Het hele punt van religie is dat het een vinger wijst richting een betere wereld.
De islamitische geleerde Abdal Hakim Murad is de decaan van het Cambridge Muslim College. In de net verschenen nieuwe editie van The Muslim 500, wordt hij opnieuw in de top vijftig geplaatst van de meest invloedrijke moslims in de wereld.
Dit voorjaar publiceerde Murad zijn jongste boek: Traveling Home: essays on Islam in Europe (‘Huiswaarts reizen: essays over Islam in Europa’) Daarin bespreekt hij verschillende urgente kwesties zoals islamofobie, de ecologische crisis en de plaats van religie in een seculiere wereld. Zoals steeds slaagt hij erin om een nieuw licht te werpen op dat soort debatten. Hij brengt noodzakelijke nuances aan en overstijgt de vastgeroeste tegenstellingen. Voor veel moslims kunnen Murad’s ideeën dan ook een stevige theologische basis bieden om de plaats van islam in het hedendaagse Europa te herdenken. En niet-moslims reikt hij talloze interessante inzichten aan die uitnodigen om ermee in dialoog te treden.
Ik sprak reeds in september met Abdal Hakim Murad, en dus enkele weken voor de gruwelijke gewelddaden die de afgelopen dagen in Frankrijk plaatsvonden. Die gebeurtenissen kwamen bijgevolg niet aan bod. Maar de onderwerpen waar we het toen wel over hadden, blijken daardoor nog relevanter.
Een van de hoofdthema’s van uw boek is ‘tanfiri islam’. Met dit concept verwijst u naar datgene wat anderen vaak ‘extremistische islam’ noemen. Maar ‘tanfiri islam’ kunnen we eerder vertalen als ‘afstotende islam’. Zo’n term – en de woordspeling die erin verborgen zit met het woord ‘taqfir’ (‘verkettering’) – kan een nieuw licht werpen op een vastgeroest debat. Want in de Europese context wordt islam al te vaak gepresenteerd als een extremistische en gevaarlijke religie die we enkel kunnen tolereren wanneer moslims zich aansluiten bij een ‘gematigde islam’ – dat wil zeggen, bij een ‘modernere’ en ‘minder religieuze’ islam. Maar jouw aanpak draait alles om. Volgens jou is het probleem van de ‘tanfiri’s’ niet dat ze te religieus zijn, het probleem is eigenlijk dat ze zich niet genoeg op de adviezen van de profeet of de gecumuleerde wijsheid van de traditie richten.
Inderdaad. De term ‘tanfiri islam’ is een van mijn semantische pogingen om de zeer emotionele gevolgen te ontwijken van woorden als ‘extremisme’ of ‘radicalisme’ die al te vaak gebruikt worden. Dergelijke termen zijn relativistisch. Wat de ene als extremist bestempelt, noemt de andere gematigd – en omgekeerd. Het gebruik van dat soort termen is dus te afhankelijk van de positie die je inneemt en helpt ons bijgevolg niet om een discussie erover te beslechten. Daarom zocht ik naar andere mogelijkheden die meer basis leken te hebben in de islamitische traditie zelf. Zo belandde ik bij de spirituele inzichten over het gevaar van ‘afstoting’.
Er is bijvoorbeeld een beroemde Hadith die zegt: “breng mensen goed nieuws, stoot ze niet af, maak het gemakkelijk voor hen en niet moeilijk.” Een andere Hadith zegt: “sommige mensen drammen zo hard door in hun religie dat ze er aan de andere kant uitkomen, als een pijl die door zijn doel gaat.” Deze uitspraken maken deel uit van een hele reeks profetische adviezen aan mensen om niet te rigide te zijn in religieuze zaken. Toch proberen de ‘tanfiri’ moslims, zoals ik ze noem, hun religie met zo’n intense striktheid te beleven dat ze uiteindelijk vreselijke mensen worden. Gebed lijkt hun hart niet te hebben verzacht, zoals het zou moeten. Ze zijn hardvochtig geworden in plaats van zachtaardig.
