Onze koloniale kijk op oosterse spiritualiteit

Hoewel het onderwerp ‘religie’ de gemoederen geregeld verhit, wordt ‘oosterse spiritualiteit’ over het algemeen als iets positief gezien. Vooral het boeddhisme en moderne uitlopers daarvan zoals mindfulness zijn bijzonder populair. Maar hoe onschuldig ook, de alomtegenwoordigheid van Boeddha’s in wellness centra en kleurrijke oosterse wijsheden op Instagram, verraden uiteindelijk een behoorlijk koloniale bril op religie. Om wat beter na te gaan hoe dat precies zit, ging ik in gesprek met Paul Van der Velde.

Paul van der Velde is hoogleraar aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en publiceerde dit jaar het intrigerende boek ‘De huid van de Goden’. Aan de ene kant is het erg antropologisch en beschrijvend, aan de andere kant is het zeer persoonlijk en poëtisch. Daarnaast is het ook een zeer lijvig boek van 862 pagina’s. Hoewel Paul reeds vele boeken schreef, wou hij dus duidelijk nog iets kwijt. En wat hij kwijt wou, heeft veel te maken met de verhouding tussen innerlijk en uiterlijk.

In Europa wordt vaak naar ‘oosterse spiritualiteit’ gekeken als iets wat louter met het innerlijk bezig is. Men contrasteert het vaak met religies als christendom, jodendom en islam, die teveel met leefregels en uiterlijkheden zouden bezig zijn. Maar als je boek iets aantoont, dan is het dat ook Azië wemelt van de uiterlijkheden en dat het innerlijke er zeker niet altijd centraal staat.

Dat is inderdaad één van de kernboodschappen van het boek. Op mijn negentiende ging ik voor het eerst naar India met in mijn achterhoofd het beeld dat ik op de middelbare school had meegekregen. Dus ik werd zelf eveneens aangetrokken door een zoektocht naar het innerlijke. Maar dan kom je in India… een verzengende hitte, stof, kleuren en impressies. Eén en al kleur. In de tempels kwam ik niet op een yogamat te zitten, maar stond ik wel in een rij met duizenden hindoes te wachten tot ik een glimp opving van een godenbeeld. De realiteit is dus eerder: vermiljoenpoeder dat op je voorhoofd gesmeerd wordt, mantra’s die luid gescandeerd worden en zo dicht tegen mensen aanlopen dat je niet eens meer weet wiens zweet precies over jouw lichaam aan het stromen is.

Ondertussen ben ik er meer dan zestig keer geweest en ook talloze malen in andere Aziatische landen. En dat soort aspecten vielen mij sterk op in de loop der jaren. Maar inleidende boekjes over hindoeïsme beginnen steevast met theorieën over innerlijke spiritualiteit of de leer van de veda’s. Er klopt dus iets niet in onze beeldvorming. En dat was voor mij de reden om te zeggen: “Nu gaan we eens kijken naar uiterlijkheden van Azië. De mens in Azië. De aarde in Azië. Wat zien we? Wat voelen we?” Pas op, dat ‘naar binnen keren’ is zeker niet afwezig in Azië. Alleen, het is er veel minder prominent, veel minder aan de buitenkant waarneembaar dan wij in het westen vaak denken.

Onze eigenaardige beeldvorming over het innerlijke en het uiterlijke in ‘het oosten’, is ook nauw verweven met onze ideeën over authenticiteit. Want dat begrip heeft in Azië een andere betekenis dan in Europa, zo leg je uit in je boek. Wij vinden iets authentiek als het heel erg oud is, terwijl men in Azië dikwijls iets authentiek vindt wanneer het in een rituele context thuishoort.

