In de plaats van een podium, is er een houten cirkel op de vloer. Het publiek zit op lage tribunes daarrond. Men zou er een arena in kunnen zien. Of een circus, afhankelijk van of je wat zich in het midden afspeelt ziet als een gevecht of acrobatie. Het is in ieder geval spektakel. Daar staan ze dan, met drie. Wit, alle drie. Anders alle drie. Verenigd en verdeeld door hun witheid. Inge, Leslie en Ton werken voor Cult Weekly Nederland, een internationale tijdschrift van “culture, society and fashion”, en ze hebben geblunderd. Ik kan me inbeelden dat dit is wat er zich afspeelt in de redacties van onze media elke keer als ze zich schuldig maken aan een racistische blunder.
Wat ze hebben gedaan? Ze wilden de interculturaliteit vieren, met een tekening op de cover. Een tekening van een zwarte vrouw. Een naakte, zwarte vrouw. Met een enorm achterwerk en dikke lippen. En ze weten niet echt waar het is misgelopen – als je het juiste publiek in de zaal hebt, is dat op zich al grappig.
Door hun blunder hebben ze eindelijk iets dat ze nooit hebben gehad als het over racisme gaat: a sense of urgency. Voor het eerst kunnen ze niet zomaar de andere kant op kijken. Voor het eerst mogen ze de kwestie niet afwimpelen met een sarcastisch zinnetje en een zucht. En toch neemt Ton de zaak niet te ernstig. Als hij zich verontschuldigt, dan wel voor hoe anderen de cover begrepen hebben, niet voor zijn eigen medeplichtigheid. We kennen allemaal die verontschuldiging. Inge heeft hen (misschien te aarzelend?) gewaarschuwd, een schuldbekentenis is voor haar dus de enige optie. En Leslie, die staat ergens tussen hen. Of eerder: die slingert tussen hen.
Een catharsis van formaat
In die setting passeert alles de revue: het gebruik van stereotypen, het debat over ‘wit’ of ‘blank’, het debat over quota, racisme als onlosmakelijk aspect van het menszijn, hoe erg het racisme van de Chinezen, de Arabieren of de Amerikanen is, hoe veel slaven anderen hebben verkocht, hoe elke reactie op racisme een teken is van hysterie of lange tenen, white tears (schitterend, die witte tranen!), white privilege, witte onschuld, de hoofddoek (natuurlijk, de hoofddoek)… Het is bijna een praatgroep wat we te zien krijgen. Bij momenten vind je hun therapeutische gesprekken belachelijk en soms heb je het met hen te doen, ongeacht je eigen huidskleur.
Ze verplaatsen zich clockwise en de tijd gaat vooruit. De belichting verandert grotendeels niet; het is tenslotte een kantoor. Gezien de huidige demografie van ons theaterpubliek, ontstaat er ook een soort gemeenschapsgevoel tussen de spelers en het (overwegend wit) publiek, en dat is zeker de bedoeling. Voor wie zich dagelijks bezighoudt met deze onderwerpen, zal de voorstelling bij momenten didactisch aanvoelen, maar dat kan geen kwaad. Dat is misschien zelfs nodig. “Wij zijn wit”, roept Inge en ja, het is tijd om te beseffen dat we in een wereld leven waarin je ervaring voor een groot deel bepaald wordt door de kleur van je huid. Zo simpel is dat.
Als je niet wit was geweest, of als je een hoofddoek had gedragen, dan had je het statistisch gezien nog moeilijker gehad.
Maar witte armoede bestaat ook. Leslie heeft bijvoorbeeld geen gemakkelijke jeugd gehad. En dat is het sterkste argument van de criticasters om het idee dat privilege ook is verbonden aan huidskleur te verwerpen. Het antwoord daarop is even eenvoudig als krachtig: als je niet wit was geweest, of als je een hoofddoek had gedragen, dan had je het statistisch gezien nog moeilijker gehad.
Afwisselend hoor je de verschillende stemmen uit het debat. De onbewuste islamofoben, de activisten, de dubbele moraal, de alleswetende opiniemakers van de oude garde, de Gutmenschen en de amateursociologen. De pseudofilosofen en hun intellectuele oneerlijkheid. Puur technisch is de grootste verdienste van deze voorstelling dat de auteurs een dramaturgische rode draad hebben gevonden in ‘het publieke debat’ en die in stijgende lijn weten te trekken tot een catharsis van formaat. Misschien de grootste en meest herkenbare catharsis van onze tijd, gezien de vermoeidheid die ons allemaal typeert, als het over deze kwesties gaat. Daar gaan we weer (White Male Privilege) exorciseert het allesomvattende ongemak die ons in de greep houdt wanneer we het hebben over ‘de ander’.
Vecht het uit
Dat wat een arena of een circus kan zijn, kan volgens de makers ook als een zoo humain gelezen worden. En dat is interessant, het idee dat we ons voor een keer kunnen vermaken met een antropologische kijk naar de witte mens, nadat we ons zo lang hebben kunnen vermaken met een antropologische kijk naar de anderen. Keer op keer.
Vorig jaar barstte voor de zoveelste keer het debat los, deze keer over onze ontegensprekelijke ‘superioriteit’. Toen besliste Knack “Het islamdebat” te houden, met als veelzeggende toevoeging “Tom Naegels en Maarten Boudry over moslims en Gutmenschen”. Toen begreep ik dat wij, de anderen, geen deel uitmaken van het debat omdat dat de bedoeling is, omdat we in hun ogen daar niks over te zeggen hebben. Naegels verwoordde het toen als: "De clash van de voorbije twintig jaar is er geen tussen de islam en het Westen. Die clash gaat tussen twee groepen van autochtonen die moslims gebruiken om zichzelf te profileren." En dat klopt, het is geen discussie tussen verschillende groepen om te zien hoe we allemaal samen kunnen leven: het is een onderlinge discussie tussen witte mensen om te bespreken wat ze met ons gaan doen.
Awel, zó zit dat eruit. Voor een keer: vecht het uit, jongens. Mijn popcorn staat klaar.
‘Daar gaan we weer (White Male Privilege)’, een voorstelling van Wunderbaum en Annelies Verbeke. Nog tot 01.06 @ Monty (op locatie, in Zuiderpershuis). De voorstelling reist verder naar Leeuwarden, Antwerpen (ihkv het TheaterFestival), Utrecht, Eindhoven, Gent, Breda en Arnhem. Alle info: http://wunderbaum.nl/