Sociale huisvesting kent een lange geschiedenis in België, maar door de jaren heen heeft het beleid voornamelijk gefocust op private huisvesting met een wooncrisis tot gevolg. Er dienen dringend oplossingen gevonden te worden voor het tekort aan sociale woningen in Vlaanderen. In dit artikel gaan we dieper in op de mate waarin er oog is voor multicultureel bouwen en het belang ervan.
Wereldwijd worden er in steden woningen gebouwd die steeds meer op elkaar lijken. Nochtans wordt onze ideale woning gedeeltelijk bepaald door onze culturele achtergrond
In 2018 gaf Anjali Krishan Sharma, toen professor architectuur en duurzaamheid aan onder meer Amity University in New Delhi, een lezing over de invloed van cultuur op de betaalbaarheid en typologie van woningen op het derde Affordable Housing Forum in Luxemburg. Ze gaf aan dat, hoewel er oog is voor de nood aan betaalbare woningen, er voornamelijk gefocust wordt op koopkracht en, de bouw van de woningen en het beleidsniveau. Het ontbreekt echter aan een debat rond woontypologieën en woonmodellen. Wereldwijd worden er in steden woningen gebouwd die steeds meer op elkaar lijken. Nochtans wordt onze ideale woning gedeeltelijk bepaald door onze culturele achtergrond. We nemen dan ook een kijkje naar de mate waarin multiculturaliteit opgenomen wordt in het (bouw)beleid van sociale huisvestingsmaatschappijen.
Het ontstaan van sociale huisvesting
Hoe is die sociale huisvesting in Vlaanderen precies ontstaan? Aan het begin van de 19e eeuw maakte de industriële revolutie de ontwikkeling van een huisvestingsbeleid noodzakelijk. De bevolkingsexplosie tussen 1750 en 1850 leidde tot een massale verhuisbeweging naar de steden, met krottenwijken tot gevolg. Om opstanden te voorkomen, moesten de levensomstandigheden van arbeiders verbeterd worden. In 1858 werd er een wet goedgekeurd die de sanering van ongezonde woonwijken mogelijk moest maken. Dit had echter een pervers neveneffect: doordat er minder woningen waren, werden de huizen nog duurder. In 1889 werd er voor het eerst een wet goedgekeurd waardoor de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) de mogelijkheid kreeg om leningen te verstrekken voor de financiering van de bouw van huurwoningen. Arbeiders konden voor het eerst een lening krijgen voor het kopen van een woning. Op 15 jaar tijd werden er zo 60.000 woningen gebouwd. In 1899 werd de eerste semi-openbare maatschappij voor de bouw en verhuur van goedkope woningen opgericht, waarna verschillende maatschappijen volgden. Hoewel de bouw van sociale woningen toenam, hinkte de infrastructuur achterop.
De ontdekking van steenkool in Limburg leidde tot een toestroom van werkkrachten waardoor werkgevers een steeds grotere rol gingen spelen in het bouwen van sociale woningen. Desondanks bleven de wachtlijsten hoog en het idee werd gelanceerd om een nationale huisvestingsmaatschappij en erkende vennootschappen op te richten met als doel het realiseren van woonprojecten. Het duurt tot na Wereldoorlog I vooraleer dit idee vorm krijgt. Daarnaast zorgt het hoge aantal tijdens de oorlog vernietigde woningen, dat heropbouw prioritair wordt. Wijken werden ontwikkeld, waaronder de zogenaamde tuinwijken volgens het concept Garden Cities van Ebenezer Howard. Aan de bouw van sociale woningen kwam in 1922 een einde met de Wet Moyersoen die voorzag in premies voor eigendomsverwerving. Privéwoningen krijgen opnieuw voorrang door het beleid. Ook de economische depressie van de jaren ’20, de beurscrash van 1929 en het opdrogen van de Duitse herstelbetalingen gooien roet in het eten en er het tekort aan (sociale) woningen geraakt niet opgelost. En toen kwam Wereldoorlog II.