Inderdaad. Ook over authenticiteit hebben we een heel romantisch beeld. Authentiek betekent ‘echt’ ofzo. Maar de dingen zijn eigenlijk ‘echt’ op basis van het feit dat ze bestaan. Alleen, dat bedoelen we meestal niet. Met ‘echt’ bedoelen we wel dat het iets heel ‘oorspronkelijk’ zou zijn. Laat ik dat misschien concreet illustreren. In Birma wordt het oude hout van kloosters omgevormd tot Boeddhabeelden. Aangezien dat hout jarenlang onderdak bood aan monniken die allerhande sutra’s reciteerden, veronderstelt men dat het helemaal geïmpregneerd is met de kracht van de taal van die monniken. Dus als je een Boeddhabeeld, dat uit dat hout gemaakt werd, in je huis zet dan zullen alle geesten gillend het huis verlaten. Ze kunnen het residu van die reine Pali taal niet verdragen. Wanneer ik echter met zo’n Boeddhabeeld naar het Spiegelkwartier ga in Amsterdam, waar de grote galeries zitten, dan word ik de winkel uitgelachen. “Ja meneer, het materiaal is wel oud, maar u bent er ingetrapt want het snijwerk is twintigste-eeuws.”

Op eenzelfde manier komen Westerse toeristen in een tempel in Bangkok en vinden ze het maar niets wanneer die vol staat met plastieken kopietjes van het grote Boeddhabeeld in de tempel. Ze vinden dat meestal erg kitsch en nep. Maar voor de boeddhisten in Thailand delen die kopietjes in de kracht van het Boeddhabeeld omdat ze naast het origineel hebben gestaan. Voor hen zijn ze dus erg authentiek.

Vanuit die optiek zijn onze gangbare ideeën over authenticiteit misschien ook wat schizofreen. Want al bij al kan je op twee manieren ‘authentiek zijn’: ofwel is het heel erg oud en oorspronkelijk ofwel is het zo nieuw en creatief dat je er als eerste mee aan komt draven. Want dan slaagde je erin om ‘helemaal jezelf te zijn’. En ook dat tweede idee vind je terug in de wijze waarop mensen vandaag met ‘oosterse spiritualiteit’ omgaan. Zo krijgen we aan de ene kant het idee dat ‘het echte boeddhisme’ te vinden is bij de Boeddhabeelden die helemaal onder het mos zitten in Angkor Wat – een ‘spiritualiteit van de ruïnes’ zoals jij dat noemt – maar aan de andere kant krijgen we het idee dat het boeddhisme pas beleefd wordt zoals het hoort wanneer we het in het jasje steken van een moderne mindfulness coachingscursus.

Zo is dat. Maar de twee ideeën haken ook in op elkaar. Want als het even kan, dan probeert men het alleroudste ook met het allernieuwste te verbinden. Dan brengt men in één of andere bedrijfscoaching iets nieuw psychologisch met mindfulness, plaatst men een Boeddha in de hal en zegt men: “ja hoor, hier werken wij met ideeën die de Boeddha ook al had.” Zoiets voegt blijkbaar meteen een enorme autoriteit toe, hoewel het soms over hele nieuwe dingen gaat.

Zo’n houding wordt natuurlijk ook wat problematisch wanneer Europeanen als toeristen in Thailand komen en heel erg verbolgen doen over de neonlichtjes in een tempel en dat afdoen als een ‘verwatering’ of ‘corruptie’ van het boeddhisme. Want dan komt er een eigenaardig soort arrogantie bovendrijven waarbij men denkt beter te weten wat ‘het echte boeddhisme’ is dan de inwoners van een land dat al eeuwenlang boeddhistisch is.

En ook daarachter schuilt een heel romantisch ideaal: de overtuiging dat er in iedere mens een soort ingeboren kennis zit, een kern die van nature al onvoorstelbaar wijs is. Het zou die kern zijn die Boeddha op het spoor was gekomen, die ondergesneeuwd geraakte maar die we nu, met nieuwe technieken, terug op het spoor komen. Nou, het zou mooi zijn als het zo is. Maar in de praktijk zie ik die wijsheid toch niet altijd, als ik zo vrij mag zijn. 

Waar komen dat soort ideeën volgens jou precies vandaan?

