Vandaag kunnen we enkel maar de hoop uitspreken dat de symbolische actie van de stad Gent in het kader van de dag tegen het racisme de eerste stap is naar een structureel antidiscriminatiebeleid. Dat het slechts een klein onderdeel is van een veel bredere contrahegemonische strijd voor gelijkheid en tegen discriminatie.
Het is een kleine hype aan het worden. De krant De Morgen beet de spits af. Zij zouden het woord ‘allochtoon’ niet meer gebruiken. Stadsbesturen in Nederland en nu ook in België volgen en schrappen het concept uit hun beleidsnota’s. Het woord zou stigmatiseren, het zou een wij-zij-onderscheid in zich dragen, … Allochtoon is dan een containerwoord dat anderen labelt als anders, als niet van hier én als minder waard. Het schrappen van het concept allochtoon wordt neergezet als de ultieme antiracistische daad. In onze samenleving waar we al decennialang overspoeld worden met een anti-vreemdelingen-ideologie, is het zonder twijfel zo dat een dergelijke oproep getuigt van politieke moed. Het laat een ander geluid horen en schept de hoop op een strijd voor een wereld van gelijke burgers met onvervreemdbare rechten. Vraag is nu of dit schrapgedrag ook effectief een andere realiteit schept? En wat zijn de randvoorwaarden vooraleer deze politieke daad structurele effecten heeft in de realiteit?
Om op deze vragen te kunnen antwoorden is het niet alleen interessant om zicht te krijgen op de relatie tussen woorden en realiteiten, het is noodzakelijk. De sociolinguïstiek is waarschijnlijk de wetenschappelijke discipline bij uitstek om ons te leiden naar het antwoord op deze vraag. We starten deze paper dan ook met enkele theoretische bespiegelingen over de relatie tussen taal en werkelijkheid. Vervolgens kijken we vanuit die inzichten naar de mogelijke effecten van de schrapping van het concept en duiden enkele randvoorwaarden die kunnen leiden tot een werkelijke beweging in het maatschappelijk debat en in de maatschappelijke praktijk. Ik zal daarbij pleiten om de huidige actie te kaderen binnen een bredere politiek-ideologische strijd die de waarden van de radicale verlichting centraal stelt.
Ten ingeleide
Een eerste vaststelling. Het idee dat woorden louter woorden zijn en geen materiële effecten hebben is uiteraard fout. Woorden scheppen mee de realiteit waarin we leven. Ze bepalen niet alleen de perceptie van die realiteit, ze structureren mee die realiteit en geven er betekenis aan. Ze vormen de basis voor onze handelingen. Vanuit dit perspectief lijkt het schrappen van het woord allochtoon een daad van betekenis met directe gevolgen in de realiteit. Daarmee lijkt de kous af. Helaas is het vraagstuk complexer dan dat. Immers het concept allochtoon staat niet op zichzelf, maar kan als het ware gezien worden als het sluitstuk van een ideologie, de ideologie van het homogeneïsme. Nog buiten de vragen gerekend of het schrappen van woorden ook effectief kan, en of dit dan ook onvermijdelijk tot gevolg heeft dat ook de burgers zelf die woorden schrappen, staat het schrappen van één woord nog niet gelijk met het schrappen van een heel discours, van een ideologie.
Dat werd pijnlijk duidelijk toen de toenmalige hoofdredacteur van De Morgen in De Kruitfabriek op Vier de beslissing van zijn krant kwam toelichten. Wouter Verschelden stelde daar dat De Morgen het woord allochtoon niet meer zou gebruiken omdat het stigmatiseert enerzijds en omdat het onnauwkeurig is anderzijds. Men kon er volgens hem niets mee aan in een kwaliteitskrant. Wel benadrukte hij, net zoals in zijn column in de krant, dat dit niet betekende dat het maatschappelijk debat over integratie en de ‘multi-etnische’ samenleving niet moest gevoerd worden. Wel integendeel.
Wat dit debat dan inhield volgens die hoofdredacteur en hoe het gevoerd moest worden, werd in dezelfde uitzending meteen rijkelijk geïllustreerd. Het andere item in dit programma ging immers over de relletjes in Borgerhout ten tijde van de Reuzenstoet in het najaar 2012. Dergelijke opstootjes trekken traditiegetrouw een klassiek-distantiëringsritueel op gang. Relletjes van enkele ‘allochtone jongeren’ leiden bij een groot deel van de journalistieke klasse meteen tot een zoektocht naar distantiëring van de ‘gematigde allochtonen’. De onderliggende gedachte is immers, dat er een probleem is met de integratie van moslims in onze samenleving.