In het begin van WO II werd de infrastructuur grotendeels gespaard, maar daar kwam verandering in toen de geallieerden België grotendeels platbombardeerden. 150.000 woningen werden beschadigd en nagenoeg alle wegen vernietigd. Zonder het Amerikaanse Marshallplan was de heropbouw nagenoeg onmogelijk geweest. Pas in 1949 werd het sociaal huisvestingsbeleid opnieuw een prioriteit. In de jaren ’50 werd ingezet op de ontwikkeling van verschillende woonprojecten.
Eén van de oorspronkelijke ideeën achter de tuinwijk was het creëren van een omgeving waar de maatschappij weerspiegeld werd en waar ontmoeting tussen bewoners centraal stond
Waar in het begin van de jaren '20 tuinwijken populair waren, wordt daar in de decennia nadien steeds meer van afgestapt. Door de lage bouwdichtheid en de hoge kosten voor infrastructuur, zoals publieke pleinen, groen en parkzones, wordt er meer en meer gepleit voor hoogbouw als een kostenefficiënt alternatief. Dit had echter gevolgen voor de leefbaarheid. Eén van de oorspronkelijke ideeën achter de tuinwijk was het creëren van een omgeving waar de maatschappij weerspiegeld werd en waar ontmoeting tussen bewoners centraal stond. Er werd ook ingezet op participatie van de bewoner en coöperatieve voorzieningen. Dit veranderde door hoogbouw, die in combinatie met een gebrekkig sociaal beleid tot een concentratie van armoede en maatschappelijke problemen leidde – wat de sociale cohesie in wijken niet ten goede kwam. Maar ook de tuinwijken waren niet altijd rozengeur en maneschijn. In de jaren '20 werd de wijk Groenenhoek in Berchem gebouwd als sociaal project. Door de creatie van een centraal plein, coöperatieve winkels en voorzieningen voor kinderen werd er niet alleen ingezet op sociale interactie, maar ontstond er ook een vorm van sociale controle. Dinsdag was wasdag en bij wie de was niet buiten hing te drogen werd door de buurt bekeken als een 'slechte huisvrouw'.
Hoewel er ingezet werd op de creatie van nieuwe sociale woningen, liet de kwaliteit te wensen over. In de jaren '60 bleek dat vele woningen dringend gerenoveerd moeten worden. Door de toenemende arbeidsmigratie, nam ook de woonnood toe en het bestaande sociaal woningaanbod bleek niet afgestemd te zijn op nieuwe fenomenen, zoals eenoudergezinnen en alleenstaanden.
Met een percentage ongeveer 6,5%, is het aandeel sociale woningen in Vlaanderen erg laag. Zeker in vergelijking met Nederland, waar 28% van de gezinnen in een woning van een woningcorporatie woont
Door het ontstaan van de gewesten in 1974, kon er ingezet worden op een sociaal woonbeleid op maat van Vlaanderen, maar de administratie bleef achter. Door twee opeenvolgende oliecrisissen in nog geen tien jaar, werd er meer ingezet op vervangingsbouw en energiebesparing. Waar er in 1979 nog 15.000 nieuwe sociale woningen gebouwd werden, waren dat zes jaar later slechts 1.200 woningen met een exponentiële toename van de wachtlijsten tot gevolg. In de daaropvolgende decennia probeerde Vlaanderen om de situatie recht te trekken door allerlei initiatieven, zoals architectuurwedstrijden, maar veel mocht dat niet baten.
Wooncrisis
Ondanks alle de inspanningen uit het verleden, blijft het aantal sociale woningen in Vlaanderen beperkt en de wachtlijsten lang. Vlaanderen kampt dan ook met een wooncrisis, en dat is niets nieuws. In 2018 schreef Joy Verstichele, coördinator van het Vlaams Huurdersplatform, er al over in zijn boek ‘De Onzichtbare Wooncrisis’. Sindsdien lijkt er op het eerste zicht weinig veranderd te zijn. Met een percentage ongeveer 6,5%, is het aandeel sociale woningen in Vlaanderen erg laag. Zeker in vergelijking met Nederland, waar 28% van de gezinnen in een woning van een woningcorporatie woont. Jaarlijks worden er bij ons dan wel sociale woningen bijgebouwd, maar onvoldoende om tegemoet te komen aan de groeiende wachtlijsten.
