Het culturele knuffel & knuppel beleid

Het Concertgebouw en de Vooruit werden door minister Gatz voorgedragen om erkend te worden als kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap. Dat illustreert hoe er achter de schermen wordt gewerkt aan een institutionele hertekening van het ganse culturele veld. Wat is het grotere plaatje?
Het culturele knuffel & knuppel beleid
 

Het Concertgebouw Brugge en de Gentse Vooruit werden door Cultuurminister Gatz op 30 januari als kandidaat voorgedragen om erkend te worden als kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap. Dat illustreert hoe er achter de schermen volop wordt gewerkt aan een institutionele hertekening van het ganse culturele veld. Wat is het grotere plaatje?

Een beleid dat een omslag naar een marktconforme cultuursector beoogt, eentje die zich openstelt voor allerlei private belangen, moet een en ander in scène zetten om culturele organisaties ook zover te krijgen. Het is immers een ingrijpende, tegennatuurlijke evolutie die verlies aan controle en kwaliteitsbewaking met zich mee brengt. Zo’n omslag krijgt geen voeten aan de grond zonder shocktherapie.

Besparingen zijn zo’n shock. Het breekt de deur open voor uitverkoop. Maar die moet je als rechtse beleidsmaker ook nog verkocht krijgen, zowel bij de kunstwereld als bij een breed publiek. Daar bestaan verschillende scenario’s voor. Hierbij een bespreking van de drie belangrijkste: de knuppel, de knuffel en in Vlaanderen nu ook het knuffel & knuppel beleid. Ook cultuurbeleid kan soms creatief zijn.

 

De knuppel (in de VS)

Een eerste evident scenario is de intimidatie: de kunstwereld in een slecht daglicht zetten (via beschuldigingen van wanbeheer of wangedrag) en oproepen (of dreigen) met verlies aan steun.

Zo stonden de jaren 1980 in de VS onder Reagan bekend als the Cultural Wars: uit onvrede met de waarden van hedendaagse kunst, zette Republikeinse senatoren voortdurend de aanval in op the National Endowment of the Arts (NEA): dat publieke kunstfonds moest maar minder geld krijgen of alleen middelen aan conventionele cultuur uitgeven.

Het was een tijd waarin de rechtse overheid en hun media de aidsepidemie negeerde, omdat het een ziekte zou zijn van minderheden met ‘immoreel seksueel gedrag’. Veel kunstenaars trokken zich het lot van die en andere minderheden aan en maakten er werk over. Dat werd door neoconservatieven onthaald op een schandaalsfeertje, want gesubsidieerde kunstenaars moeten ‘neutraal’ zijn. Elke vorm van maatschappijkritiek werd meteen als een politiek gebaar opgevat en daar zou geen publiek geld aan gegeven mogen worden.

Het bleef niet bij intimidatie. Het budget van de NAE werd effectief geknipt na de commotie rond de tentoonstelling Black Male in het Whitney Museum in New York in 1994.[1] In deze tentoonstelling, die het woekerende racisme thematiseerde, waren veel naakte zwarte lichamen te zien: een spel met de angst van de blanke gemeenschap voor de fysische verschijning van de zwarte man.

 

Vooral de sculptuur Night Rap van Mel Chin (zie afbeelding) veroorzaakte veel ophef: een wapenstok die de politie op nachtronde draagt, waarvan het zijdelingse handvat is vormgegeven als een zwarte penis in erectie. Het werk is vandaag alleszins nog actueel als we denken aan het recente politiegeweld waarbij herhaaldelijk ongewapende zwarte Amerikanen straffeloos neergeschoten (of gewurgd) werden, dikwijls nog kinderen.

 

De knuppel (bij ons)

Ook in eigen land is intimidatie een beproefde tactiek: mandatarissen van extreem-rechts riepen tien jaar geleden nog op om de subsidies voor het Toneelhuis in Antwerpen alsook de KVS in Brussel te korten, vanwege het multiculturele programma of wat naakt op het podium.

En vanaf 2011 waren er de columns van Bart De Wever waarin deze Vlaams-nationalist de hedendaagse kunst op de korrel nam. Onder het mom van een kunstkritiek volgende een reeks generaliserende verwijten: alle hedendaagse kunst zou irrelevant geworden zijn, ‘onthecht’ van de gemeenschap, omdat “kunstenaars vandaag lakeien van de gevestigde orde zijn” (ds, 2/02/2013).

Inspelend op de nood aan een publieke dialoog over de rol van kunst, dienen deze veralgemenende uitspraken bovenal als mediagenieke provocaties op de rug van de kunstwereld, met als electoraal doel de eigen partij onder de aandacht te brengen. De vergelijking met de uithalen van Geert Wilders (PVV) valt moeilijk te negeren (dixit: ‘kunst is een linkse hobby van de elite, op kosten van de hardwerkende Nederlander’). De culturele kaalslag in Nederland vanaf 2012 kennen we intussen als de giftige erfenis van Zijlstra.

