Wayaw, jij spreekt goed Nederlands

Kif Kif-medewerker Abbie Boutkabout werd op 1 april uitgenodigd door FARO, het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed, om een korte lezing te geven over het belang van taal in de erfgoedsector. In het kader van Erfgoeddag, die plaatsvindt op zondag 28 april, publiceert Kif Kif deze tekst integraal op de website.

Ik ben in dit land geboren omdat mijn grootouders in 1967 besloten om met het hele gezin de reis te maken van Marokko naar België. Er was veel vraag naar jonge mannen, die niet zozeer geschoold moesten zijn, maar wel sterk. Mijn grootvader stond in een rij met andere jonge mannen, er werd in zijn armen geknepen, de kromming van zijn rug werd gemeten, zijn gebit werd geïnspecteerd. Hij werd goed bevonden en hij reisde met zijn gezin naar België.

Hij had een vrouw en kinderen, waaronder zijn eerste zoon, mijn vader. In België ging mijn vader meteen naar school, er bestonden toen nog geen OKAN-klassen. Mijn vader moest later ook een vak leren, een diploma was ook voor hem niet van belang, werd hem verteld. Mijn vader ontmoette mijn moeder in Marokko, ze trouwden, en een jaar later kwam ik: ik werd in 1980 geboren in Lier. Ik ben tweetalig opgevoed: wij spraken thuis Nederlands met mijn vader en Tarifit met mijn moeder. Tarifit, de taal die wordt gesproken in het Rif-gebergte waar mijn familie vandaan komt. Ik kom nu tot de pijnlijke vaststelling dat mijn moedertaal mij stilaan verlaat: nu spreekt mijn moeder Tarifit tegen me, en antwoord ik haar in het Nederlands. Wij begrijpen elkaar.

Ik ging in Lier naar een katholieke school: Sint-Ursula. Het was een school waar nog wel meer kinderen of kleinkinderen van migranten zaten. Maar er gebeurde iets eigenaardigs als onze witte klasgenoten godsdienstles hadden. Want terwijl zij leerden over Jezus, moesten wij, de kinderen van Marokkaanse en Turkse afkomst naar een andere ruimte, aan de overkant van de speelplaats, in een container die was ingericht als klas. Daar kregen wij les over de koran, die niemand van ons begreep, want deze was geschreven in het Arabisch, een taal die niemand van ons sprak. Wij spraken allen Nederlands, en daarnaast Tarifit of Turks.

En ‘onze’ godsdienstleraar, dat was een Turkse man, die geen woord Nederlands sprak. Daar zaten wij dan: wij werden door de katholieke school gedwongen om de koran te bestuderen, een boek vol woorden waarvan we de letters niet eens konden uitspreken, laat staan schrijven en begrijpen, met een leraar die slechts enkelen uit ons geïmproviseerd klasje konden verstaan. Waarschijnlijk dacht de schooldirectie: die migrantenkinderen zijn allemaal hetzelfde en spreken allemaal dezelfde taal. ‘Zij’ zijn anders dan ‘wij’.

Als ik terugblik op die tijd kruipt de treurnis die ik toen voelde weer in mijn botten. Want daar kwam een loodzwaar besef over me heen: Ik beweeg mij tussen twee werelden. Er is een wereld waarin ik gewoon mezelf ben, waarin ik voel en denk en weet wat mijn waarheid is. En er is een wereld die naar mij kijkt, mij percipieert, mij labelt en waarin ik altijd de Ander zal zijn.

Dus ik deed extra hard mijn best op school, ik wilde bewijzen dat ik erbij hoorde, dat ik een van hen, een van jullie was. Ik werd heel goed in het vak Nederlands. Ik werd er zo goed in dat ik in het middelbaar het huiswerk van mijn witte klasgenoten verbeterde voor ze het indienden.

En toen ik later ging verder studeren, gebeurde het voor het eerst. Die eerste keer kwam de opmerking onverwacht, en begreep ik ook niet wat deze betekende, maar later wist ik met enige zekerheid te zeggen wanneer de opmerking zou komen: vaak in de eerste 5 minuten na een ontmoeting. De opmerking gaat als volgt: jij spreekt goed Nederlands.

De meest recente keer dat ik deze opmerking kreeg was op 12 februari 2019, omstreeks halftwee in de namiddag. Dat weet ik omdat ik die dag een afspraak had met iemand voor een eventuele opdracht. Het zal niet de laatste keer zijn dat ik deze opmerking zal krijgen.

