[kortverhaal] Dromen over Koraal

Mijn ogen gaan open en ik zie de kakkerlak ter grote van een muis net langs mijn neus trippelen. Ik ben thuis. De zon brengt hier meer warmte, het water voelt frisser, het eten is lekkerder
[kortverhaal] Dromen over Koraal
 

Mijn ogen gaan open en ik zie de kakkerlak ter grote van een muis net langs mijn neus trippelen. Ik ben thuis. De zon brengt hier meer warmte, het water voelt frisser, het eten is lekkerder en de geur van vers gebakken brood die door straatventers vroeg in de morgen de kamer binnendringt is mijn wekker. Vandaag ga ik vissen, straks maak ik mijn eigen vishengel met een bamboestok en wat draad. Ik word opgehaald door een neef en we begeven ons naar het strand waar enkele vrienden ons opwachten. We gebruiken twee boomstamkano’s. De vrienden van mijn neef zijn nieuwsgierig en stellen vragen over Europa, ze reageren met ongeloof wanneer ik zeg dat het hier leuker is. Ik zeg hen dat het er koud is, zowel het weer als de mensen. Moest ik ooit beslissen hier definitief te blijven zal heimwee me niet ten dele vallen. Ik word plots droevig omdat ik binnen enkele weken alweer op het vliegtuig zal zitten. Onze kano is al een eind van land verwijderd, ik voel me een beetje misselijk worden door het wiegen en overloop in gedachten mijn ontbijt. Mango. Brood met gezouten boter en confituur. Thee met melk en suiker. Ik moet me sterk houden. Ik wil niet de ‘westerling’ zijn die bij het minste door de knieën gaat. De toerist. De verloren zoon die teruggekeerd is maar waarvan de wortels niet langer diep zitten. Ik kijk naar mijn neef en doe teken naar mijn maag, hij wijst naar het water en lacht. Hij zegt dat het de vissen zal aantrekken. Seconden later drijft mijn ontbijt in het zilte nat . De vrienden vragen of het gaat. Ik knik en staar in stilte naar het water. Ik voel schaamte.

We varen iets verder en halen onze hengels naar boven. Twee jongens duiken met zelfgemaakte speren in het water. Een kleine school bontgekleurde vissen stuift uiteen en een zandwolk zorgt voor vertroebeling van mijn gezichtsveld. Ik wil ook het water in, het lonkt naar me, ik doe mijn t-shirt uit en waag de sprong.

Een onderwaterwereld betreden is een beetje astronaut zijn. Je begeeft je immers op onbekend terrein en ziet koraalriffen die als een buitenaards landschap leven herbergen en het verwonderde kind in jezelf naar buiten stuwen. Wezens die uit de fantasie van een lsd-trip lijken te zijn ontsproten. Ik zie overal zee-egels, sterren en anemonen. Het is in deze lagune dat mijn vader, Poseidon van zijn generatie, veertig jaar geleden oog in oog stond met een schorpioenvis. De jaren zullen het verhaal wel aangedikt hebben, maar niettemin was het zeemonster angstaanjagend genoeg om hem de schrik van zijn leven te bezorgen. Hij vertelde over murenen, grote landkrabben, gele vliegen die eigenlijk wespen zijn en de bossen waar hij bijna altijd vertoefde, tot grote ergernis van zijn vader. Ik voel me vandaag, in deze zee, ondergedompeld in de geschiedenis van mijn bloedlijn. Mijn neef lacht, hij heeft een inktvis in zijn rechterhand. Hij helpt me de boot opklauteren, zijn vrienden hebben allemaal heel wat vis gevangen. Ik ga met lege handen naar huis, maar dat vind ik niet erg. De zon staat ondertussen lager en er is meer volk op het strand. Ik koop een kokosnoot met een rietje en een pakje samosas.

 

Ik ben uitgenodigd om te eten bij familie. De mannen zitten buiten terwijl de vrouwen in de keuken verschillende maaltijden klaarmaken. We hebben een kip geslacht. Op het menu staat onder andere ‘poisson salé’, gebakken rijst, ‘cari poulet’ en gefrituurde snacks. Bier, donker oranje fanta en cola vloeien rijkelijk. Mijn opa drinkt rum. Hij is 70 en gaat nog elke dag werken. De zon is nog maar half zichtbaar, een frisse bries kondigt de nacht aan. Muziek speelt en er wordt volop gepraat.

De volgende dag wordt ik meegenomen naar de stad Curepipe waar zich een dode vulkaan bevindt. Ik sta aan de rand en kijk naar beneden - een diepe krater, veel groen en enkele herten maar verder niet veel bezienswaardigheden. Ik stel voor om naar ‘la terre aux sept couleurs’ te gaan, een domein waar je zand in zeven verschillende kleuren ziet. Het heeft ook een vulkanische oorsprong. Er bestaan foto’s van mij als kind dat er vrij rondliep. Nu is blijkbaar alles afgezet. Het blijft wel een prachtig zicht. Ik vertrouw op mijn geheugen en neem geen foto’s. Het mooie aan herinneringen is dat ze plastisch zijn. Naarmate de herinnering ouder wordt, verandert het van vorm, blijft het zichzelf vernieuwen, voegt het details toe, laat het dingen weg. Mijn neef slaat zijn arm rond mijn schouder en zegt dat hij het fijn vindt dat ik er ben en mij ooit hoopt te bezoeken in Europa. We nemen de bus terug naar Mahebourg en krijgen gezelschap van twee vriendinnen. Ik word uitgenodigd om met hen naar het strand te gaan voor een barbecue. Ze vinden mijn pogingen om creools te praten grappig en amuseren zich met mij alle vloekwoorden aan te leren. Op het strand zit een groepje mannen in kring te slaan op een ‘ravanne’, een traditioneel slaginstrument en binnen de cirkel dansen vrouwen in traditionele klederdracht de ‘sega’, de folkloristische dans van het eiland. Een groot vuur baadt het strand in een mysterieuze gloed waarbij schaduwen speels op het ritmisch getrommel bewegen. Ik lig op mijn rug en kijk hoe de nacht een deken van sterren over dit klein stukje wereld laat vallen. Ook hier voel ik me nog een beetje astronaut.