het institutionele landschap aan cultuurhuizen wordt omgegooid. De grote instituten zullen groeien, bij de kleintjes wordt het snoeien"
Wat brengt het nieuwe jaar zoal op vlak van cultuur? Minister Gatz moet tegen 1 april zijn visienota voorleggen. We mogen ons alvast verwachten aan de truc met de Grote Hertekening van het cultuurlandschap, als camouflage voor nieuwe cuts. Wat nu onderweg is, stond in geen enkel verkiezingsprogramma van de regeringspartijen. De vraag is bijgevolg: hoe gaan wij onze democratie democratischer maken? Welke cultuurpolitiek eisen wij?
2015: de grap van Gatz
Onze media verwelkomen het nieuw jaar, zoals vanouds, met de vooruitzichten van wat er op cultureel vlak allemaal te beleven zal zijn. Premières van exposities en theatervoorstellingen, de releasedata van nieuwe boeken, grote evenementen waar we naar kunnen uitkijken.
Toch wordt vooral 1 april voor de Vlaamse cultuursector een cruciale dag, want dan moet Cultuurminister Gatz zijn visienota bekend maken. Dat is net na de verplichte begrotingscontrole van de overheid in maart, waarbij we ons aan de aankondiging van een nieuwe besparingsronde kunnen verwachten. Onze regeringen staat nu eenmaal onder curatele van de EU en daar zitten nog veel lijken in de kast. In het belang van het zogeheten ‘competitiviteitspact’ moet het néfaste austerity-regiem immers nog worden opgevoerd. Dat werd allemaal al boven onze hoofden beslist, door de EU-top tijdens het zomerreces, vlak na de verkiezingen van 25 mei.
Hoe gaat Gatz dat combineren? Opnieuw saneren zodat zijn regering in het zadel blijft en tegelijk zichzelf profileren als de politicus die een ‘dapper’ beleid durft voeren? In De Tijd (20/12/2014) gaf hij aan de saneringen als een shockdoctrine te zullen gebruiken: ‘Door het schokeffect van de besparingen moéten we dingen anders doen’. Dat wordt dus de truc met de Grote Hertekening: het institutionele landschap aan cultuurhuizen wordt omgegooid. De grote instituten zullen groeien, bij de kleintjes wordt het snoeien.
Binnen een geknipt budget gaat de minister van bovenuit een artificiële ‘fitness’ organiseren: vooral in Antwerpen zal er bijgebouwd worden, daar zorgde de schaduwpremier en burgemeester van België via het regeerakkoord al voor. Een ivoren-toren-cultuurpolitiek van verticalisme: aandacht voor Vlaamse vuurtorens. De rest van de sector komt onder water te staan en moet bijgevolg maar wat meer aan ‘zelfbestuur’ doen.
Schijnprocessen
Op 1 april 2014, een jaar geleden, was er de solidariteitsactie Red De Cultuur! in de Bourla in Antwerpen. Een collectieve oproep om de kaalslag op cultuur overal in Europa tegen te gaan. Deze sensibiliserende actie deed bij velen de ogen opengaan: de EU-cultuurpolitiek is een wolf in schapenvacht. Cultuur wordt plots als een industrie opgevat: een economische activiteit die in innovatie moet voorzien en nieuwe markten creëren. De legitimering van subsidies moet nu blijkbaar op basis van economische argumenten verlopen. Als het van de EU afhangt, neemt vrijhandel het over van vrije artistieke creatie.
Exact een jaar later is het tijd voor een nieuwe bewustwording: vandaag wordt er in eigen land in allerhande achterkamers naarstig aan een cultuuromslag gewerkt. De aprilgrap van Gatz: deze minister (zelf niet verkozen) gaat een radicale hervorming doorvoeren die in geen enkel cultuurprogramma van de huidige regeringspartijen werd aangekondigd. De kiezer had er het raden naar. Een blinde stem voor wat een ondergravende revisie blijkt te worden, als camouflage voor de cuts. Idem voor de afbouw en uitverkoop van de openbare omroep: stond dat ergens in een verkiezingsprogramma dan?