In België krijgen vooral de Brusselse federale instellingen opvallend veel intimidaties over zich heen. Zo liet staatsecretaris Elke Sleurs (N-VA) in december 2014 nog uitschijnen dat het Fin-de-Siècle museum weg moest uit het Koninklijk Museum van Schone Kunsten te Brussel (MSKB). Een gans museum dat één jaar na de opening al meteen dicht moet?

Dit soort imagoschade zou in het buitenland veel ophef veroorzaken: Sleurs (gynaecologe van opleiding en zonder enige aantoonbare expertise in de kunsten) is nog maar net op post en legt al meteen, zonder zelfs de moeite te nemen om dit museum officieel te bezoeken, publieke verklaringen af over het voortbestaan ervan.

Beeldt u in dat zoiets zou gezegd worden over Tate Britain, Reina Sofia in Madrid, MOMA New York of het Rijksmuseum in Amsterdam? Uitstraling is een bijzonder delicaat gegeven voor zo’n grote instituten die het toch ook van hun imago moeten hebben bij een breed publiek, verzamelaars, critici en internationale pers. Voor het prestigieuze MSKB, waar een meerjarenproject loopt in de uitbouw van meerdere thematische musea, is dat een knuppel van jewelste.

Die komt natuurlijk niet onverwacht: nog voor N-VA aan de macht kwam, beperkte het cultuurpolitieke verhaal van deze partij zich vooral tot tendentieuze opiniestukken en een spervuur van parlementaire vragen van Cieltje Van Achter en Cathy Coudyser over de federale instellingen. Deze negatieve buzz moest illustreren hoe ‘rot’ België toch wel was.

Jong N-VA organiseerde zelfs een actie aan de trappen van het Koninklijk Museum van Kunst en Geschiedenis in het Jubelpark. Dat valt eveneens onder de bevoegdheid van Michel Draguet, de Franstalige directeur van het MSKB. Jong N-VA scandeerde leuzen waarin de aanwezigheid van asbest in dit eeuwenoud gebouw afgedaan werd alsof het de persoonlijke verantwoordelijkheid van deze directeur was. Nochtans is die nog maar vanaf 2004 op post. En N-VA is niet bepaald de partij die pleit voor méér middelen, zodat dergelijke structurele problemen ook aangepakt kunnen worden.

Aangezien dezelfde kritische instelling van N-VA ontbreekt ten aanzien van wat er in sommige Vlaamse kunstinstellingen misloopt en aangezien de heksenjacht plots stilviel zodra Michel Draguet in februari 2014 directeur af was in het Jubelpark, kunnen we er moeilijk om heen dat dit allemaal in de eerste plaats om een separatistische agenda gaat. We zijn intussen een jaar verder. Is de staat van deze gebouwen en het collectiebeheer in het Jubelpark vandaag dan plots zoveel veranderd?

Anders gezegd: waar zijn de opiniestukken en de parlementaire vragen nu? Waar zijn dan de nieuwe middelen waarvan de federale instellingen al decennia lang verstoken blijven, nu N-VA het voor het zeggen heeft? Ze krijgen integendeel een zware besparing over zich heen. Kortom: nu de Franstalige directeur bij het Jubelpark weg is, hoor je N-VA niet meer. De intimidatie gaat intussen wel verder, gericht op de instellingen waar Draguet nog wel bevoegd is: het MSKB.

 

De knuppel (uit private hoek)

Politici hebben echter geen alleenrecht op shocks met intimidatie. Recent kwam die nog uit een andere hoek: zelfs een experimentele opvoering van een opera als Don Giovanni door regisseur Krzysztof Warlikowski in De Munt in december 2014, kan bij een bepaald elitair publiek vandaag blijkbaar nog steeds controverse uitlokken. Treffend: in dit door besparingen geteisterde Brusselse cultuurhuis lieten sponsors de directeur na afloop van de première prompt weten ze dat ze hun steun zouden intrekken als zoiets nog een keer zou voorvallen.

Dit illustreert dat dreigementen vanuit private hoek minstens even fel kunnen zijn. Na de Reaganjaren zochten heel wat Amerikaanse cultuurhuizen private sponsors om zich in te dekken tegen politieke afstraffingen. Daar staat dan wel tegenover dat je de eigen werking moet beperken tot het canon dat past binnen waardenkader van de gefortuneerde burgerij. Dat is bij ons niet anders.

