Op dinsdagavond 16 oktober presenteerden het expertisecentrum voor islamitische culturen MANA, het kenniscentrum voor gender en etniciteit ella en het Vlaams-Nederlandse deBuren in samenwerking met Atlas het eerste deel van hun lezing- en debatreeks Tussen Ziel en Zonde. Niet alleen het prikkelende thema Het vrouwelijke lichaam en seksualiteit wist redelijk wat mensen naar het Antwerpse Atlascentrum te lokken: de komst van de Brits-Nederlandse schrijfster en columniste Naema Tahir zat hier ook wel voor iets tussen. Tahir staat in Nederland namelijk bekend als een vrijgevochten, kritische moslima. Dit label kreeg ze na haar debuut Een moslima ontsluiert (2005) waarin ze een persoonlijk relaas gaf over haar jeugd in Pakistan en over haar eigen complexe, dubbele identiteit. Dat Tahir –die duidelijk beïnvloed is door het moslimfeminisme– zich samen met gender- en etniciteitsexperte en ella-coördinatrice Chia Longman mocht buigen over de kwesties religie, gender en seksualiteit, was dan ook een geniale zet van de organisatoren. Tel daar nog de Vlaams-Marokkaanse auteur en journaliste Nadia Dala bij als moderator en de avond kon bij voorbaat al niet meer mislukken…
Vrouwelijke vleselijkheid, de drie abrahamitische religies en feminisme.
De avond startte met een videogesprek dat theologen Julien Klener, Rik Torfs en Özcan Hidir over de religieuze kledingvoorschriften binnen de drie abrahamitische religies aan het woord liet. Hierin benadrukten ze alle drie min of meer de diversiteit van de omgang met deze voorschriften binnen elk van deze religies en religieuze culturen, maar wat echt opviel, was het feit dat twee van de drie theologen uitgebreid ingingen op de specifieke kledingvoorschriften voor vrouwelijke gelovigen –een beperking die me als feministe en genderstudies onderzoekster uiteraard meteen intrigeerde.
De toon van de avond was hiermee meteen gezet: blijkbaar waren zowel het jodendom, christendom en de islam steeds uitermate begaan met de vleselijkheid van het menselijke lichaam. En hoewel mannelijke gelovigen ook niet ontsnapt zijn aan strikte kledinggeboden en -voorschriften, werd (en wordt?) toch voornamelijk de vrouw vereenzelvigd met zondigheid, schaamte en de daaropvolgende verplichting van kuisheid. Vooral het vrouwelijke lichaam blijkt dus uit te dagen in z’n erotische vleselijkheid. Daardoor werd het vrouwelijke subject het meest getroffen door religieus-culturele kledingregels. Alsof het lichaam van de vrouw in al z’n seksuele specificiteit diende weggevaagd en vergeten te worden. Dit laatste maakt alvast duidelijk dat de neutraliteit die vaak aan het menselijke lichaam (en aan het subject) toegeschreven wordt, een fictie is. Een fictieve fabel die overigens niet enkel religieus van aard is: de filosofie en cultuur van de Verlichting waarin enkel en alleen de homo (en dus niet de mulier) rationalis een rol in kreeg illustreren dit. Zowel religies als westerse filosofieën worden dus van tijd tot tijd geplaagd door patriarchale ontkenningen van vrouwelijke lichamelijkheid en geteisterd door valse genderneutrale assumpties.
Bovenstaande filosofische reflectie even buiten beschouwing gelaten: wat erg opviel was dat het genderspecifieke perspectief dat tijdens het theologische gesprek naar voren kwam al anticipeerde op Longmans lezing over de waarde van de tzniut, of bescheidenheid binnen het conservatieve en het orthodoxe (chassidische) jodendom. Longman benadrukte namelijk dat de tzniut en de kledingvoorschriften die er mee gepaard gaan, ten dele gelinkt kunnen worden aan patriarchale machtsuitoefening over het vrouwelijke lichaam, maar dat de gradaties en strengheid van dit gebod wel verschilt per religieuze joodse strekking. Wat vooral opviel tijdens deze introducerende lezing, was dat Longman dit debat rond vrouwelijke kuisheid –want daar draait het uiteindelijk allemaal om– op een heel genuanceerde wijze naar voren bracht. Hoewel ze zichzelf redelijk expliciet identificeerde als een tweede golf feministe, herviel ze niet in een pervertering van de feministische retoriek waarin religieuze vrouwen steeds worden afgeschilderd als slachtoffers van een onderdrukkend patriarchaal religieus-cultureel klimaat. Door te beklemtonen dat de seculiere vrouw ook geconfronteerd wordt met bepaalde verdrukkende schoonheidsnormen en -idealen en het vrouwelijke lichaam in onze huidige samenleving maar al te vaak wordt geobjectiveerd, wist Longman de typische dualistische wij/zij-retoriek te vermijden. Longman onderstreepte later tijdens het debat nogmaals dat de grens tussen vrijheid en onderdrukking voor zowel de religieuze als seculiere vrouw niet zo afgebakend is als we vaak denken: er is zeker ruimte voor speelse subversie in het omgaan met normen en waarden. Zowel het dragen als het niet dragen van een hoofddoek (om maar meteen het meest bediscussieerde symbool van vandaag de dag te gebruiken) kan zodus bevrijdend zijn.