Die institutionele omwenteling wordt dan goedgekeurd in een Cultuurcommissie waar, afgezien van Vlaams Belang, slechts drie oppositieleden zetelen op een aantal van 15. Zolang Gatz het Vlaams-nationalisme maar genoeg eieren in de mand legt, krijgt hij daar elk beleidsvoorstel op zijn sokken gestemd. Om deze schijnprocessen van een zoveelste democratisch schaamlapje te voorzien, zal hij er prat op gaan dat hij – in tegenstelling tot zijn voorgangers – wel de voorstellen van de adviescommissies volgt.
Maar wat stellen die commissies nog voor? Heel wat kritische stemmen pasten in het najaar al voor deze val en namen ontslag. Met veel moeite en tal van persoonlijke uitnodigingen vond het kabinet van de minister dan toch een groepje brave zielen met wat ambitie, die volgens het nieuwe Kunstendecreet niet meer mogen doen dan oordelen over individuele dossiers. Het zijn in deze context de gewillige beulen van dienst: de vinger omhoog of omlaag. De tijd is voorbij dat de commissies nog een advies over het ganse landschap mochten geven, om zo toch wat de rede te bewaren in de delicate oefening die een subsidiebeleid is. Binnen een krimpend budget een kwaliteitsoordeel vellen, is nochtans bij voorbaat onrechtvaardig, omdat de optie dat simpelweg alle dossiers beloftevol en dus steunwaardig zijn niet langer op tafel ligt.
‘Ik moet dit doen want de kaasschaaf is nog erger’, zo zal de minister wellicht met zwier in de media zijn liquidaties verdedigen. There is no alternative. Het zou allemaal verantwoord zijn want hij beroept zich toch op het nieuw Kunstendecreet? En dat is goedgekeurd met een brede meerderheid tijdens de vorige regering. Meer nog, een groep geselecteerde ‘experts’ uit de sector heeft zich er over gebogen, en de belangenbehartigers mochten hun zegje komen doen in het Vlaams Parlement.
Dat parlement was die bewuste donderdagnamiddag wel leeg, op de aanwezigheid van Yamila Idrissi (sp.a) na, want de minister en de meeste prominente cultuurpolitici waren bij toeval druk elders. Het schouwtoneel van onze schijndemocratie werd zelden zo duidelijk. Al die experts die toen ter goeder trouw hun medewerking verleenden, zullen morgen met lede ogen moeten aanzien hoe hun inspanningen gebruikt worden om een iets goed te praten waar ze niets mee te maken (willen) hebben. Worden ze na 1 april door Gatz, in ruil voor hun expertise, in de rol van nuttige idioot geduwd?
Collectieve cultuurkuur
Het klopt natuurlijk dat het nieuw Kunstendecreet een gewettigd document is. Maar het is wel cruciaal om de geest van de gangbare besluitvorming te respecteren. Immers, zo’n decreet is een package deal: het brengt veel ideeën samen zodat meerdere partijen zich in een consensus kunnen vinden. Het zet zodoende de grote lijnen uit waarbinnen een volgende regering dan op zoek kan gaan naar een overleg over de concretisering ervan, overeenkomstig de toestand van de sector zoals die er op dat moment voorstaat.
Als nu blijkt dat Gatz naar willekeur gaat grossieren in de beschikbare ideeën om tot een selectie te komen die zijn Grote Hertekening kan motiveren, dan blaast hij eigenlijk de facto dit democratisch overlegmodel op. Heel het idee van een decreet dat een en ander samenbrengt als agenda moet dan worden herzien. Het dient allicht plaats te maken voor een overleg waarbij verschillende thema’s dan maar afzonderlijk en concreet worden behandeld, als een wet bijvoorbeeld die meteen afdwingbaar is, om in de toekomst zo’n koehandel met beleidsadvies te vermijden.