Ik verbind het altijd heel erg met de negentiende eeuw en het ontstaan van de esoterische genootschappen in Amerika. Allerhande esoterisch gedachtegoed bestond natuurlijk ook in Europa, maar in Amerika heeft het toen een enorme boost gekend. De heilige plaatsen en pelgrimsoorden van de religies die de Europese migranten aanhingen, lagen allemaal in Europa en het Nabije Oosten. Daar konden ze dus niet langer heen. En de heilige plaatsen van de inheemse Amerikanen waren ontheiligd. Men zag hen trouwens nauwelijks als mensen. Dus die boden ook geen soelaas. Gevolg: men ging spirituele wijsheid diep van binnen zoeken. En dat ‘pelgrimeren in jezelf’, ging gepaard met het idee dat intuïtie de toegang kon verschaffen tot de kennis die diep in je zit.

Eén van de belangrijkste verspreiders van deze ideeën was de theosofie, een groepering die in 1875 opgericht werd door Blavatsky, Olcott en Judge. Hun impact was enorm. Ze gaven een stevige duw aan het idee dat je die ingeboren wijsheid binnen alle religieuze tradities kan aantreffen. Je moest die tradities enkel ontdoen van het culturele en het lokale, want dat was allemaal dogmatisch en verkeerd. En onder die problematische lagen, zou je de kern kunnen vinden.

Dit soort ideeën over ‘oosterse spiritualiteit’ hebben dus in grote mate een Amerikaanse oorsprong. Maar is het niet ook sterk beïnvloed door Europees oriëntalisme? Het oriëntalistische academische onderzoek uit de 19de eeuw zorgde immers ook voor een tweeledig beeld over ‘het oosten’. Aan de ene kant vond men het primitief en barbaars. Oosterlingen waren allemaal mannen met baarden, tulbanden en kromzwaarden. Maar aan de andere kant zag men het oosten ook als iets mystieks en sensueels – zij het dat die facetten achter een sluier verborgen zaten. En dat haakt natuurlijk meteen in op wat je zegt: de echte, oude waarheid zit achter een sluier. De cultuur op zich is barbaars, zo was het idee, maar als je maar lang genoeg archeologisch bleef graven, dan kon je de oorspronkelijke mystiek wel ontdekken.

Dat zag je ook in de vele ideeën rond de verloren gegane wijsheid van Atlantis, Alexandrië en Cordoba. En interessant genoeg brengt ons dat trouwens ook in verband met racistische en zelfs nazistische ideeën die op het einde van de 19de eeuw en in het begin van de 20ste eeuw sterk leefden. Want ook de nazi’s gingen op zoek naar verloren gewaande schatten die grote psychische krachten zouden bezitten. De films van Indian Jones zijn in die zin op ware feiten gebaseerd. De figuur van Indiana Jones zelf is gebaseerd op de archeoloog Langdon Warner die de zijderoute bestudeerde. En de nazi’s gingen effectief op zoek naar de Heilige Graal en de Ark des Verbonds. Want in hun ogen was de Ark een Indo-Europese – en dus Arische – relikwie die verkeerdelijk in Joodse kringen was beland en die terug moest naar de ‘rechtmatige eigenaars’. Evengoed kwamen de nazi’s ook een ‘naziboeddha’ op het spoor. En zo ook de swastika. Dat is immers een symbool dat je veelvuldig in Azië aantreft. Het had en heeft er weliswaar een totaal andere betekenis dan in Europa, maar dat weerhield de nazi’s er niet van om verwantschap te claimen met ‘het oorspronkelijke gedachtegoed’ uit de regio.

Een andere parellel is het feit dat men ook binnen de theosofie zich afkeerde van het semitische gedachtegoed. Net daarom had men die grote focus op Oosterse spiritualiteit. De semitische traditie vond men maar niets, maar het oorspronkelijke Indo-Europese gedachtegoed zou het meest verhevene zijn. En dat gedachtegoed kon je in oude Pali- en Sanskrietteksten ontdekken. Dat zorgde er ook voor dat vele nazi’s ervan overtuigd waren dat de uitbreiding van de ‘lebensraum’ in het oosten moest gezocht worden en niet in Amerika, want de Europeanen zouden oorspronkelijk uit dat oosten vandaan komen.