In Vlaanderen staan er ongeveer 170.000 gezinnen op de wachtlijst, terwijl er zo’n 173.000 sociale woningen zijn. We kunnen dus stellen dat er ongeveer evenveel mensen op de wachtlijst staan als dat er sociale woningen zijn in Vlaanderen. Daarnaast zijn er nog heel wat gezinnen die in aanmerking voor een sociale woning, maar die niet ingeschreven zijn. Dit tekort duwt mensen naar de private huurmarkt, waar ze geconfronteerd worden met bikkelharde concurrentie en welig tierend racisme, en soms genoegen moeten nemen met een huurwoning van slechte kwaliteit. Uit het Grote Woononderzoek van 2018 blijkt dat slechts 77% van de woningen in goede staat is en dat 11% zich in slechte tot zeer slechte staat bevindt. Zeker in het onderste segment van de huurmarkt komen mensen soms terecht in zeer ongezonde woningen. Er kunnen dus vragen gesteld worden bij de mate waarin het recht op wonen en het recht op gezond wonen gegarandeerd wordt in Vlaanderen. Wanneer we kijken naar de mate waarin er rekening gehouden wordt met multiculturaliteit binnen sociale huisvesting, is het dan ook belangrijk om die bredere context in het achterhoofd te houden.
Sociale woningbouw en multiculturaliteit
Multiculturaliteit met betrekking tot bouwen, wat houdt dat juist in? En in welke mate wordt hier binnen de sociale woningbouw rekening mee gehouden? Multicultureel bouwen kan omschreven worden als "het tot uiting laten komen van culturele diversiteit in de gebouwde omgeving”. Het achterliggende idee is dat in veel landen de bebouwde omgeving op vlak van vormgeving, ontwerp en functionaliteit vooral afgestemd is op de dominante cultuur. Hoewel de diversiteit in onze samenleving toeneemt, wordt deze niet weerspiegeld in het publiek domein, noch in de woningen waardoor het aanbod van (sociale) woningen niet altijd tegemoetkomt aan de culturele diversiteit. Multicultureel bouwen kan hiervoor een oplossing bieden.
Een korte blik op de Vlaamse voorwaarden leert ons dat een van de algemene uitgangspunten ‘Bouwen voor iedereen’ is, maar hierbij wordt enkel gekeken naar rolstoeltoegankelijkheid. Naast de toegankelijkheid van de woning, lijken er geen criteria opgenomen te zijn die betrekking hebben op diversiteit en inclusie
Twee aspecten zijn belangrijk, namelijk de functionaliteit en de identiteit. Voorbeelden van functionele aspecten waarop cultuur een invloed kan hebben, zijn de grootte van de hal en de plaats van de keuken in de woning. Maar ook andere aspecten zoals de scheiding tussen informeel en formeel binnen de woning en het gebruik van voorzieningen en de openbare ruimte kunnen belangrijk zijn. Op vlak van identiteit kan er aandacht zijn voor de mate waarin mensen zichzelf kunnen zijn en de mate waarin ze hun identiteit in hun woning tot expressie kunnen brengen. Het gaat onder meer over de invloed van cultuur, geschiedenis en geloofsovertuiging op de architectuur van de woning. Bijvoorbeeld, sommige moslimgezinnen richtten twee leefruimtes in, één voor de vrouwen en één voor de mannen. In sommige Joodse gezinnen zijn er twee aanrechten in de keuken zodat de melkproducten van het vlees gescheiden kunnen worden. Bij sommige religies komt het ook voor dat mensen thuis een gebedsruimte of altaar hebben en hiervoor kunnen bepaalde regels gelden. Bij Hindoes is bijvoorbeeld de keuken een belangrijke ruimte, die meestal gericht is naar het oosten.
