De ondraaglijke lichtheid van Conner Rousseau over racisme

Dat Vooruit-voorzitter Conner Rousseau zich ergens tussen fascisten en 'wokers' opstelt, noemt Kif Kif-coördinator Nina Henkens ‘politieke leegheid’: "Racisme en ongelijkheid lijken voor Rousseau slechts talking points om zichzelf mee in de kijker te zetten, niet om beleid rond te voeren."

Afgelopen weekend blikte Vooruit-voorzitter Conner Rousseau in een ­interview in Het Nieuwsblad terug op de gebeurtenissen rond het Frontnacht-festival. Dat hij last minute standpunt innam tegen een vergunning voor het festival, schuift hij op ­ sociale media naar voren als een ­bewijs van zijn harde opstelling tegen extreemrechts. Het is communicatief slim, maar toont ook meteen aan hoe laag de lat ligt.

Het interview is voor Rousseau een gelegenheid om zich te positioneren in het racismedebat. Daarin stelt hij zich op tussen twee ‘extremen’: de ­fascist Dries Van Langenhove aan de ene kant en de ‘wokers’ aan de andere kant. Daarmee maakt Rousseau handig gebruik van de stijlfiguur die mensen als Van Langenhove zelf uitspelen om elke progressieve stem verdacht te maken. ‘In mijn ogen is een woker ­iemand super agressief (sic), die zijn groot gelijk wil opdringen aan een ander. En voor alles wat niet binnen de grote wokebijbel past, mensen op de brandstapel gooit’, zegt Rousseau.

Centrumfiguur

Als je het zo stelt, zijn ‘wokers’ inderdaad erg vervelend. Maar om drammers en eigenzinnigen op een lijn te zetten met Dries Van Langenhove is het wel nodig om diens racisme, ­homofobie, georkestreerde haatcampagnes en banden met neonazi’s uit de weegschaal te halen. Rousseau draait er zijn hand niet voor om.

In plaats van duidelijk te maken waar zijn partij voor staat in de strijd tegen racisme blijft Rousseau het koppig over zichzelf hebben, alsof daar – buiten hijzelf – iemand bij gebaat is

In het kunstmatig gefabriceerde spectrum ‘Dries versus wokers’, plaatst Rousseau zich als een van ­gezond verstand uitblinkende ­centrumfiguur. Maar tegelijkertijd blinkt hij ook uit in intellectuele en politieke leegheid. Als voorzitter van de socialistische partij slaagt hij er niet in om zijn bewering dat hij een antiracist is, verder te staven dan met de uitspraak dat hij ‘graag naar FC De Kampioenen kijkt, maar daardoor geen racist geworden is’. Een uitspraak die pijnlijk duidelijk maakt hoe figuren als Rousseau erin slagen om de debatten over racisme en ongelijkheid te verlagen naar een niveau waar het werkelijk nergens meer over gaat. Een slag in het gezicht van iedereen die zich inzet tegen ongelijkheid.

Of en hoe Rousseau antiracistisch is, is van bijkomstig belang. Hij zal het wellicht niet graag horen, maar it’s not about you, Conner. Hij had in het ­interview de kans kunnen grijpen om toe te lichten hoe de socialisten met beleidsmaatregelen de strijd willen aangaan met racisme.

Hij had het kunnen hebben over de praktijktests in Antwerpen, de vormingscursussen die de stad Gent opzet, of hoe de federale regering – waar Vooruit deel van uitmaakt – ­ recent nog maatregelen goedkeurde in de strijd tegen racisme.

In plaats van duidelijk te maken waar zijn partij voor staat, blijft Rousseau het koppig over zichzelf hebben, alsof daar – buiten hijzelf – iemand bij gebaat is. Zo geeft hij aan: ‘Ik ben wel overtuigd socialist, feminist en antiracist, maar niet op een agressieve, polariserende manier.’ Hoe dan wel, daar hebben we het raden naar. Want racisme en ongelijkheid lijken voor Rousseau slechts talking points om zichzelf mee in de kijker te zetten, niet om beleid rond te voeren.

Economie versus identiteit?

Volgens Rousseau zullen de belangrijkste discussies in de aanloop naar de verkiezingen van 2024 economisch van aard zijn (in tegenstelling tot het soort discussies waar hij zich in Het Nieuwsblad over buigt).

Daarmee toont hij aan dat hij niet inziet dat de strijd tegen racisme voor veel Belgen elke dag gevolgen heeft als het gaat over wonen, werk, welzijn en onderwijs. En niet los te zien is van economische vraagstukken. Voor de tweede keer haalt hij een valse tegenstelling aan, die van ‘economie’ versus ‘identiteit’, om het niet over de kern van de zaak te moeten hebben: hoe we als progressieven ­racisme en ongelijkheid in onze ­samenleving ­tegengaan.

Het doet de vraag rijzen wat erger is: populisten die openlijk racistisch zijn, of progressieven die met mediatieke rookgordijnen elk voorstel tegen ongelijkheid en racisme verhullen, uit angst voor het ‘woke’-verwijt.

In al zijn zelfvertrouwen zal Rousseau toch moeten leren dat niet alles over hem gaat, en dat hij kleur zal moeten ­bekennen in het racisme­debat zoals het een voorzitter ­betaamt: met daden en beleid, niet met praatjes over zichzelf.

Dit opiniestuk verscheen op 22-08-'22 in De Standaard en op hun website.



Over de auteur:

Nina Henkens studeerde af als sociologe en onderzoeksjournalist en werkte verschillende jaren als beleidsmedewerker rond kinderen en jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties. Als algemene coördinator van Kif Kif is ze verantwoordelijk voor het dagelijks reilen en zeilen van de organisatie. Haar expertisedomeinen zijn de leefwereld van jongeren in de marge en de spanning tussen mensenrechten, veiligheid en discriminatie.