Mensen helpen is extreem

Op dinsdag 21 augustus kon men een enigszins verwarrend artikel lezen op de website van De Standaard: Geens ziet extreemrechts oprukken, Jambon extreemlinks. In het artikel werd bericht over het feit dat de minister van justitie en de minister van binnenlandse zaken en veiligheid het blijkbaar oneens zijn over welke extremistische bedreigingen zich onderhuids in onze samenleving aandienen.

De politieke onenigheid was echter niet het meest verwarrende aspect van dit nieuwsfeit. Het leek de berichtende journalist te ontgaan, maar de oorzaken die de bevoegde ministers daarvoor aanduiden en de wijze waarop ze blijkbaar omgaan met de term als ‘extreem’ zouden heel wat meer vragen moeten oproepen.

De aanleiding voor de tweespraak tussen beide ministers waren twee schriftelijke vragen van kamerlid Brecht Vermeulen (N-VA) rond de groei van extreemrechts en extreemlinks. De antwoorden liepen sterk uiteen, zo konden we op De Standaard lezen: “De vluchtelingencrisis heeft geleid tot een opstoot van extreemrechts, zegt minister van Justitie Koen Geens (CD&V). Meer nog, ‘aanslagen door geradicaliseerde extreemrechtse individuen in België zijn nog steeds niet uit te sluiten’. Zijn collega van Binnenlandse Zaken en Veiligheid, Jan Jambon (N-VA), komt tot een andere vaststelling. ‘Er is een stijging van extreemlinkse activiteiten waar te nemen door de aanwezigheid van transmigranten.’”

Verderop in het artikel werd een gedeeltelijke verklaring geboden voor deze schijnbaar paradoxale antwoorden: “Beide ministers [antwoordden] vanuit hun bevoegdheid. Voor Geens is dat de VSSE [staatsveiligheid], voor Jambon de politie.” Deze toelichting leek te volstaan voor De Standaard. In een laatste paragraaf liet men Brecht Vermeulen nog even zijn ongenoegen uiten over de cijfers van één van beide ministers – niet toevallig die uit de andere partij – en de kous was af.

Twee veelzeggende facetten van deze discussie bleven op die manier totaal onderbelicht. Ze zijn in dit debat nochtans van groot belang en kunnen behoorlijk beschamende politieke gedachtekronkels blootleggen.

Een eerste problematische gedachtekronkel valt op in het bovenstaande citaat. Volgens beide ministers zorgen “de vluchtelingencrisis” en de “de aanwezigheid van transmigranten” voor de stijgingen van zowel extreemrechtse als extreemlinkse activiteiten. Niet de ideologie van extremistische groeperingen zijn het probleem, niet hun radicaliseringsproces en niet hun potentiële neiging tot crimineel gedrag. Neen, blijkbaar zijn zij een ‘begrijpelijk’ en ‘logisch’ antwoord op het feit dat er vluchtelingen zijn in ons land. In de ogen van onze ministers zijn bijgevolg niet de extremisten het probleem, maar wel de vluchtelingen die door hun aanwezigheid dat extremisme als vanzelf zouden opwekken.

Een tweede problematische gedachtekronkel valt op in de wijze waarop de ministers omspringen met het woordje ‘extreem’ – en dan vooral in het geval van ‘extreemlinks’. Immers, wanneer minister Geens over extreemrechtse groeperingen spreekt, dan gaat dat over “meerdere tientallen extreemrechtse activisten die niet terugdeinzen voor geweld­acties.” In zijn schriftelijke antwoord verwijst de minister daarbij ook naar verschillende voorbeelden zoals bomaanslagen en voertuigaanvallen die in de laatste twee jaar plaats vonden in andere Europese landen. In dit geval zit het probleem dus in het potentiële gewelddadige en criminele karakter van de groeperingen. Dat is ook wat algemeen begrepen wordt onder ‘extremisme’. In het antwoord van Jambon echter dekt het woord ‘extreem’ een heel andere lading. Want als voorbeelden van extreemlinkse activiteiten “noemt Jambon ‘steunbetuigingen aan transmigranten’, maar ook protestacties bij lezingen van staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken.”

In die visie werd Jambon ook gesteund door zijn partijgenoot. Zo klinkt het immers bij Vermeulen: “Al jaren wordt er door de Staatsveiligheid gezegd dat we moeten oppassen voor extreemrechts geweld, maar toch zie ik daar niet meteen iets van. Op een betoginkje van Pegida na, maar veel stelde dat niet voor.” De Standaard voegt eraan toe dat hij zich vragen stelt “bij wat hij omschrijft als ‘hand- en spandiensten van extreemlinks’ ten voordele van transmigranten en de mensen die verblijven in het Maximilaanpark.”

Met andere woorden, sociaal activisme dat het beleid van een polariserende politicus aanklaagt, is extreem. Hulp bieden en steun betuigen aan mensen in nood is extreem. Racistische betogingen organiseren, daarentegen, ‘stelt niet veel voor’.

In sommige politieke milieus worden termen als ‘extreem’ en ‘extremistisch’ blijkbaar heel lichtzinnig gebruikt. Wat hier dus vooral extreem lijkt, is de wijze waarop men belangrijke burgerrechten en eenvoudige medemenselijkheid stigmatiseert als kwesties die de maatschappelijke veiligheid in het gedrang brengen.

Maar ook de lichtzinnigheid van in sommige journalistieke milieus mag bevraagd worden. Want de polarisatie van het maatschappelijke debat kan natuurlijk snel extreem worden wanneer journalisten zichzelf als ‘neutraal’ en ‘objectief’ voorstellen terwijl ze geen enkele kritische opmerking plaatsen bij dergelijke problematische politieke gedachtekronkels.