Iedereen die destijds aanwezig was tijdens de stoet, of in de dagen erna luisterde naar de reacties van ‘allochtone’ politici of keek naar het ‘allochtone’ middenveld, die kon vaststellen dat die betogers een kleine minderheid vormden en dat hun baldadig optreden er uiterst kritisch becommentarieerd werd. Echter, even klassiek in het ‘allochtonen’ of moslims-discours van die groep journalisten is dat ze die distantiëring maar minnetjes vinden of zelfs helemaal niet zien of horen. Verschelden behoort blijkbaar tot deze categorie van journalisten. Hoewel zowel de imam Taouil als de Groen-politica Meyrem Almaci in zijn bijzijn net deze relschoppers in prime time hadden veroordeeld, had dat geen enkele impact op zijn ‘mening’. Hun nadruk op het feit dat deze jongeren een minderheid waren, dat tientallen ‘moslimjongeren’ meeliepen in die stoet en dat er nog veel meer ‘allochtonen’ kwamen kijken, had geen effect op wat de hoofdredacteur van De Morgen ‘zag’. Dat Taouil en Almaci geduid hadden dat de ‘moslimtoeschouwers’ en –deelnemers aan de reuzenstoet deze opstootjes veroordeelden, kon Verschelden niet overtuigen. Hij bleef bij zijn vaststelling, bij zijn ‘mening’:
“Wat mij stoort in het hele debat. Dat er weinig… jullie zeggen altijd der is een grote meerderheid en die zijn gematigd. Het gaat enkel maar over een kleine groep extremisten. Maar toch hoor ik die gematigde groep eigenlijk heel weinig. Die vraag over die ouders is heel terecht, maar het gaat toch veel breder dan dat?”
Verschelden ziet een breed probleem en dat probleem is een probleem eigen aan ‘jullie’, aan de integratie van ‘de moslims’. Dit is voor imam Taouil het signaal om op te roepen om een witte mars van moslims te organiseren om duidelijk te maken dat die moslims dergelijke opstoten afkeuren. De roep naar distantiëring is zo klassiek dat de geviseerden steeds straffer uit de hoek willen komen om zich te distantiëren. Die effectloosheid van het distantiëringsritueel werd ook deze keer pijnlijk duidelijk geïllustreerd, dit maal door een van de lievelingen van ‘progressief Vlaanderen’: Tom Lenaerts. Lenaerts haakte in op het voorstel van Taouil met volgende assertieve opmerking: “Jullie moeten geen witte mars organiseren, jullie moeten jullie kinderen in bedwang houden”. Taouil kent ondertussen het klappen van de zweep en bevestigde meteen dat dit een ouderlijk probleem is. Waarop Verschelden terug inhaakt: “Waar zijn die gematigde moslims dan”.
Hier zien we meteen de kern van het probleem: woorden schrappen staat niet gelijk aan het schrappen van discoursen, laat staan dat het raakt aan de machtsverhoudingen. Immers, Verschelden schrapt dan wel het woord allochtoon en roept op tot nuance, in de praktijk verandert dat geen zier aan zijn discours dat nog altijd gebaseerd is op een heel duidelijke wij-zij-categorisering. De nuance betekent in dit geval dat stereotiepe veralgemeningen niet meer vastgehaakt worden aan het concept allochtoon, maar aan het concept moslim. En dat zorgt nog altijd voor een heel duidelijke wij-zij opdeling. Dat wordt treffend geïllustreerd door Lenaerts’ nadruk op ‘jullie’ als hij Almaci en Taouil aanspreekt. Hoewel ze de rellen veroordelen, er zelf niet bij betrokken waren en ook hun kinderen niet, worden ze wel tot de ‘jullie’-groep gerekend. En dus zijn ze ook mee schuldig én dus moeten ze zich distantiëren en zorgen dat heel ‘hun’ gemeenschap zich distantieert.