De stichter van onze religie heeft ons hier duidelijk voor gewaarschuwd. Hij wist dat het zich kon voordoen, net zoals het zich voordeed in de christelijke geschiedenis of de joodse geschiedenis. Daarom zei hij dat we ervoor moesten zorgen dat we mensen niet afstoten. Als je mensen van je religie wilt overtuigen, moet je die als een genezing en een oplossing presenteren, niet als het zoveelste probleem waar je koppijn van krijgt.
Als de ahadith zo duidelijk zijn over de kwestie, waarom negeren tanfiri moslims die profetische adviezen dan? Ze beweren van zichzelf nochtans geregeld dat ze zich strikt aan de leerstellingen van hun geloof houden.
Voor veel jonge mensen, die zich onderdrukt voelen in de getto's van West-Europa, lijkt zo’n advies gewoon niet erg aantrekkelijk of bevredigend. Als je met de rug tegen de muur staat en gemarginaliseerd wordt, dan voel je je dikwijls meer aangetrokken tot een vorm van identiteit en religie die juist eng en hard is, zodat je een vuist van verzet in het gezicht van je onderdrukker kan zwaaien.
Uiteindelijk zal men beseffen dat het zelfvernietigend werkt wanneer men op zo’n enge manier religieus is dat men anderen constant afstoot en er voor zorgt dat niemand nog religieus wil zijn.
In veel islamitische landen is religie dan weer in het nauw gedreven door de dictatoriale regimes of door de verwoesting van oorlog. Velen zijn gewoon woedend. Ze willen wraak voor al het onrecht dat hen werd aangedaan. Elke vorm van fatsoenlijke, dialogische religie spreekt hen bijgevolg niet aan. Daarenboven hebben sommige regeringen getracht de islam te nationaliseren. Men creëerde religieuze hiërarchieën en zorgde voor preken die door de staat gecontroleerd worden. In die preken wordt om cynische politieke redenen vaak de nadruk gelegd op het element van islamitische gematigdheid, zachtheid en mededogen. In de ogen van veel jonge moslims is dat discours daardoor in diskrediet gebracht.
Soms lijkt de huidige situatie dus uitzichtloos. Maar mijn religie leert me ook te hopen. Uiteindelijk zal men beseffen dat het zelfvernietigend werkt wanneer men op zo’n enge manier religieus is dat men anderen constant afstoot en er voor zorgt dat niemand nog religieus wil zijn.
Dit alles geldt in feite niet alleen voor tanfiri moslims. Het kan ons immers ook doen nadenken over elke vorm van politiek activisme. Ik ben zelf al verschillende jaren betrokken bij verschillende soorten activisme die gericht waren op antiracisme en geopolitieke rechtvaardigheid. Dus ik weet goed hoe moeilijk het is om de juiste balans te bewaren tussen helende mildheid aan de ene kant en de strijd tegen onrecht aan de andere kant. Hoewel de profeten ons vaak hebben aangespoord om het eerste na te jagen, moet het laatste ook gebeuren. Het immense machtsmisbruik dat we om ons heen zien, mag niet onder het tapijt worden geveegd. Maar eenmaal je de waarheid aankaart, nemen de machthebbers vaak hun toevlucht tot gewelddadige onderdrukking, wat vervolgens een vicieuze cirkel creëert van hard tegen hard. En door deze vicieuze cirkel kunnen goedbedoelende activisten soms ook tot ‘afstotende’ mensen verworden. Het is dan vooral hun kwaadheid die hen drijft en ze getuigen niet langer van de vrede die ze oorspronkelijk voor ogen hadden. Dus, hoe kunnen we het juiste evenwicht bewaren tussen die helende mildheid en de snijdende waarheid?
