Siegfried Bracke een marxist?

Als het over cultuur gaat, stuurt N-VA Siegfried Bracke op pad. Maar zijn verschijning is eigenlijk zelf een opmerkelijk en leerrijk cultureel fenomeen.
Siegfried Bracke een marxist?
 

Als het over cultuur gaat, stuurt N-VA Siegfried Bracke op pad. Maar zijn verschijning is eigenlijk zelf een opmerkelijk en leerrijk cultureel fenomeen.
__
Het moet gezegd dat Bracke er, zowel tijdens het Rekto:Verso debat als het DS cultuurdebat, met zijn entertaintalent voor zorgde dat de aandacht op N-VA gevestigd bleef, alsof het een all-in partij is die tegelijk radicaal als gematigd zou zijn, vernieuwend maar toch ook beschermer van de vaste waarden. Nieuwrechts, en net daarom de enigste echte sociale partij. Zoiets.

 

N-VA: V-plan Cultuur

 

Opmerkelijk is hoe Bracke, zeg maar via de kunst van het mediageniek warm en koud blazen, de bewuste vaagheid inzake het N-VA cultuurprogramma retorisch in maestoso kan blijven bespelen, zo zelfs het debat weet te beheersen, terwijl dat programma nochtans duidelijk samen te vatten valt in een ‘V-plan’, om het in Romeins van N-VA te zeggen:

(I) focussen en aansturen op de verrotting van het federale niveau
(II) kunst en cultuur instrumentaliseren voor Vervlaamsing
(III) de macht van cultuurhuizen wegkapen via een charmeoffensief naar de grote Vlaamse instellingen (‘verticalisering’ promoten)
(IV) cultuur commercialiseren (primaat van de populaire cultuur, ‘volle zalen’ eisen, i.e. doen alsof cultuurhuizen dit nu nog niet hard zouden nastreven)
(V) cultuursector privatiseren (crowdfunding, fiscale voordelen voor sponsors en bedrijven, promotie van privaatpublieke samenwerkingen, etc)

Kortom, hoe kan kunst nu verheffend zijn, als cultuurpolitiek dat totaal niet is? Ook opmerkelijk is dat N-VA er tijdens deze debatten in slaagde de eerste viool te spelen terwijl, toch wat besparing en vermarkting betreft, de radicaalste stellingen steeds van Open VLD komen. Dit terzijde.
Maar laten we het over iets anders dan cultuurbeleid hebben. Best veelzeggend is namelijk dat Bracke - onze volgende Cultuurminister? - zodra hij in een debat op een slappe koord komt, als verrassingseffect al eens een verwijzing boven haalt naar niemand minder dan Karl Marx.

 

Pseudoprogressieve spin

 

Dat deed hij tijdens de twee vermelde cultuurdebatten op quasi identieke wijze. Retorisch gezien is dat natuurlijk een klassieke pseudoprogressieve truc, een handelsmerk van conservatieven: progressief gedachtegoed recupereren als dekmantel voor een reactionair verhaal.

Hoewel Bart De Wever in Knack (19 april) verklaarde een absolute anti-marxist te zijn, jongleert Bracke graag met Marx in culturele middens. Wellicht in de vreemde veronderstelling dat de cultuursector links zou zijn en dat hij bijgevolg met zo’n verwijzing de tegenstander op eigen terrein kan bestrijden. Dat ging zo: ‘Cultuur is een deel van de bovenbouw en die wordt gesteund door de economische onderbouw.’ Zei Marx, aldus Bracke, om er dan aan toe te voegen: ‘En 1 euro kun je maar één keer uitgeven.'
In wat volgt, twee kanttekeningen om duidelijk te maken dat Marx eigenlijk exact het tegendeel bedoelt van wat Bracke met zijn parafrase wil zeggen.

 

Maakbaarheid primeert, niet economisch determinisme

 

Bracke’s verwijzing is veelzeggend, ten minste, toch de verdraaiing die hij ervan maakt. Ten eerste, het is uiteraard onjuist dat Marx zou beweren dat eerst de economie moet draaien vooraleer we ons enigszins met het sociale en culturele kunnen inlaten. Integendeel: het sociale en culturele zijn altijd prioritair voor deze maakbaarheidsdenker. Hij benadrukt juist dat het lot ervan af hangt van een politieke strijd om de economische machtsverhoudingen. Dat negeren of toedekken, is mensen voor de gek houden.