Dit distantiëringsritueel is bovendien enkel bij ‘hen’ noodzakelijk. Als een samenkomst van Vlaamse jongeren, na een Facebook-oproep om een collectief dansje op te voeren op het plein voor het Centraal station in Antwerpen, uitmondt in gevechten en onlusten, dan moet geen enkele Vlaming zich distantiëren. Hier wordt de hele machtsongelijkheid die schuilgaat achter het discours duidelijk en het wordt even duidelijk dat het schrappen van het woord allochtoon daar geen bal aan verandert.
Verschelden en Lenaerts illustreren hier een klassieke sociolinguïstische wet: woorden hebben, in de praktijk, geen vaste woordenboekdefinitie. Woorden krijgen betekenis doordat ze gebruikt worden in een bepaalde context, binnen een welbepaald discours door een bepaalde spreker in een bepaalde tijd met welbepaalde doelstellingen, enz. In de realiteit zien we dus dat de betekenis van woorden constant aan verandering onderhevig is. Een simpele knipoog kan de betekenis van een woord veranderen. Toch is die verandering niet oneindig: er zijn allerhande regels die in een dergelijke specifieke setting gelden en die regels zijn ook onderhevig aan politieke, sociale economische en culturele contexten van strijd. En het is in die context dat de betekenis bepaald wordt van een woord. Dat verklaart ook waarom een vrij neutrale en objectieve term als gastarbeider in de loop van de decennia een negatieve connotatie verwierf en vervangen werd door het woord migrant. Al snel nam het concept migrant en later de opvolger allochtoon die negatieve connotatie over. We leren hieruit dat niet zozeer het woord an sich een probleem is, maar wel het bredere discours. Barthes benoemt dat als het effect van de mythe. Die mythe geeft woorden een nieuwe betekenis en dat is het gevolg van een politiek-ideologische machtsstrijd.
Allochtoon en de politiek ideologische strijd om betekenis
Het vanuit dit sociolinguistisch perspectief dat ik vandaag kijk naar de impact van het al dan niet afschaffen van het woord. Vanuit die bril kunnen we niet anders dan vaststellen dat het concept allochtoon haar betekenis verwerft in de wijze waarop het gebruikt wordt in het dominante debat. En in die zin is het woord, met de bijhorende negatieve connotatie, perfect inwisselbaar met termen als migrant, vreemdeling, moslim, Turk, Gentse Turk, … Elk van deze termen krijgt binnen dat dominante discours dezelfde mythische definitie namelijk: iemand die niet van hier is en daarom problemen met zich meebrengt.
Bovendien hoeft de betekenis die kleeft aan een woord niet blijvend te zijn, ze is immers het gevolg van menselijk handelen. Of concreter, de betekenis is het gevolg van een voortdurende politiek-ideologische machtsstrijd. Het zou dus ook tot de mogelijkheden behoren dat zogenaamde ‘allochtonen’ het concept zelf hanteren als een geuzennaam, net zoals rappers dat gedaan hebben met het aangebrande ‘nigga’. Vanaf dan krijgt het concept een andere betekenis omdat het ingebed zit in een ander discours.
Vanuit deze realiteit is het misschien interessant om in rekening te brengen dat het begrip allochtoon initieel werd geïntroduceerd vanuit twee bezorgdheden. Ten eerste omdat het concept migrant te veel negatieve connotaties had opgelopen. En ten tweede, omdat beleidsmakers inzagen dat de kinderen van migranten ook te kampen hadden met discriminatie. Om deze mensen ook onderdeel te kunnen maken van een beleid gericht op gelijkheid moest die groep zichtbaar worden. Het begrip allochtoon was in eerste instantie een onderdeel van een discours gericht op gelijkheid, gericht op de bestrijding van discriminatie. Het zat ingebed in een wetenschappelijk discours en had geen enkele identitaire betekenis. Allochtoon was een concept dat een realiteit beschreef. Het beschreef die groep mensen in onze samenleving die vanwege hun afkomst of die van hun ouders en grootouders te maken hadden met discriminatie en zo als groep tevoorschijn kwamen in de statistieken van de arbeidsmarkt, van de huisvestingsmarkt en in het onderwijs.