Dit brengt ons naadloos bij Naema Tahirs lezing. Zij gaf ons een uiterst persoonlijk en feministisch getint relaas over Pakistaans-islamitische vrouwelijke kledingvoorschriften. Tahir was zich overigens zeer bewust van het feit dat de hoofddoek tegenwoordig als een “hot lapje stof” gezien wordt en het hele debat errond behoorlijk overgemediatiseerd is. Maar door het te hebben over haar eigen wisselende ervaringen met het dragen van een hoofddoek in al z’n varianten, slaagde ze er in om de typische sensationele retoriek waarin dit symbool momenteel verankerd is, te vermijden. Net omdat ze ons een persoonlijk inzicht verleende in de complexe materie van diverse islamitische kledingvoorschriften, was Tahirs verhaal over haar jeugd in Groot-Brittannië, Nederland en Pakistan verhelderd en meeslepend. Hoewel Tahir in haar columns en interviews vaak provocerende standpunten inneemt, bleef de toon van haar lezing genuanceerd. Zo accentueerde ze bijvoorbeeld dat het dragen van een hoofddoek niet enkel ter controle, maar ook ter bescherming van de vrouw kan dienen en dat moslima’s met hoofddoek ook best geëmancipeerd kunnen zijn.
Tahirs betoog had dus ook een feministische inslag. Ze kwam namelijk vaak terug op de zichtbare ongelijkheid tussen Pakistaanse mannen en vrouwen, een fenomeen dat zich onder meer uit in meer soepele kledingnormen voor mannen. Daarnaast leek ze, net zoals Longman, te suggereren dat de voorschriften voor vrouwen patriarchaal getint zijn: aangezien de mannelijke seksualiteit in de drie monotheïstische religies als oncontroleerbaar en excessief gezien wordt, lijken de vrouwelijke kledings- en kuisheidsnormen voornamelijk aan de hand van een masculien perspectief geconstrueerd te zijn. Wat uiteraard niet betekent dat er in het betoog van Tahir geen ruimte voor keuzevrijheid zou zijn, integendeel. Tahirs feministische gedachtegoed kan juist de soms paradoxale betekenisgeving aan de hoofddoek in al zijn aspecten incorporeren: naargelang de context en de interpretatie, kunnen de hoofddoek en alle andere religieuze vrouwelijke kledingvoorschriften bevrijdend, onderdrukkend, of beide tegelijkertijd zijn. Dit genuanceerde feministische perspectief zette alvast de toon voor het debat dat door Dala gemodereerd werd.
Negotiëren met het patriarchaat. Enkele kritische slotbeschouwingen bij het debat.
Wat vooral opviel tijdens het eigenlijke debat was dat beide spreeksters het grotendeels met elkaar eens waren, waarschijnlijk omdat hun feministisch beïnvloedde posities redelijk verwant zijn. Daardoor werd het debat nooit echt spannend, en een ander klein minpunt had te maken met het feit dat er voornamelijk werd ingaan op de positie van de vrouw binnen de islam, wat wel wat beperkend overkwam. Anderzijds moet men ook wel erkennen dat de genuanceerdheid van zowel Longman, Tahir als Dala ervoor zorgde dat ze niet in de typische valkuil van monolithisering of homogenisering hervielen: de essentialistische en veralgemenende categorieën van ‘de’ vrouw en ‘de’ moslima werden ook tijdens het debat gemeden, wat toch wel verfrissend kan worden genoemd in vergelijking met de gangbare mediarepresentatie van vrouwen en moslima’s in het bijzonder.