Zoiets als ‘lifestyle-transitie’ bijvoorbeeld, denk aan de recente tips tegen de klimaatopwarming van weerman Frank De Boosere, zijn (ondermeer) voor een marxist uitermate problematisch omdat het niet alleen de kern van de zaak uit de weg gaat, maar ook een depolitisering in de hand werkt en tegelijkertijd de verantwoordelijkheid integraal doorverwijst naar het individu. Die kan zich bijgevolg nooit genoeg engageren en moet blijven dweilen met de kraan open.

Ook een marxist zal daarentegen wel bottom-up en peer-to-peer initiatieven aanmoedigen, bijvoorbeeld de geefpleinen van o.a. Jeroen Olyslaegers, ook al zijn die in economisch opzicht misschien marginaal, zelfs verwaarloosbaar. Deze zelforganiserende burgerinitiatieven zijn desondanks van onschatbare waarde omdat ze stapsgewijs voor een bewustmaking zorgen.

Ten minste, voor zover ze ook effectief sensibiliseren, mobiliseren en politiseren. Dat is immers ook hoe in de 19de eeuw zoiets als ziekenkassen en vakbonden zijn ontstaan. Het zijn overigens net dergelijke cruciale initiatieven, wat Bracke er ook van mag denken, die vooral in en vanuit de brede en diverse cultuursector een nieuwe lente aankondigen.

 

Trickle-down is voor liegebeesten

 

Ten tweede, natuurlijk zal een marxist onder een goeie ‘economische onderbouw’ iets heel anders begrijpen dan Bracke. Om het in het keukenvocabulaire van Gwendolyn Rutten te zeggen, Bracke bedoelt eigenlijk dat we ‘eerst de taart moeten bakken voor we kunnen herverdelen’. Kortom, als het winstbejag op volle toeren draait, zou alles wel in orde komen.

Dit liberale dogma dat het duo Thatcher en Reagan vanaf de jaren 1970 zo dominant maakten, wordt sindsdien in elk Westers land voortdurend door de feiten tegengesproken. Toch kreeg het neoliberalisme ingang want na de naoorlogse heropleving was de systematische afbraak van de sociaaldemocratische welvaartsstaat nodig om de crisis van het kapitalisme uit te stellen.
Intussen heeft Thomas Piketty, die al eens de bijnaam ‘de nieuwe Marx’ meekrijgt, met zijn ophefmakende wetenschappelijke studie, Capital in the Twenty-First Century, het zogeheten Trickle-down effect definitief naar het rijk der fabels verbannen. Het klopt gewoon niet dat iedereen beter wordt, als het kapitalisme goed boert. Of om het met Bracke te zeggen: ‘het ergste wat de armen kan overkomen, is dat er geen rijken meer zijn.’ Het omgekeerde is waar: kapitaalaccumulatie en miserie gaan hand in hand.

Bracke hanteert dus een neoliberale lezing van ‘de onderbouw’. Niet alleen zijn het sociale en culturele voor hem daaraan ondergeschikt, ook het politieke moet integraal in functie staan van de vrije markt. Dat is de hoofdzorg, de rest volgt dan wel. Een regeringsleider moet bovendien zoals een bedrijfsleider de concurrentie met de buurlanden aangaan: ‘kosten’ besparen, vermarkting aanblazen, goedkopere werkkrachten zoeken, opbod in sociale afbraak, koplopen in een ratrace naar de bodem. Big Flanders als een mini-Duitsland.

 

Klassenstrijd

 

Als Marx daarentegen naar de ‘onderbouw’ verwijst, heeft hij vanzelfsprekend in de eerste plaats over de klassenstrijd: de dialectiek tussen zij die werken en diegene die hun kapitaal uit vermogen en bezit opbouwen. Newton was diegene die de zwaartekracht ontdekte, Freud legde het bestaan van het onbewuste bloot en Marx ontmaskerde de dagdagelijkse werkelijkheid: er zit een specifiek economisch systeem achter dat ongelijkheid, vervreemding en crisissen produceert.