De negatieve connotatie van het concept is dus een gevolg van een specifieke politiek-ideologische strijd en het gebruik van het concept in een heel andere context, namelijk de context van het gemediatiseerde maatschappelijk debat waar politieke partijen niet zelden trachten electoraal kapitaal te vergaren door te strijden tegen die ‘gevaarlijke, onaangepaste moslims’. Vanuit dit perspectief wordt duidelijk dat ook de nieuwe woorden die in de plaats zullen komen van het label ‘allochtoon’ an sich geen revolutionaire verandering teweeg brengen. Meer nog, de vraag is welke labels vervolgens zullen gebruikt wordt. De term etnisch-culturele minderheden is bijvoorbeeld als alternatief helemaal niet zo heilig makend. Integendeel. De intertekstuele traditie waarin het woord gebruikt werd in de laatste eeuwen is niet meteen een positief gegeven. De term etnie is geen waardenvrije term, maar is een concept dat een heel lange geschiedenis van gebruik kent en die geschiedenis kleeft aan dat concept. Zo is het opvallend dat we onszelf nooit zien als deel van een etnie. Je zal op het journaal nooit horen dat iemand een etnische Vlaming is. En net dat gebruik verraadt een geschiedenis. In de jaren 60 bijvoorbeeld werd etnie gebruikt als ‘a polite term for Jews, Italians and other lesser breeds.’ En ook het gebruik van het concept binnen de antropologie stond steeds gelijk aan de beschrijving van ‘de ander’. We bestudeerden ‘etnieën’ om iets te leren over ‘de oorsprong van de mens’: etnieën lijken dan relikwieën uit het verleden. De vervanging van allochtoon door etnisch culturele minderheden is dus helemaal geen stap vooruit, misschien zelfs integendeel. Ze herleidt mensen per definitie tot 1 identiteit: de etnische identiteit.
De afschaffing van een concept en de politiek-ideologische strijd
Is het schrappen van het woord allochtoon dan alleen maar een nietszeggende en louter symbolische actie? Is het een zaak van veel blabla en weinig boemboem? Niet noodzakelijk. Het concept allochtoon, als symbool van die dominante ideologie, is een problematisch gegeven en het afschaffen van het concept kan deel zijn van een veel bredere beweging. Enkel als de afschaffing past binnen een veel breder verhaal dat enerzijds focust op een ander discours en anderzijds op andere praktijken die in de ongelijkheid in burgerschap en discriminatie bestrijden, is deze afschaffing van de term werkelijk een revolutionaire verandering. Zo niet dreigt die afschaffing niet meer te zijn dan symboolpolitiek of een vorm van citymarketing. Om deze symbolische daad te laten uitgroeien tot het begin van een nieuwe realiteit moeten er dus een heel pak randvoorwaarden worden vervuld.
Eén ding is vandaag al duidelijk. Gent stuurt met deze beslissing een belangrijk signaal de wereld in. Ze klaagt als stad de wij-zij-categorisering aan en houdt pleidooi voor een nieuw burgerschap, een inclusief burgerschap waar “iedereen Gent is”. Deze slogan roept meteen ook een hele geschiedenis op: de geschiedenis van de radicale verlichting waar iedere burger gelijk is en onvervreemdbare rechten heeft. Dat is uiteraard een opvallend statement in tijden van een rechtse, antimigratie en Vlaams nationalistische hegemonie. De grote vraag is nu of deze symbolische politieke actie ook zijn vertaling zal krijgen in een ideologisch en beleidsmatig offensief op het Gentse grondgebied. Immers, de afschaffing van het woord an sich, als dat al zou kunnen, betekent in de praktijk vaak dat er een nieuwe categorisering zal verschijnen. De afschaffing van het concept, wil ze een nieuwe realiteit scheppen, zal dus een onderdeel moeten zijn van een veel bredere politiek-ideologische strijd. En deze politieke strijd zal zich moeten vertalen, zowel in het discours van de politici als in haar dagelijks beleid.
Concreet betekent dit dat Gent zal moeten bouwen aan het realiseren van een nieuw burgerschapsdiscours – én praktijk. Het voordeel is dat er op zich weinig nieuws moet uitgevonden worden op discursief vlak: er bestaat immers een heel lange traditie van spreken, denken en handelen dat gebaseerd is op een inclusief burgerschap. Die traditie kennen we onder het concept van de radicale verlichting.