Hoewel het debat dus soms wat vurigheid mistte, waren Dala’s begeleidende vragen behoorlijk diepzinnig en zelfs provocatief. Onderwerpen zoals de emancipatie van moslima’s; de diverse culturele, religieuze en politieke betekenissen van de hoofddoek; de mogelijke parallellen tussen religieus geklede christelijke, joodse en moslimvrouwen en de eventuele biologisch-evolutionaire achtergrond van religieuze kledingvoorschriften voor vrouwen, kwamen voorbij. Deze laatste kwestie kwam weliswaar redelijk problematisch over omdat ze gebaseerd leek te zijn op een biologisch determinisme dat misschien wel centraal staat in de evolutionaire biologie en psychologie, maar dat nu niet meteen overeenkomt met het feministische gedachtegoed waarin ongedetermineerdheid en verandering de belangrijkste rol spelen. Niettemin lokten de andere vragen bij de spreeksters toch erg interessante antwoorden uit. Vooral de vragen rond emancipatie en vrouwelijke seksualiteit verdienen het om nog wat verder uitgediept te worden.
Zo knoopte Dala’s stelling dat religieuze (en religieus geklede) moslima’s niet noodzakelijk als slachtoffers hoeven gezien te worden mooi aan bij de feministische betogen van Longman en Tahir. Zij bepleitten dat alle vrouwen uiteindelijk verwikkeld zijn in constante negotiatie met patriarchale normen, waarden en assumpties. Alleen had men tijdens dit debat nog meer kunnen ingaan op het feit dat er in het huidige Vlaamse (en ook Nederlandse) rechtse klimaat net wél een victimiseringsretoriek de ronde doet, waarmee de zogenaamde premoderniteit van religieuze culturen geaccentueerd wordt en de huidige polarisering aangescherpt wordt. En zoals Chia Longman het ook aanhaalde wordt daarbij handig gebruikt gemaakt van een geperverteerd vrouwenrechtendiscours om het zogezegde onderdrukkende karakter van religieuze culturen extra in de verf te zetten –terwijl de seculiere maatschappijen toch ook nog niet echt een concreet gerealiseerde gendergelijkheid kennen.
Dit brengt ons bij een afrondende kritische bedenking: twee andere punten waar gedeeltelijk aandacht aan besteed werden tijdens het debat, maar nog meer reflectie behoeven, zijn de kwesties van mannelijke seksualiteit en sex en slut shaming, of het maatschappelijk afkeuren van alles wat met (vrouwelijke) seksualiteit te maken heeft. Deze laatste kwestie werd wel sporadisch aangehaald door te suggereren dat het vrouwelijke lichaam in monotheïstische religies veelal gekoppeld wordt aan schaamte en zonde, maar een cultureel-filosofische analyse van dit fenomeen zou pas echt interessant zijn. Ook de evolutie van de religieus-culturele trend van sex shaming naar de huidige maastchappelijke trend waarin het lichaam volledig blootgegeven dient te worden, maar waarin het vrouwelijke subject ironisch genoeg nog steeds te kampen heeft met slut shaming, zou een boeiend onderzoeksobject zijn. Maar dit kon uiteraard onmogelijk uitgewerkt worden in de beperkte context van een debat.
Het andere punt, namelijk het mannelijke lichaam en mannelijke seksualiteit, werden wel concreet onder de loep genomen door de twee spreeksters, de moderator en het publiek. Alleen ging men enkel in op de verschillende religieuze kledingregels voor mannen en bracht men de normativiteit van deze regels niet ter sprake. Zijn er dan binnen deze monotheïstische religies geen dwingende masculiniteitsnormen waaraan mannen moeten voldoen om geaccepteerd te worden als (religieus) subject? Worden ook zij niet getroffen door de duidelijk patriarchale kern van deze religies? En zijn zij –net zoals (religieuze) vrouwen– als subject niet gevangen tussen een onbegrensde keuzevrijheid en beperkende dwang? Ook aangaande deze kwesties zou men dus moeten oppassen om niet te hervallen in een victimiseringsbetoog waarin de man enkel de eenzijdige positie van onderdrukker toebedeeld zou krijgen: de rol van het mannelijke religieuze subject is heus heel wat genuanceerder.
Vandaar dat de spreeksters en moderator aan het einde van hun discussie ook concludeerden dat er gerust nog een extra debat zou georganiseerd mogen worden rond de thema’s van het mannelijke lichaam, mannelijke seksualiteit en religie –iets wat wij alvast graag zien gebeuren, zodat ook de rol van het mannelijke religieuze subject kan opgeklaard worden.
Dit deel van de lezing- en debatreeks vond plaats in Atlas, Huis van Diversiteit en Inburgering in Antwerpen. De twee volgende delen worden achtereenvolgens georganiseerd Daarkom, Vlaams-Marokkaans Culturenhuis in Brussel en De Centrale, Intercultureel centrum in Gent op respectievelijk 21 november en 11 december.
Zie ook de volgende links: Tussen Ziel en Zonde #2: Leiderschap en autoriteit en Tussen Ziel en Zonde #3: De scheiding der seksen, onderdrukkend of bevrijdend?