Op de tweede vraag, namelijk in welke mate er binnen de sociale woningbouw in Vlaanderen rekening gehouden wordt met multiculturaliteit, kan kort geantwoord worden. Er is heel weinig aandacht voor. Toegepast architect en landschapsontwikkelaar Stijn Vermeersch vertelt ons dat het in Vlaanderen nagenoeg onmogelijk is om bij het ontwerp van sociale woningen rekening te houden met onze diverse maatschappij. Niet alleen hebben architecten geen idee wie gebruik zal maken van de sociale woning, er zijn ook diverse bouwvoorwaarden van kracht en dit zowel op niveau van de sociale huisvestingsmaatschappij zelf, de gemeente, als de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW). Een korte blik op de Vlaamse voorwaarden leert ons dat een van de algemene uitgangspunten ‘Bouwen voor iedereen’ is, maar hierbij wordt enkel gekeken naar rolstoeltoegankelijkheid. Naast de toegankelijkheid van de woning, lijken er geen criteria opgenomen te zijn die betrekking hebben op diversiteit en inclusie. Voor multicultureel bouwen is in Vlaanderen dus geen oog. De Vereniging van Vlaamse Huisvestingsmaatschappijen (VVH) bevestigt dat sociale woningen gebouwd worden voor sociale huurders of kopers, ongeacht nationaliteit of gender. Culturele gebruiken kunnen niet in aanmerking genomen worden. Noch bij de bouw van woningen, noch bij de toewijzing ervan.
Er is ook weinig onderzoek naar de woonnoden van mensen met een migratieachtergrond of andere geloofsovertuiging. Het Steunpunt Wonen onderzocht in 2015 wel de woonsituatie van personen met een migratieachtergrond in Vlaanderen. Men keek daarbij onder andere naar de kwaliteit en betaalbaarheid van de woning en de tevredenheid met de woning en de buurt. Hierbij werd gevraagd hoe tevreden mensen zijn met hun woning en buurt, maar niet doorgevraagd naar de mogelijke redenen daarvoor.
Het idee lijkt te leven dat woningen gebouwd worden voor iedereen. Maar wanneer er geen rekening gehouden wordt met culturele aspecten, resulteert dat in de praktijk in huisvesting die is toegespitst op de historisch dominante groep in de samenleving
Ook in andere landen lijkt er weinig oog te zijn voor multicultureel bouwen. In 2002 werd door de Nederlandse VROM-raad (kort voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieu) onderzocht via het onderzoek ‘Smaken Verschillen’ of er nood is aan multicultureel bouwen en hoe deze nood ingevuld kan worden. Eén van de conclusies van het rapport was dat er bij bepaalde groepen, waaronder mensen met een migratieachtergrond, een behoefte is om ‘meer uitdrukking te geven aan de culturele oriëntatie in het wonen’. Het onderzoek ging ook dieper in op hoe er meer ingezet kon worden op multicultureel bouwen en welke eventuele hindernissen ervaren konden worden. Het is echter onduidelijk wat er sindsdien gebeurd is met deze resultaten. Uit contact met Aedes, de vereniging van woningcorporaties in Nederland, blijkt dat er in Nederland in het verleden op beperkte schaal anders gebouwd werd, waarbij er gekozen werd voor woningen met een andere indeling. Meer dan anekdotisch bewijs hierrond hebben we niet te pakken gekregen. Vandaag worden “woningen worden gebouwd voor alle doelgroepen", zo geeft een Aedes-bestuurder aan.
Ook in Zweden, waar de woningmarkt helemaal anders geregeld is dan in Vlaanderen, lijkt er weinig te gebeuren rond multicultureel bouwen. Volgens de Sveriges Allmännytta, wiens werking vergelijkbaar is met de VVH, is er geen officieel standpunt rond multicultureel bouwen en culturele verschillen op vlak van wonen. Bij het bouwen van woningen wordt er in Zweden geen rekening gehouden met culturele aspecten. Het idee lijkt te leven dat woningen gebouwd worden voor iedereen. Maar wanneer er geen rekening gehouden wordt met culturele aspecten, resulteert dat in de praktijk in huisvesting die is toegespitst op de historisch dominante groep in de samenleving. Het gebrek aan onderzoek naar de woonnoden van andere groepen, maakt dat dit probleem onder de radar blijft.
Wat brengt de toekomst?