Hier moeten we even uit het verhaal stappen. Immers hoewel DE verlichting vandaag een dominant gegeven is in het maatschappelijk debat, is het vanuit historisch perspectief heel moeilijk om te spreken over DE verlichting. Jonatan Israel, een van de meest eminente geschiedkundigen over de verlichting en de radicale verlichting in het bijzonder, is na jarenlang onderzoek en duizenden pagina’s tot de conclusie gekomen dat mensen die spreken over DE verlichting eigenlijk niet weten waarover ze het hebben. Israel benadrukt dat er heel veel verschillende stromingen zijn binnen die verlichting die vaak op ramkoers liggen met elkaar. Hij spreekt dan onder andere ook van het onderscheid tussen een gematigde verlichting (met Voltaire, Hume en Rousseau …) en een radicale verlichting (met Diderot, d’ Holbach, Condorcet, Paine, …). Hoewel beide bewegingen zich beroepen op de waarden van vrijheid en gelijkheid, is het volgens Israel de radicale verlichting die ons de democratie en de mensenrechten geschonken hebben. De gematigde verlichting pleitte voor verlichte monarchen en verzette zich tegen democratie en het idee dat iedereen gelijk is.
Het is waarschijnlijk geen toeval dat de ideologie van de radicale verlichting nagenoeg niet weerklinkt in het maatschappelijk debat. Het is immers opmerkelijk om vast te stellen dat vooral de rechterzijde van het politieke spectrum, zeker in het kader van het debat over diversiteit in onze samenleving, zich beroept op ‘de’ verlichting. Nog opmerkelijker is dat we in dat discours van de rechterzijde een enorme pervertering zien van de waarden van die politiek-ideologische traditie die ons de democratie geschonken heeft. De (radicale) verlichting, de rechten van de mens en de democratie worden in hun discours ingezet om ‘de ander’ uit te sluiten om ze extra plichten op te leggen en hun rechten voorwaardelijk te maken. De intellectuelen van de rechterzijde beroepen zich in de praktijk veeleer op de denkers uit de antiverlichting zoals Burke, Renan, Taine, De Maistre, Herder, enz… of in het beste geval op denkers uit de gematigde verlichting zoals Voltaire of Hume. Het hoeft geen betoog dat een dergelijk discours over de verlichting niet meteen het draagvlak versterkt heeft voor radicale democratie en de centrale waarden van de radicale verlichting binnen een superdiverse samenleving als de onze.
Jonatan Israel werpt op dat volgens hem de standpunten van de gematigde verlichtingsdenkers niet meer relevant zijn, meer zelfs, ze zijn volgens hem onverdedigbaar: ze leiden ons naar intolerantie, afbraak van rechten, verlicht despotisme of een verlichte monarchie, vox populisme en een afwijzing van ideeën die centraal staan in de opkomst van de democratie. De waarden van de radicale verlichting daarentegen zijn volgens hem relevanter dan ooit en verdienen dan ook een radicale verdediging, zeker in tijden waar de ideologie van de antiverlichting terug stevige voet aan de grond krijgt in heel Europa en bij uitbreiding de wereld. Lezen we de werken van die radicale verlichtingsdenkers dan valt op dat ze absoluut niet gedateerd zijn. Meer nog, vaak lijken ze nog maar net geschreven te zijn en hebben ze nog niets aan revolutionaire kracht ingeboet. Hun strijd om een betere samenleving klinkt actueler dan ooit. Opmerkelijk is bijvoorbeeld hun universeel en kosmopolitisch perspectief. Niet zelden waren die radicale intellectuelen van de 18de eeuw zelf migranten en voerden ze intellectuele discussies met mensen uit alle uithoeken van de wereld. Wat nieuw is aan deze radicale verlichting is niet zozeer de verschillende ideeën die ze opperen – veel van die ideeën zijn niet nieuw, maar worden overgenomen van de oude Grieken, van de freethinkers uit het Midden-Oosten, uit Indië, ... – maar het feit dat al die ideeën samengebald geraken in een ideologie gericht op de opbouw van nieuwe samenlevingen.
In het ideeëngoed van die radicale verlichting staan gelijkheid en vrijheid centraal. Iedere burger heeft in die traditie onvervreemdbare rechten. Ik herhaal onvervreemdbare rechten: in die traditie is het niet een staat of een overheid die rechten toekent aan haar burgers, het tegendeel is het geval. De burger is eigenaar van zijn rechten. Society grants him nothing, onderstreepte de radicale verlichtingsdenker Thomas Paine. De staat is dan een instrument om de burgers die rechten te garanderen. Politici en ambtenaren werken in dienst van de burger, van alle burgers op het grondgebied ongeacht hun specifieke kenmerken zoals hun afkomst of nationaliteit.