Tot slot, private sponsors weten hun ‘liefdadigheid’ ook goed als een politieke hefboom te gebruiken: in de aanloop van de anti-rokers wetgeving in New York dreigde de multinational Philip Morris (een grote kunstsponsor in de VS) er bijvoorbeeld mee al haar investeringen in de kunsten terug te trekken.[2]

 

Doodknuffelen (Van Blair tot Barroso)

Een tweede scenario is de truc met de wurgende omhelzing. Het gaat om een omgekeerde aanpak: via een charmeoffensief en extra middelen dring je de uitverkoop van de openbare dienstverlening op. Het bekendste voorbeeld daarvan is ‘Creative Britain’, het cultuurbeleid dat premier Tony Blair vanaf 1998 uitrolde. Hij zou de kunst eindelijk eens naar waarde weten schatten door ze een prominente plaats te geven in zijn economisch beleid. Cultuur werd opgevat als een industrie.

Conform de ideologie van The Third Way moesten de overheid en haar openbare diensten ter beschikking worden gesteld van de markt en zodoende werden kunst en erfgoed omgedoopt tot Creative Industries. Het budget verdubbelde bijna, maar de middelen gingen vooral naar een regime aan managers die de vermarkting en privatisering moesten realiseren en die daarenboven een artificieel controlebeleid invoerden via een verstikkende mallenmolen aan papierwerk die voor ‘professionalisering’ moest doorgaan.

Het tijdperk van Cool Britannia was aangebroken, mooi in de lijn van bovenmaatse prestigeprojecten die de aandacht van het falende beleid moeten wegleiden, zoals the Millenium Dome en the Olympic Games in 2012. Na de crash in 2008 maakte het cultuurbeleid aldaar evenwel een omkeer: vanaf 2010 werd het budget plots weer gehalveerd. Wie dan nog niet in de pas van de vermarkting liep, kreeg met deze shock een flinke duw.

De historicus Robert Hewison omschreef in zijn boek Cultural Capital. The Rise and Fall of Creative Britain  (2014) hoe Groot Brittannië die omslag maakte naar wat hij een ‘cultureel kapitalisme’ noemt: cultuur gereduceerd tot economie en marketing, kunst die innovatief moet zijn om er nieuwe markten mee te creëren. In hetzelfde jaar dat dit boek verscheen, ging desondanks Creative Europe van start, duidelijk een nefast doorslagje van het Britse verhaal. Met een weliswaar marginale budgetverhoging als lokaas, wordt kunst en cultuur in de vitrine gezet als de bezemwagen van wat de ‘creatieve’ economie heet.

Ook dit beleid stuurt aan op méér meet- en regelcultuur, de neoliberale managerialitis waarmee de leidende kaste controle wil krijgen over het talent en de mondigheid van onze publieke cultuursectoren. De sinistere cultuurpolitiek van de sociaaldemocraat Blair maakt vandaag dus over gans Europa carrière. Met het recente aantreden (herfst 2014) van de Hongaar Tibor Navracics als Europees Commissaris voor Cultuur en Onderwijs dreigt bij het toekomstige EU-cultuurbeleid daarenboven een terugval in middelen en wat rest aan ruimdenkendheid.

Want het kan altijd nog slechter. Navracics is een neoconservatieve nationalist die in eigen land de vrijheid van meningsuiting van de nationale media aan banden heeft gelegd, een land waar bovendien de geschiedenis in de handboeken op school onder controle van de regering werden herschreven zodat leerlingen een nationalistisch betoog aangeleerd krijgen dat de frictie met de buurlanden opzoekt.

 

Knuffel & knuppel: Vlaanderen in actie

Een derde scenario zien we vandaag in Vlaanderen vorm krijgen. Om de te verwachten nieuwe besparingen te doen slikken, werkt minister Gatz toe naar een Grote Hertekening van het cultuurlandschap. Een institutionele hold-up, zeg maar. Het dient als camouflage voor een kaalslagbeleid en om de aandacht van vermarkting weg te leiden naar een ambitieus maar vaag verhaal over de toekomstvisie van het Vlaamse cultuurbeleid.

In een sector die al jaren niet is geïndexeerd en waar er net tot 7,5 procent werd weggesneden, kan je niet opnieuw evenveel weghalen zonder het ganse institutionele veld lam te leggen voor jaren. Dat weet de minister ook. En wie het austerity-regiem volgt dat de EU aan de lidstaten wil opleggen, weet dat onze rechtse regering dit of volgend jaar sowieso nog wil besparen. Daarom werkt Gatz nu aan een verdeel-en-heers beleid waarbij grote huizen nog groter zullen worden, dat is althans de belofte, en promotie maken als ‘instelling van de Vlaamse Gemeenschap’.

Zo werden het concertgebouw Brugge en de Gentse Vooruit vorige vrijdag ‘voorgedragen’ als kandidaat, om vervolgens door een ‘onafhankelijke’ commissie geëvalueerd te worden. Dat moet gebeuren op basis van een lijstje bijzonder algemene criteria waarmee je alle kanten uit kan. Een zoveelste schijnproces. Want waarom mogen andere huizen zichzelf niet kandidaat stellen? Waarom Vooruit wel en bijvoorbeeld de Beursschouwburg, NTG, KVS, het Toneelhuis, Kaai en BUDA Kortrijk enzovoorts niet?

