheid op te zoeken in zijn stad.

De oriënt is primitief

“Ik zie ook geen brede beweging om de Koran niet langer als het letterlijke woord van God te beschouwen, maar voortaan allegorisch of metaforisch te nemen.”

Het is een gangbare oneliner: moslims zouden beter leren om hun Koran als mensenwerk te zien, net zoals christenen hun Bijbel al lang niet meer als iets goddelijk bekijken. Waarom een dergelijke uitspraak bijzonder problematisch is, heb ik in een eerder opiniestuk reeds beschreven. Laat ik me dus tot enkele puntjes beperken: het is in het verleden nooit een probleem geweest om passages uit de Koran metaforisch te interpreteren, er bestaan wel degelijk bijzonder kritische lezingen van de Koran die ook vandaag navolging vinden en de Koran is wezenlijk iets anders dan de Bijbel. Indien men de vergelijking met christenen wenst te maken, dan gaat het er niet om of men de Bijbel al dan niet als het letterlijke woord van God ziet. In het christendom is christus de openbaring. Doorheen de figuur van christus ‘ziet’ men God ‘in de wereld’. In de islam is de Koran de openbaring. Doorheen het boek ‘hoort’ men God ‘in de wereld’. Zoeken naar moslims die de Koran niet als ‘het woord van God’ beschouwen, is dus hetzelfde als zoeken naar christenen die Christus niet als ‘de zoon van God’ zien. En net zoals die laatste overtuiging christenen er niet van weerhouden heeft om heel kritisch het leven van Jezus te onderzoeken, net zo heeft het feit dat moslims de Koran als woord van God beschouwen er hen niet van weerhouden om heel kritisch met de tekst om te gaan – daarvan getuigen vele eeuwen tafsir en exegese.

De oriënt is exotisch, passioneel en sensueel

“Bij die esthetiek hoort in de islam ook het hele groepsgebeuren, dat is daar veel intenser dan in onze christelijke kerken. Veel sensueler en lichamelijker.”

Jawel, het staat er letterlijk: islam, als godsdienst uit de Oriënt, is ‘sensueler’. En wat is de reden daarvoor?

“Je bidt dicht naast elkaar, op een tapijt, op je blote voeten, schouders raken elkaar. Ik vind dat geweldig. Christelijke kerken zijn heel kil. Je zit allemaal apart op een houten stoel en als je elkaar op de koude marmeren tegels per ongeluk aanraakt excuseer je je onmiddellijk.”

Christelijke kerken beperken zich blijkbaar tot de Vlaamse of Nederlandse context. Orthodoxe kerken waar men recht blijft staan, heel wat buigingen maakt en iconen kust, worden over het hoofd gezien. Uitbundige evangelische gospelvieringen vol zang en dans al evenzeer. En ook de kaarsjesprocessie in Lourdes waarin een gigantische massa mensen zich elke avond naar de Mariagrot begeeft terwijl ze het Ave Maria zingen – toch één van de meest evident beelden van ‘standaard’ devotioneel volkschristendom – wordt vergeten. Nochtans vertonen deze en vele andere aspecten van het christendom behoorlijk expliciete elementen van ‘groepsgebeuren’, ‘schouders die elkaar raken’, ‘lichamelijkheid’ en ‘een warme sfeer’.

Omgekeerd ook natuurlijk: de stille zikr van de Naqshbandi, het bleke TL-licht in sommige moskeeën, de schelle en overstuurde luidsprekers die men in sommige steden voor de Azaan gebruikt. In de dagelijkse uitingen is de islam werkelijk niet altijd minder ‘kil’.

Doorheen het interview komt dan ook steeds dezelfde teneur bovendrijven: Leyers vindt de islam in hoofdzaak een regelgerichte, onveranderlijke, agressieve en primitieve religie. Als hij er in tweede instantie dan toch iets interessant in zit, dan is het de exotische passie en sensualiteit.

Het kan vermoedelijk niet oriëntalistischer worden dan dat.