Toch kunnen cultuurmakers en cultuurliefhebbers voor 1 april niet zoveel doen. Want Gatz is aan zet. Tenzij defaitisme afwimpelen. Bijvoorbeeld, Als het cultuurhuis Campo volgende week een debatorganiseert vanuit de optiek dat ‘de hakken in het zand niet meer werkt’, dan illustreert dat bovenal een voorspelbare reflex van menige cultuurambtenaar: eerder dan samen oppositie te voeren en eisen te stellen, is er de verleiding om het gezicht proberen te redden via zelfhulpgroepjes die creatief zijn in het bedenken van ‘oplossingen’ binnen de lijntjes van de saneringen. Die kan de minister-deurwaarder dan gewoon overnemen. Iedereen content… ? Pijnlijk is wel dat Campo een van de eerste slachtoffers van de toekomstige cuts kan zijn. Wat is dan ‘de zee die voor ons open ligt?’ waarop ze alluderen?
Maar toch is het goed dat ook dit soort defaitisme aan de oppervlakte komt, omdat het duidelijk maakt met welke bipolaire stoornis we allemaal af te rekenen hebben: wie denkt dat het kalf al verdronken is, riskeert mentaal al snel de omslag naar gewillige capitulatie. Nochtans is een cultuurstrijd sowieso een proces van lange termijn, van vele frontjes en veldslagen. Vele stappen achteruit, om er één vooruit te kunnen zetten.
Het kunstenaarscollectief State of the arts plant kort na Campo evenzeer een symposium, op 8 februari. Daar wordt wel eerst een duidelijke lijn in het zand getrokken. Om pas daarna samen na te denken over een alternatief. Opmerkelijk is dat dit symposium zal doorgaan in De Munt in Brussel, een federale instelling, eentje dat een vrijhaven biedt om over het Vlaamse cultuurbeleid na te denken.
Verder breken er ook leerrijke tijden aan, omdat maskers zullen vallen. Wie carrière wil maken onder een rechts N-VA bestuur, zal nu meehuilen met de wolven. Met ‘constructief’ denkwerk dat pretendeert van de nood een deugd te kunnen maken. Zo staat er in de nieuwe rekto:verso een frappant interview met de ex-bouwmeester Peter Swinnen. We leren dat hij huivert van ‘bottom-up’. Het subsidiebeleid zou integraal achterhaald zijn, ‘op het randje van dienstbetoon’. Hij is dus tegen ‘louter subsidies’. Afvoeren maar?
De crisis als opportuniteit: Gatz zou al meteen ‘de juiste persoon’ zijn om een gesprek aan te gaan waarbij er een ‘vrij onafhankelijke’ intendant-expert wordt aangeduid die dan over de legislaturen heen mag beslissen aan welke kunstenaars een opdracht wordt geven. Kortom, na de bouwmeester zoiets als de ‘kunstmeester’, een rol waar Swinnen alvast impliciet zelf voor solliciteert. Een zee van Vlaamse vriendjespolitiek ligt dan voor ons, peddelen maar. ‘De sector moet daar open in meestappen, zonder in het defensief schieten’, voegt hij er nog aan toe. Leve het meningsverschil.
Het interview illustreert treffend hoe de cultuurstrijd onvermijdelijk ook een strijd binnen cultuur wordt. Dat is het Gatz-effect: onder deze rechtse bespaarregering zullen de eigenlijke machtsverhoudingen zichtbaar worden tussen diegenen die gemeend een hekel hebben aan ‘bottom-up’, die voor de elite willen fietsen, met een eenzijdige interesse voor ‘topkunst’, de armen wijd open voor ‘private partners’, enzovoorts.