Deze ondemocratische selectie in verschillende klassen  – een apartheidsregime eigenlijk – is  een teken aan de wand voor de andere, kleinere organisaties uit het Kunstendecreet. Wie valt er binnenkort af? Gaan de erkende instellingen dan solidair actie voeren? Krijgen de ‘instellingen van de Vlaamse Gemeenschap’ daarenboven hun eigen plichten opgedrongen? Zoals de promotie van de ‘Vlaamse natie’, alsof België al niet meer zou bestaan? Gatz gaf natuurlijk al te kennen dat de sector best wat meer survival of the fittest kan gebruiken. Daar was hij wel transparant over.

Helaas, met deze top-down kunstgreep zegeviert vooral wie het creatiefst in lobbywerk is: cliëntilisme en kleptocratie. Eerder dan Darwin, volgt Gatz dus de leer uit het boek Genesis: als een Noah selecteert hij wie welkom is op zijn ark om ze ‘te beschermen’ tegen de zondvloed van zijn eigen regering, met als wederdienst dat ze dan wel in de pas van Vervlaamsing en vermarkting moeten lopen.

De shocktherapie van Gatz zal geschiedenis maken als een knuffel & knuppel beleid: een select groepje krijgt er middelen bij, er zal gebouwd worden. Méér beton, terwijl een generatie kunstenaars in de kou blijft staan. Alles wat buiten dit verticaal ivoren-toren beleid valt, riskeert het zonder ‘zelfredzaamheid’ als onkruid te worden gewied. Die ‘aanwas’ moest toch eens ‘dapper’ aangepakt worden? In de gebruikte woorden over het cultuurbeleid zit al meteen zoveel framing.

Zijlstra sprong in 2012 op de kar van de apathie jegens de ‘snobistische’ kunstwereld, vlot gecultiveerd door sommige media, en speelde daarbij in op de protestantse zuinigheidsmoraal. Hij profileerde zich als de volkse strijder tegen ‘de arrogantie van de juiste smaak’. Het was allemaal pijnlijk populistisch, maar het had wel het voordeel van de duidelijkheid.

Gatz kiest vanaf zijn aantreden in 2014 voor een andere shocktherapie: het onheil zal als onvermijdelijk worden voorgesteld, allemaal tegenvallers die ook hij betreurt. Een natuurfenomeen, zoals de loop der sterren of de cirkel der seizoenen. TINA als toverformule. Via een rookgordijn van bijgestuurde communicatie zal de minister zich profileren als sterkhouder, zonder wie het nog zoveel erger zou zijn. Met die cosmetica kan hij wat tijd kopen, de uitverkoop proberen uitrollen, en al doende maakt hij velen medeplichtig.

Maar de cultuurstrijd die zich vandaag over heel Europa in gang trekt, aangevoerd door een linksomkeer in Spanje, Griekenland en Ierland, zal ook bij ons het publieke debat breder en scherper maken. Dat is evenwel een proces van jaren eerder dan maanden of weken. De inzet is een democratisering van het beleid.

Ook inzake kunst en cultuur gaat het over méér bewustwording en méér kansen op emancipatie, dus over het belang van een open en horizontaal cultuurbeleid, over de nood aan een cultuurpolitiek waarbij de cultuurparticipatie en cultuureducatie van de mensen centraal staan, eerder dan het prestige van onze economische regio.

De ziel gaat te voet, stap per stap: zo is er nu zaterdag 7 februari om 18u onder de paraplu van Tout Autre Chose & Hart Boven Hard aan de kunstberg in Brussel de actie Action aux Magritte, met als credo: culture is a weapon of mass construction! En op 22 februari organiseert het kunstenaarscollectief State of the arts in De Munt een symposium rond de vraag: What actions can we take together as a field to resist the tendency towards even more market-driven arts practices – a tendency we feel will lead to monoculture? Iedereen van goeie wil is welkom!

Robrecht Vanderbeeken (1971) is filosoof en publicist. Hij doceerde aan verschillende kunsthogescholen (Kask, Hisk, Luca, Transmedia Brussel) en aan het departement theaterwetenschappen van de UGent. Momenteel werkt hij als dramaturg en onderzoeker. In het najaar 2014 verschijnt zijn boek Buy buy Art. Over de vermarkting van kunst en cultuur (EPO)

________________________________________

[1] Stallabrass, Julian, (2004), Art Incorporated. The Story of Contemporary Art. Oxford University Press.

 

[2] Wu, Chin-Tao, (2002), Privatising Culture. Corporate Art Intervention since the 1980s. Verso.