Of het in het huidige politieke klimaat al dan niet mogelijk is om met culturele eigenheden rekening te houden in het bouwen of toewijzen van sociale woningen, laten we in het midden. Wat we wel weten is dat de sector een tijdperk van verandering tegemoet treedt. Vanaf 2023 mag er volgens de Vlaamse regering slechts één ‘woonactor’ aanwezig zijn per gemeente, waardoor sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren moeten fusioneren. Op papier zou deze fusie moeten leiden tot vereenvoudiging. In realiteit vreest het middenveld dat de allerkwetsbaarsten uit het oog verloren worden. Waar sociale verhuurkantoren vandaag woningen toewijzen op basis van woonnood, wijzen sociale huisvestingsmaatschappijen woningen vaak toe op basis van chronologie. Dit ziet de Vlaamse regering graag anders.
Het criterium ‘lokale binding’ wordt belangrijker bij de toewijzing van sociale woningen, waardoor nieuwkomers nog moeilijker in aanmerking zullen komen
Het ziet ernaar uit dat in de toekomst sociale woningen enkel toegewezen zullen worden op basis van chronologie, zonder inachtneming van de woonnood. Met andere woorden: wie langer op de wachtlijst staat, heeft het meeste recht op een woning. Ook het criterium ‘lokale binding’ wordt belangrijker waardoor nieuwkomers moeilijker in aanmerking komen voor een sociale woning. Maar ook voor mensen die al langer in Vlaanderen wonen. Zoekend naar een goedkopere of betere woning, verhuizen kwetsbare doelgroepen vaker.
Hoewel er nagenoeg geen aandacht gespendeerd wordt aan multicultureel bouwen en er van uit politieke hoek weinig tot geen aandacht gespendeerd wordt aan Multiculturaliteit binnen sociale huisvesting, zien we wel aandacht voor het thema in onderzoekskringen. Sociale woningbouw blijft een brandend actueel thema en voer voor onderzoek, zo blijkt. Aan de HoGent loopt het meerjarig onderzoeksproject WiSH, met als doel een integraal model te ontwikkelen rond governance van sociale woonwijken met betrekking tot de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Dit gebeurt in co-creatie met alle belanghebbenden.
Ook Stad Genk probeert de bouw van nieuwe sociale woningen te integreren in de creatie van een mastervisie van een sociale woonwijk. Om de mastervisie uit te werken, werkt de stad samen met de sociale huisvestingsmaatschappij Nieuw Dak en nog vele andere partners. In de multiculturele wijk Kolderbos, die bestaat uit 60% sociale huisvesting, hebben binnen het kader van de uitwerking van de mastervisie, een antropoloog en een architect voor een maand intrek genomen in een sociale woning. Gedurende deze periode hebben ze meerdere interventies georganiseerd en daarvan de voor- en nadelen in kaart gebracht, waarbij ook de mening van de buurtbewoners gevraagd werd. Het project focust op het sociale aspect alsook de functionaliteit van de woningen en omarmt de diversiteit. Tijdens de voorstudie en projectdefiniëring speelde diversiteit een grote rol, maar werd er niet nagedacht over multicultureel bouwen. In een volgende fase gaat men focusgroepen organiseren met de buurtbewoners, waar meer ingegaan wordt op de wensen en noden van de buurtbewoners inzake culturele diversiteit. Hieruit zal blijken of er al dan niet een nood is aan multicultureel bouwen. In 2023 komt de studie tot zijn einde en worden de resultaten gepubliceerd.
Ook in het middenveld hebben organisaties oog voor multiculturaliteit en proberen ze tegemoet te komen aan maatschappelijke noden. Bijvoorbeeld, mensen die het statuut erkend vluchteling toegewezen krijgen, moeten in principe binnen de twee maanden na hun erkenning een woning vinden. Na deze termijn – die eenmalig verlengd kan worden met twee maanden, moeten ze het opvangcentrum of de toegewezen woning verlaten. Het is echter geen sinecure om een woning te vinden in slechts twee maanden. Gelukkig zijn er organisaties zoals het Gentse Thope vzw, dat erkende vluchtelingen ondersteunt in het vinden van een huurwoning op de particuliere markt. Er wordt steeds geprobeerd om rechtstreeks te huren, tussen toekomstige bewoner en huisbaas. Lukt dat niet, dan gaat Thope vzw het huurcontract aan en wordt er onderverhuurd aan erkende vluchtelingen gedurende de hoofdperiode van hun huurcontract. Verspreid over Vlaanderen zijn er heel wat gelijkaardige burgerinitiatieven die zich richten op huisvesting en die ondersteuning kunnen krijgen via het project Woning Gezocht, Buren Gevonden van Orbit vzw. Veel organisaties, zoals SAAMO, werken ook met vrijwillige woonbuddies die kwetsbare mensen ondersteunen in de zoektocht naar een woning.