En zij die kunst en cultuur als een zaak voor en door mensen zien. Dat er naast het passieve consumeren ook een (publieke) ruimte moet zijn voor actief creëren en beleven voor iedereen. Van amateur, hobbyist tot beroeps. Diegenen die pleiten voor het belang van een diversiteit aan uitingen. Als een alternatief voor competitie, commercie en zelfpromotie. Of de noodzaak aan verzet tegen de monocultuur van de oprukkende vermarkting die deze diversiteit bedreigt, en terloops met een vloedgolf van amusante pulp ons met reactionaire waarden overspoelt.
Democratie democratischer maken
Cultuur is per definitie een dynamiek aan tegengestelden, en daarmee ook een leerschool waarbij we allemaal mee op de banken zitten. Wat de cultuursector vandaag in het klein meemaakt, is een microkosmos voor de huidige cultuurstrijd tegen de verrechtsing en vermarkting over gans Europa. Maar er is goed nieuws. België loopt in Noord-Europa voorhoede in sociaal verzet. Vakbonden en burgerbewegingen uit het buitenland volgen het met verbazing en veel interesse.
De hete herfst had alvast vele troeven. De verschillende vakbonden samen met een brede burgerbeweging als Hart Boven Hard & Tout Autre Chose in eenheid met concrete wensen: geen indexsprong en verhoging van de pensioenleeftijd, geen afbraak van de openbare diensten, wel een vermogens(winst)belasting. Solidair in plaats van solitair. Het bracht de nieuwe regeringen al binnen een paar maanden in crisisoverleg: zij zetten de hielen in het zand en werken nu hard aan ‘de communicatie’ (met dank aan het Antwerpse reclamebureau Brandhome).
Noem het massaregie om de aandacht af te leiden: niet de rijken, maar de migranten zouden het probleem zijn. Waar hebben we dat nog gehoord? Geen toegevingen doen, het is luxe die de regering
al niet meer heeft. Dat station zijn we al gepasseerd. Nu komen de strategische voorstellen er aan om het verzet in de tijd uit te putten en te versnipperen. Dat is de volgende voorspelbare halte.
De uitdaging voor de cultuursector is vervolgens hoe we naast onze cultuur ook onze democratie kunnen redden, in het bijzonder wat de besluitvorming van ons cultuurbeleid betreft. Een shockdoctrine, dat zijn tenslotte toch dictatoriale praktijken. Cultuur is iets precair, hervormingen vereisen daarom een breed en open overleg. Waarom zouden wij nu al niet ijveren voor meer inspraak? Voor een referendum bijvoorbeeld? Met eenvoudige vragen.
Bijvoorbeeld, ten eerste, willen we een verticale verbouwing van het culturele veld? Grote en dure vlaggenschepen zogezegd om als kleine regio de concurrentie met het buitenland aan te gaan? Willen we toeristen imponeren en in uitstraling investeren? Of kiezen we voor een horizontale organisatie: diversiteit en veelheid, met veel ruimte voor talent, eerder dan economische return? Democratisch en bereikbaar, met aandacht voor wat nieuw of lokaal kiemt.
Tweede eenvoudig vraagje, niet bepaald overbodig. In vele landen is zoiets als het ‘armslengte-principe’ een ijkpunt voor democratisch bestuur: de politiek moet op enige afstand blijven om zo de sector autonomie te garanderen, zodat instrumentalisering zoveel mogelijk wordt vermeden. Maar als er zich vandaag een minister aandient die ijvert voor een ‘mengmodel’, waarmee hij dan bedoelt dat hij de publieke sector wil openbreken voor private interesses, waarom zouden we dan niet samen ijveren voor een armslengte-principe ten aanzien van de vermarkting? Als die vermarkting in de praktijk al zo hard oprukt, moet er dan ook nog eens beleid zijn dat marktversterkend werkt?
Kortom, mogen wij als samenleving collectief mee beslissen of we kunstbeleving een vrijplaats willen aanbieden ten aanzien van de kunstmarkt en andere commerciële zwendel. Of leveren we onze cultuurmakers over aan die catch-22? Ieder voor zich, de markt voor ons allen.