Wat betekent deze opmerking eigenlijk?

Jij spreekt goed Nederlands.
Het woord jij impliceert dat ik anders ben dan zij die deze woorden uitspreken.

Jij spreekt goed Nederlands.
Het woord goed impliceert dat ze verwachten dat ik slecht Nederlands zou spreken, en dat het een verrassing is dat dit niet zo is. Wat een wonder: zij, de Ander, spreekt goed Nederlands.

Jij spreekt goed Nederlands.
Het woord Nederlands impliceert dan weer dat men verwacht dat ik een andere taal zou spreken. Opnieuw: ik word met die onschuldig lijkende zin, verpakt als compliment, met de neus gedrukt op de feiten: ik ben altijd de Ander.

Waarom vertel ik dit? Omdat woorden belangrijk zijn. Omdat taal belangrijk is. Niet de taal die ik al dan niet zou beheersen, maar wel de taal die we gebruiken om te communiceren. De woorden die we hanteren om mensen te betrekken in ons verhaal, in hun verhaal. De woorden die we gebruiken om werelden te verbeelden, om historische gebeurtenissen te interpreteren.

Met onze taal creëerden we verhalen. Maar onze taal bleek te beperkt. We schiepen met onze taal een universum waarin alleen witte mensen, voornamelijk witte mannen, de wereld bevolkten. Met onze taal vertelden we dat deze mannen reizigers waren die de rest van de wereld ontdekten. Maar de wereld was er altijd al. En deze mannen ontdekten geen landen. Ze vielen deze landen binnen, bezetten ze, maakten de bevolking tot slaaf, onderdrukten hen. Deze mannen stalen grondstoffen en verrijkten daarmee het witte westen. Deze mannen vertelden achteraf heroïsche verhalen over hun rooftochten, alsof ze heldendaden hadden verricht. Met hun taal verkrachtten ze de geschiedenis.

De Nigeriaanse schrijver Chinua Achebe legde in 1994 in een interview uit waarom hij was beginnen schrijven. Hij vertelde aan de journalist over een gezegde dat hij kende: Until the lions have their own historians, the history of the hunt will always glorify the hunter. Tot de leeuwen hun eigen geschiedschrijvers hebben, zal de geschiedenis van de jacht altijd de jager verheerlijken. Hij legde uit dat hij naast het gekende verhaal, ook het verhaal van de leeuwen wilde vertellen, het verhaal van hun pijn, hun werk, hun moed.

Het is tijd om onze taal te verbeteren. Om nieuwe verhalen te creëren. Nieuwe narratieven waarmee we niemand uitsluiten. Narratieven die de geschiedenis niet langer eenzijdig vertellen, maar een volledig beeld trachten te schetsen.

De taal die wordt gesproken door de dominante groep in een samenleving, is de taal die de wereld aanschouwt en bestudeert, categoriseert, labelt en er betekenis aan geeft. Je taal geeft betekenis aan de samenleving, probeert de wereld te omvatten met de woorden die je uitspreekt:

  • dit is kunst, dat is folklore;
  • dit is kwaliteitsvol, dat is amateuristisch;
  • dit is waardevol, dat is onbelangrijk;
  • dit zijn wij, dat zijn de Anderen;
  • wij nodigen hen uit, maar zij komen niet.

Je taal geeft waarde aan de wereld. Dat is een privilege waar ik, de eeuwige Ander, alleen maar van kan dromen. Een deel van mijn woorden, een stukje van mijn taal krijgt geen recht van bestaan. Zelfs een gemakkelijke uitspraak als: ‘wayaw’, wat zoveel betekent als ‘amai’, wordt door witte kinderen op de tram of door witte volwassenen op sociale media verbasterd tot ‘ojo’.

Wayaw.
Ojo.

Het is misschien nog niet voor morgen, maar wie weet zal ik op een dag kunnen zeggen: jij spreekt goed Tarifit.


Nawoord: Deze tekst sprak ik uit voor een publiek van medewerkers uit de erfgoedsector. En geloof het of niet, maar achteraf kwam een vrouw me vertellen dat ik werkelijk goed en mooi Nederlands sprak.



Over de auteur:

Abbie Boutkabout is redactiecoördinator bij Kif Kif.