In al onze tradities combineerden de heiligen steeds een innerlijke strengheid inzake hun eigen devotionele en morele leven met een barmhartige zachtheid voor de zwakkeren en een profetische houding naar de machtigen toe. Op dat vlak is één van mijn favoriete figuren in de islamitische geschiedenis Sidi Lahcen Lyusi. Dat is een Berberse heilige van ongeveer 400 jaar geleden die beroemd was om het genezen van dieren, het liefhebben van de armen, enzovoort. De sultan van zijn tijd bouwde de muren van de stad Meknes en maakte een groot deel van de bevolking tot slaaf om die bouwwerken te vervolledigen. Velen stierven tijdens die harde arbeid en hun lichamen werden in de muur geworpen. Op een dag echter, nodigde de sultan Sidi Lahcen uit voor een diner in het paleis. Sidi Lahcen probeerde eronderuit te komen, maar uiteindelijk kon hij niet langer weigeren. Hij ging bijgevolg aan de vorstelijke tafel van de sultan zitten, nam het servies in zijn hand en wierp het op de grond. Hij brak het ene bord na het andere. Natuurlijk werd de sultan boos en vroeg hij aan de heilige: “Waarom werp je zo onbeschoft al mijn borden stuk?” Sidi Lahcen antwoordde echter: “Ik verbrijzel slechts klei die van aarde is gemaakt, terwijl jij de menselijke klei kapotmaakt die God Zelf heeft gemaakt.” Vanwege de grote liefde die iedereen voor de heilige had en vanwege zijn totale oprechtheid en onbevreesdheid, liet de sultan hem vertrekken. Maar de profetische stem die tegen de macht ingaat en zichzelf daardoor op het spel zet, vormde steeds één van de fundamenten van de grote religies.
Het hele punt van religie is dat het een vinger wijst richting een betere wereld. We moeten het drama van de situatie in Palestina in herinnering brengen, we moeten openhartig spreken over de opwarming van de aarde, we moeten ons uitspreken tegen het narcisme van de dominante discoursen, enzovoort. De oprechte preek houdt zich op dat vlak niet in. De predikant die rond de pot draait en telkens weer begint met een “ja maar” zal de moskeeën of kerken nooit met jonge mensen vullen. In die zin zijn veel religieuze leiders te gevestigd geworden. Ze willen zo graag iedereen te vriend houden en ervoor zorgen dat niemand last van hen heeft. Maar religie is profetisch, of het is niet.
Dat brengt ons bij het onderscheid tussen ‘goede woede’ en ‘slechte woede’, waar u zo vaak over spreekt.
Inderdaad. Als we woedend worden, vertonen we over het algemeen een gebrekkige zelfreflectie. We stellen de legitimiteit van onze boosheid te weinig in vraag. De Abrahamitische monotheïstische religies nemen op dat vlak echter een duidelijk standpunt in. Ze waarschuwen ons voor de gevaren van woede, maar erkennen ook de mogelijke rechtvaardige plaats ervan.
Woede zuiveren vraagt om eerlijkheid met onszelf.
Als zodanig konden de grote heiligen en de profeten soms boos worden. Jezus keerde bijvoorbeeld de tafels in de tempel om en joeg de geldwisselaars weg. Dit staat in schril contrast met andere tradities zoals vele vormen van boeddhisme die alle emoties proberen te overwinnen om tot een bestaan in deugdzame onverschilligheid te komen, niet onderhevig aan de turbulenties van het zelf, doordat men beseft dat het ‘zelf’ slechts een illusie is. Sommige westerse filosofieën, zoals het stoïcisme, probeerden emoties als woede op een gelijkaardige manier te overwinnen. Maar de morele kracht van het monotheïsme is gebaseerd op een subtiel evenwicht van het volledige palet aan menselijke emoties, aangezien ze allemaal deel uitmaken van de manier waarop God de mens geschapen heeft. Net als veel christelijke en joodse ethiek, doet de islamitische traditie ons er bijgevolg voor openstaan om onze menselijkheid in haar volheid te beleven in plaats van te proberen onszelf in een soort abstract, spiritueel ‘niets’ te veranderen. Woede is dus een legitiem deel van onze creatieve aard. Maar die woede moet natuurlijk gezuiverd worden, zodat we, zoals de soefi's zeggen, doorheen de wereld gaan en niet rondom de wereld, indien we tot bij God willen komen.