Het is misschien enigszins begrijpelijk dat er weinig rekening gehouden wordt met multicultureel bouwen wanneer er 170.000 gezinnen op de wachtlijst staan voor een sociale woning. Desondanks blijft het een belangrijk thema dat niet kan blijven liggen totdat de wachtlijsten opgelost worden
Er zijn ook initiatieven die ontstaan zijn door de daadkracht van kwetsbare mensen zelf. Enkele grote gezinnen die moeilijk aan een woning geraakten in het Antwerpse, hebben zich in 2007 verenigd in het collectief Arm in Arm. Samen zijn ze op zoek gegaan naar betaalbare, kwalitatieve woningen. Ze kregen hierbij de steun van SAAMO en in 2015 ontstond de coöperatieve vennootschap Collectief Goed. Vandaag werkt de organisatie samen met de sociale huisvestingsmaatschappij 'De Ideale Woning’ die te renoveren woningen ter beschikking stelt. Na renovatie worden deze woningen verhuurd via een sociaal verhuurkantoor. Huurders kunnen zetelen in de algemene vergadering van de organisatie en zo nauw betrokken zijn bij het bestuur. Die participatie verloopt echter niet altijd van een leien dakje. Op een algemene vergadering zijn er wettelijk verplichtingen en documenten die voorgelegd moeten worden aan de leden, zoals het financieel jaarverslag. Dit is droge en complexe materie die moeilijk op een laagdrempelige manier voorgesteld kan worden. Ook de relatie met de buurt is niet steeds vanzelfsprekend. Door het tekort aan sociale woningen, worden ouderen soms gevraagd hun woning te verlaten nadat de kinderen uit huis zijn. Wanneer er nadien een gezin met een migratieachtergrond intrekt, worden de nieuwe huurders en de vennootschap door de buurt soms met een scheef oog bekeken. Om dit te voorkomen hamert Collectief Goed op goed nabuurschap en proberen ze de relatie met de wijk positief te houden. Huurders worden ook gestimuleerd om deel te nemen aan wijkactiviteiten om zo de buurtbewoners beter te leren kennen.
Ondanks de vele initiatieven, is er nog een lange weg af te leggen. Het is misschien enigszins begrijpelijk dat er weinig rekening gehouden wordt met multicultureel bouwen wanneer er 170.000 gezinnen op de wachtlijst staan voor een sociale woning. Desondanks blijft het een belangrijk thema dat niet kan blijven liggen totdat de wachtlijsten opgelost worden. Integendeel, multicultureel bouwen vergt oog voor de functionaliteit en identiteit van de woning en de publieke ruimte daarrond, en dit kan het beste meegenomen worden bij de bouw van toekomstige woningen. Hiervoor moet er wel eerst onderzoek gebeuren naar de woonnoden van diverse doelgroepen in Vlaanderen. Projecten zoals WiSH en Nieuw Dak kunnen hier alvast een belangrijke rol in spelen, maar volstaan niet. Een structurele aanpak van de wooncrisis dringt zich op en het aantal sociale woningen dient drastisch te verhogen, mét oog voor de woonnoden van diverse groepen en het stimuleren van sociale cohesie.
Over de auteur:
Elisa Van Der Jeugd studeerde Milieu- en Preventiemanagement aan de KULeuven en daarna Conflict and Development Studies aan de UGent. Ze liep stage bij Kif Kif, en werkt als vrijwilliger bij de organisatie voor duurzame ontwikkeling Act4Change. Dit artikel schreef ze samen met een groep medestudenten in het kader van haar postgraduaat.