Doorheen dit alles speelt de taalkunde natuurlijk ook een grote rol. In de 19de eeuw kwam men immers tot de ontdekking dat semitische talen zoals Hebreeuws en Arabisch anders in elkaar zaten dan Indo-Europese talen. En binnen de gangbare ideologieën zag men de Semitische talen ook als minderwaardig. Men vond ze ‘minder rationeel’. En dat brengt ons natuurlijk terug tot het hele idee van ‘innerlijk versus uiterlijk’. De Indo-Europese talen en culturen zag men als verhevener en geestelijker terwijl men van de semitische talen en culturen vond dat ze primitief waren en op uiterlijkheden gericht. Zo wordt dus duidelijk waar dat idee van ‘het innerlijke, spirituele oosten’ vandaan komt en in wat voor problematische context het ontstond. Maar we kunnen ons natuurlijk de vraag stellen: waarom blijven die ideeën vandaag zo gangbaar? Want, zoals je zelf aangeeft, iedereen die ooit in India is geweest, heeft aan den lijve ondervonden dat het zeker niet allemaal zo ‘innerlijk’ is. Waarmee ik natuurlijk ook niet wil doen alsof het oosten louter om uiterlijkheden zou draaien. Ik wil enkel aangeven dat er finaal weinig verschil is. Zowel in oost als west tref je niet alleen spiritualiteit aan, maar ook materialisme. Je vindt overal zowel innerlijkheid en uiterlijkheid. Dus waarom blijft die eenzijdige beeldvorming toch bestaan?

Blavatsky stroomt ons nu eenmaal heel diep door de aderen. Zeker in Nederland. Veel theosofen bevonden zich in onze voormalige kolonie en brachten die ideeën mee naar hier. We kijken dus tot op vandaag met een zeer oriëntalistisch en romantisch beeld naar Azië. En daaronder schuilt op de één of andere manier toch dat diepe verlangen dat er ergens een plek moet zijn waar het beter is dan hier, een plaats waar het minder jachtig en minder gehaast is. We hunkeren naar een perfecte plek op deze wereld waar we die ‘diepe wijsheid’ kunnen ontdekken. En als die dan toch niet op aarde te vinden is, op Ibiza ofzo, dan maar diep in onszelf. Dan gaan we dus op een yogamat zitten, vanuit het idee dat yoga een heel erg oude techniek is om je tot die wijsheid te brengen – ook al is hedendaagse lichaamsyoga eigenlijk een behoorlijk modern fenomeen.

Nu goed, als iemand zich beter voelt door af en toe wat yoga-oefeningen te doen, dan is dat natuurlijk geen enkel probleem. Als je het gevoel hebt een beter mens te worden door af en toe de neerwaartse hond houding aan te nemen, dan is daar niets mis mee. Het wordt alleen wat eigenaardig wanneer het plots naar voor geschoven wordt als een zaligmakende techniek omwille van zijn zogezegde eeuwenoude kracht. Bij bedrijven zie je dat van tegenwoordig wel eens. Is de werkdruk te groot? Dan stuur je toch de hele afdeling op mindfulness? En als het dan nog niet goed gaat, dan zeg je gewoon: “Jullie hebben toch mindfulness geleerd? Dus je kan het ondertussen toch wel aan?” Op zo’n moment loopt het wel fout natuurlijk.

Met andere woorden, ideeën die ontstaan zijn in een context van kolonialisme hebben een nieuwe vertaling gevonden in de hedendaagse context van neoliberaal consumentisme. Dat zie je ook in het feit dat je geen sauna meer kan binnenlopen zonder er een Boeddhabeeld aan te treffen. Het wekt eenzelfde idee op: we brengen je wat wijsheid en relaxatie uit het oosten, zodat je één keer per week wat kunt ontstressen van je jachtige westerse leven.

Inderdaad. En vaak maken mensen daarbij een gebaar om aan te geven dat het van je hoofd naar je hart moet gaan. Naast de mindfulness krijg je daarom ook de heartfulness en de compassion based therapy. Het wordt allemaal heel erg op een gevoelsniveau gebracht.