Woede zuiveren vraagt bijgevolg om eerlijkheid met onszelf. Wanneer we boos worden, doen we dat meestal omdat onze trots gekrenkt werd of omdat we het gevoel hebben dat onze rechten geschonden zijn. We zijn dan boos om onszelf. En daar waarschuwen de monotheïstische tradities ons voor. Als iemand op je teen trapt, word dan niet boos. Want hoe zou dat jou verder brengen? Bijvoorbeeld, als iemand je je erfenis afhandig maakt, probeer er dan misschien iets aan te doen, maar word niet boos. Daarentegen, als iemand anders onrecht wordt aangedaan, dan heb je het recht om boos te zijn. De ahadith beschrijven dan ook dat de profeet boos werd, maar nooit om zichzelf. Als hij zelf werd gekwetst of mishandeld, was hij vergevingsgezind. Maar als de rechten van iemand anders werden geschonden, dan werd hij boos. En dat appelleert aan onze menselijke intuïtie dat het in feite onmenselijk is om niet boos te zijn over ongelijkheid, armoede of de opwarming van de aarde. We kunnen niet achteroverleunen en rustig wat mediteren als we met deze problemen geconfronteerd worden. Woede is in dat geval een legitieme reactie. Het is een profetische reactie.
Maar hoe kunnen we het onderscheid helder krijgen tussen profetische woede en ego-woede?
Dat vereist geestelijk onderscheidingsvermogen. Het vereist de externe hand van een gids en het vereist rijping door menselijke ervaring. Mijn leraren zeiden altijd dat de zeldzaamste van alle menselijke emoties de boosheid is die louter ter wille van God bestaat. Als we boos zijn, zelfs als we denken dat we ons kwaad maken om onrecht, gaat het ten dele ook over kwetsuren van ons ego. Het gebeurt dus niet vaak dat mensen alleen maar boos zijn vanwege Gods heerlijkheid en omdat Zijn dienaren geschaad worden.
We moeten onze trots wat minder vooropzetten en wat meer moeite doen om enkel boos te zijn op manieren die menselijke bloei zullen bewerkstelligen in plaats van wederzijdse vernietiging.
We zouden ons meer over dit soort kwesties moeten bezinnen, aangezien iedereen tegenwoordig erg kwaad is. De media is boos. De politici zijn boos op elkaar. Wij zijn boos op de politici. En iedereen is boos op het coronavirus. De wereld barst dus van woede. Religie moet op een proactieve manier mensen eraan herinneren dat we onszelf goed moeten diagnosticeren. We moeten onze trots wat minder vooropzetten en wat meer moeite doen om enkel boos te zijn op manieren die menselijke bloei zullen bewerkstelligen in plaats van wederzijdse vernietiging.
Eén van de zelfdiagnoses die u naar voor schuift in uw boek, is een eerlijke reflectie over een eenvoudige vraag: denken we dat wij de baas zijn over de geschiedenis of erkennen we God als de uiteindelijke auteur van de geschiedenis? In zekere zin is dit precies het probleem van tanfiri moslims. Hoewel ze constant de naam van God aanroepen, menen ze uiteindelijk dat ze zelf het lot van de wereld moeten bepalen. Ze stopten met zich te over te geven aan Gods voorzienigheid. Dus als we onderscheid willen maken tussen goede woede en slechte woede, moeten we er ons voor hoeden om niet dezelfde fout te maken. We moeten in onszelf nagaan of we nog steeds op God vertrouwen om uiteindelijk het evenwicht te brengen waarnaar we verlangen. Alleen, hoe correct dit op spiritueel vlak ook mag zijn, in de ogen van sommigen zal zo’n redenering de poort naar fatalisme openen. Hoe zorgen we ervoor dat zo’n overweging ons niet tot de gedachte leidt: “Ach. Ik kan er toch niets aan doen. Dus laat ik me maar terugtrekken en alles overlaten aan God”?
Op een complexe manier handelen we op twee niveaus. Er is een laag aan de oppervlakte waarop we moeten aannemen dat oorzaak en gevolg, tijd en ruimte echt zijn. Maar op een dieper niveau is er een besef dat de goddelijke almacht door geen enkele menselijke kracht kan worden tegengegaan. Dus de sereniteit of de zelfbeheersing die aan de oppervlakte bestaat, welt op vanuit een dieper niveau. In het Onze Vader bidden christenen bijvoorbeeld: “Uw wil geschiede.” En uiteindelijk zullen we inderdaad terugkeren naar Degene die uiterst rechtvaardig is, en op een dag zal elk onrecht worden rechtgezet. Dat besef kan een gezonde gemoedsrust teweegbrengen. In deze coronacrisis zien we bijvoorbeeld een grote toename van psychische problemen, vooral onder jongeren. Volgens de meest recente cijfers gaat het in Groot-Brittannië om een verdrievoudiging. Maar niet voor religieuze mensen. Het lijkt erop dat gelovigen uit alle religies hier beter mee om kunnen dan mensen die denken dat deze wereld het enige is wat er is. Zelfs als die gelovigen het niet exact in dit soort bewoordingen uitdrukken, hebben ze diep van binnen het gevoel dat er uiteindelijk een liefdevolle God is die voor ons zorgt.