Bracke spreekt daar natuurlijk met geen woord over omdat N-VA precies hier zo bang voor is. Met name, dat steeds meer mensen beseffen dat onze politieke klasse voor de bezittende klasse werkt, en dat wat dus een ‘volkspartij’ heet eigenlijk neerkomt op een geprivatiseerde politiek ten dienste van de financiële elite: VOKA Vlaanderen.

Om nu terug te keren naar cultuurbeleid: deze tegenstelling in wereldbeeld leert ons ook waarom Bracke zo graag cultuur wil doen samenvallen met Vlaamse televisieseries of musicals. Entertainment als opium voor het volk, dat zou overigens de enige echte motor van onze ‘Vlaamse identiteit’ zijn. N-VA wil dus vooral geen maatschappijkritische kunst die mensen politiserend informeert over uitbuiting, sociale alternatieven, duurzame transitie, radicale democratie of superdiversiteit. N-VA wil, kortom, net vermijden dat het volk op straat komt, wakkergeschut uit hun roes achter de Vlaamse treurbuis of ander mediaspektakel.

 

Marx 2.0

 

Stel u voor: een groeiende besef bij een breed publiek dat politiek beleid iets anders zou moeten zijn dan een overheid die zichzelf als een clubje managers opvat, dat niet alleen de publieke dienstverlening (toch wat er van overblijft) wil leiden alsof het over bedrijven gaat, maar de ganse samenleving opvat als een onderneming die de concurrentiestrijd met buurlanden op de spits moet drijven. Iets anders denken zou gewoon ‘niet realistisch’ zijn?

Zo wordt helaas ook politiek zelf herleid tot een ’vrije markt’ waarin politici-entrepreneurs, door hun onderlinge wedijver en opbod, ons welzijn offeren voor een blind, verspillend en chaotische boekhoudkunde waarin alles ondergeschikt is aan het humeur van aandeelmarkten en ratingbureaus. Kortom, die Vlaamse ‘ontvoogdingsstrijd’ werkt duidelijk een andere afhankelijkheid, zelfs verknechting in de hand.

Marx zou zeggen: laat de heersende klasse vrezen voor een socialistische revolutie. Wij, werkende mensen, hebben niets te verliezen tenzij onze kettingen. We hebben een wereld te winnen, onze wereld.

Of om de antisocialistische denker Ludwig von Mises te parafraseren: ‘socialisme is de meest krachtige hervormingsbeweging die de geschiedenis gekend heeft, de eerste ideologische stroming die niet beperkt bleef tot een deel van de mensheid, maar ondersteund werd door mensen van alle rassen, naties, religies en beschavingen.’ Dus ook… Walen, luie Grieken en Moslims? Dat zou Bracke misschien denken. Over een andere ‘Verandering voor Vooruitgang’ gesproken.

Bracke zou natuurlijk Bracke niet zijn, als hij ook hierop niet met enig woordenballet zou kunnen antwoorden. Bijvoorbeeld: ‘ik ben zelf een socialist geweest, maar dat werkt dus niet.’ Daarmee is hijzelf wel een mooie illustratie van het feit dat het marxisme bijvoorbeeld in 1976 nog wel veel aanhang kende en bijvoorbeeld in 1990 niet meer.

Dat kwam niet omdat die generatie ondertussen kleuters had lopen en de lange haren had geknipt. Evenmin omdat er plots collectief een epidemie was uitgebroken die de illusie verspreidde dat het nieuwe kapitalisme nu ineens wel zou werken.

De oorzaak is te zoeken in het feit dat die generatie gedesillusioneerd raakte in de mogelijkheid dat het kapitalisme nog bestreden kon worden. Meelopen leek dan de enige optie. Cognitieve dissonantie deed ondertussen zijn werk: het systeem zou het probleem niet meer zijn.

Maar de frustratie bleef natuurlijk, puinhopen en ellende stapelden zich op, en dat is de voedingsbodem voor het absurde feit dat het vandaag net ‘de conservatieven’ zijn die zouden weten wat vooruitgang is. Maar ook dat is intussen nu eenmaal onderdeel van de rijke Vlaamse cultuur. Met Siegfried Bracke als fenomeen, zelfs cultureel erfgoed.

 

Robrecht Vanderbeeken is filosoof