Nochtans bestaat in verschillende vormen van boeddhisme een sterke debatcultuur. In veel Aziatische kloosters worden ook kilometers teksten van buiten geleerd. Maar in het westerse boeddhisme niet. Sommige Aziatische leraren en Westerse leraren die in Azië les namen, zagen al vrij snel dat zoiets niet aan zou slaan. “Laat ze maar voelen, ze hebben al teksten genoeg,” was de redenering. En dan krijg je dus inderdaad mensen die denken dat boeddhisme een en al gevoel is en de boodschap uitdraagt ‘dat je al je emoties mag hebben’. Maar dan moet je maar eens een lekkere Theravada tekst lezen die uitlegt hoe je met je gevoel dient om te gaan. Dat zal meteen heel anders klinken. Zo hoorde ik onlangs een dame verkondigen dat Boeddha nooit gezegd heeft dat je niet lekker mag eten. Nou, dat heeft hij zeker wel gezegd. Haal de Pali canon maar eens bij. Daar staan nogal rauwe teksten in rond walging over eten. Maar die worden hier niet gelezen. Men gaat zeer selectief om met de traditie.

Wat zijn dan jouw adviezen om op een gezondere manier met Aziatische tradities omgaan?

Op de eerste plaats moeten we ons natuurlijk gewoon bewust zijn van de problematische beeldvorming. Lees daar bijvoorbeeld eens een goed boek over. Want wat is er tegenwoordig mis met lezen? Je kan er zoveel van bijleren. Er is genoeg stevige literatuur die de beeldvorming doorprikt.

Daarnaast komt het eropaan van jezelf zo eerlijk mogelijk enkele vragen te stellen wanneer je in een Aziatisch land komt: Wat zie ik nu werkelijk? Welke discrepanties vallen me op? En ga dan niet meteen schrikken als je bijvoorbeeld merkt dat één of andere Indiase goeroe corrupt is. Want dat komt uiteraard allemaal voor. Het zijn ook maar mensen. Of neem nu hier in Nederland. De laatste jaren kwam naar boven dat een aantal boeddhistische leraren zich vergrepen hadden aan hun leerlingen. Veel mensen waren totaal geschokt omdat ze ervanuit gingen dat zoiets onder boeddhisten niet gebeurde. Maar wat dacht men dan? Dat zo’n dingen plots niet meer voorvallen omdat men toevallig bezig is met ‘oosterse spiritualiteit’? Op dat vlak heb ik trouwens ooit een wijze raad gehoord van de Belgische zenleraar Tom Hannes: “als je aan je vrienden of familie niet durft te vertellen wat er tijdens een meditatie- of yogaweekend gebeurt, dan moet je je afvragen of je goed bezig bent.” Blijf dus steeds kritisch – zowel naar de ander toe als naar jezelf.

En natuurlijk kunnen oost en west van elkaar leren. Een vruchtbare dialoog is zeker mogelijk. Al kan je je afvragen of ‘dialoog’ wel de juiste omschrijving is. Want al bij al gaat het niet echt om twee gesprekspartners. ‘Het oosten’ tegenover ‘het westen’ plaatsen is uiteindelijk ook maar een construct. Je kan helemaal geen veralgemenende uitspraken doen zoals “Boeddhisten denken hier zus of zo over”. Daar zijn ze veel te divers voor. Maar eenmaal je openstaat voor die diversiteit kan je er veel van opsteken. Daarvoor moet je enkel blijven kijken, ruiken en waarnemen.

 

Dit is een klein en verwerkt onderdeel van een gesprek dat je in zijn geheel hieronder als podcast kan beluisteren. In die podcast gingen we nog veel dieper in op de thema’s die in dit interview aan bod komen.

Wil je op de hoogte blijven van onze volgende podcast-afleveringen? Abonneer je dan op Koffie met Kif Kif via iTunes, Spotify, Stitcher of je eigen favoriete podcast app.