Op het diepste niveau van onze ziel hebben we als religieuze mensen dus de zekerheid dat alles in Gods handen is. En finaal is daarom alles goedheid, mededogen, genade, gerechtigheid. Maar aan de oppervlakte waar wij, als beperkte mensen, ons bewuste zelf manifesteren, is de wereld natuurlijk een soort flipperkast. We stuiteren rond en het is allemaal erg hectisch. De diepe wijsheid zou ons echter in staat moeten stellen ons gezonde verstand te bewaren, terwijl we in het leven van crisis naar crisis gaan.
Deze twee niveaus zijn natuurlijk niet volledig gescheiden vormen van bewustzijn. Hoe kunnen we ze in psychologische en existentiële zin met elkaar verbinden?
Door herinnering - wat we ‘dhikr’ noemen in de islamitische traditie. En dit is niet per se een bewust iets. Het is niet alleen de devotionele herhaling van een Goddelijke naam of een gebedsvers. Ik herinner me dat ik les Engels gaf op de British Council in Caïro en er toezicht hield tijdens de examens. Het was een belangrijk moment voor veel Egyptische studenten. Ze hadden veel voor de lessenreeks betaald en het was een stressvolle schrijftest tegen de klok. En toen merkte ik dat er om de tien minuten één van hen zachtjes mompelde: “Allah…” Je kon zien hoe de lichaamstaal van iedereen in de klas veranderde en hoe iedereen zich even ontspande. Het herinnerde hen eraan dat wat ze aan het doen waren uiteindelijk toch niet het belangrijkste in het leven was.
Soms komt er ook gewoon iets ongevraagd in ons naar boven, uit een gebied van de geest dat we waarschijnlijk nooit helemaal zullen begrijpen.
Maar soms komt er ook gewoon iets ongevraagd in ons naar boven, uit een gebied van de geest dat we waarschijnlijk nooit helemaal zullen begrijpen. Dergelijke momenten hebben meer te maken met het rijk van de verbeelding of dromen. Er is dan sprake van directe communicatie met een onzichtbare wereld. Dat valt allemaal wat buiten het bereik van de menselijke taal, maar uiteindelijk schuilt daar ons echte zijn. En met ‘ons echte zijn’ bedoel ik niet een soort privé innerlijk waar onze intiemste herinneringen opgesloten liggen. Ik bedoel het Zijn met een hoofdletter Z. In de mate dat we verbonden zijn met dit grotere Zijn, worden we bijvoorbeeld volledig getransformeerd wanneer we schoonheid waarnemen in de wereld. Want wanneer we getuige zijn van schoonheid, dan komt dit diepere innerlijk op de één of andere manier aan de oppervlakte en krijgen we een gevoel van heimwee naar ons ware Zijn.
Daarin schuilt een van de mysteries van religie. Onze theologische praatjes proberen alles heel helder te maken, maar de echte realiteit van onze ervaring van onszelf, anderen en de wereld, schuilt uiteindelijk heel diep in ons. En dat is geen Freudiaanse kijk op ons menszijn, want Freud zegt dat wat diep binnen ons zit ruw en visceraal is, en te maken heeft met gruwelijke oertrauma’s. Maar wij zeggen net dat wat in de diepte van onszelf zit, iets lichtgevend is – en de helderheid van dat licht is wat we werkelijk zijn. We moeten ons dat enkel blijven herinneren.
Dit interview is onderdeel van een langer podcastgesprek. Het werd geredigeerd om beter in een tekstueel format te passen. Je kunt het volledige gesprek beluisteren in je favoriete podcast-app via ‘Re-visioning Religion’.