Het is dan ook geen toeval dat radicale liberale denkers zoals Condorcet, die een prominente rol speelden ten tijde van de Franse revolutie, zich al jaren aan het inzetten waren voor gelijke rechten voor vrouwen, voor zwarten en zich fel verzetten tegen elke vorm van slavernij en uitbuiting. Gelijkheid en vrijheid waren in die traditie geen abstracte waarden die ergens zweefden boven de realiteit, maar dienden net als praktische handleidingen om nieuwe samenleving te bouwen. Samenlevingen die gekenmerkt worden door gelijkheid en vrijheid van eenieder op het grondgebied. Gelijkheid was voor deze denkers de voorwaarde om vrij te kunnen zijn. Willen we de waarden van deze radicale verlichting vandaag realiseren dan hebben we een radicale politiek nodig. Die radicale politiek begint met het uitwerken van een radicaal discours dat als leidraad dient om de samenleving te veranderen. Condorcet hield daarom pleidooi om de mensenrechten zoals die opgesomd werden in la declaration des droits de l'homme steeds uit te breiden als een instrument om veranderingen in de realiteit te bewerkstelligen. Eerst kwam het ideaal, en dat moest dienst doen als een instrument om de samenleving zelf te veranderen.
De radicale verlichting als stedelijke en kosmopolitische praktijk
De verlichting is dus niet iets wat deel is van ons erfgoed, iets uit het verleden dat al lang gerealiseerd is. Het kan ook niet ingezet worden om een cultureel evolutionisme te prediken, maar dient een handleiding te zijn om vooruitgang te boeken, om een samenleving op te bouwen die gericht is op de realisatie van deze idealen in de praktijk. Vanuit dit perspectief gedacht betekent dat heel concreet dat de afschaffing van het concept allochtoon slechts een mini-stapje is naar een betere wereld. Het verhaalt een intentie maar dient dus gepaard te gaan met een heel duidelijk discours en een heel duidelijke praktijk.
Concreet gaat dit over een discours over burgerschap waar het idee van onvervreemdbare rechten centraal staat in de context van een geglobaliseerde en superdiverse stad. Immers, hoewel de waarden van de radicale verlichting al meer dan twee eeuwen oud zijn, zijn ze nog altijd niet gerealiseerd. Meer nog, ze komen steeds meer onder druk te staan. Vandaag zijn onze rechten bijvoorbeeld voor een groot stuk afhankelijk van onze nationale identiteit. Dat betekent in de praktijk ongelijke rechten. Zo hebben officiële onderdanen meer politieke rechten dan nieuwkomers. Maar ook op sociaal, economisch, cultureel als religieus vlak hebben ‘echte Belgen’ meer rechten dan ‘nieuwkomers’.
Dat is bovendien niet alleen een officieel gegeven, het is ook een officieus gegeven. Het gros van de mensen met Turkse, Congolese of Marokkaanse roots zijn hier geboren en hebben ook de Belgische nationaliteit. Officieel hebben ze dus dezelfde rechten. In de praktijk is dat echter niet het geval. Racisme en discriminatie zijn nog altijd schering en inslag. Onderzoek na onderzoek stelt deze realiteit vast. Gisteren nog, toonde het consumentenprogramma VOLT nog aan dat racisme een gangbare praktijk is in het Gentse uitgangsleven. Charters en sensibilisering halen blijkbaar allemaal niet veel uit.
Het hoeft geen betoog dat het zwaaien met de verlichting als iets typisch ons, terwijl de realiteit hen net het tegenovergestelde toont, uitermate contraproductief is. Ze kan enkel maar het draagvlak ervan ondermijnen. Dat betekent dan ook dat Gent niet alleen het concept allochtoon moet afschaffen, maar vooral de realiteit van dat concept moet afschaffen. De stad is natuurlijk niet voor alles bevoegd en kan dan ook niet alles veranderen, maar het betekent wel dat de stad en haar politieke partijen consequent op alle niveaus - van de VN en Europa tot België en Vlaanderen - moet strijden om die ideologie van de radicale verlichting te realiseren. Op stedelijk niveau moet ze de bevoegdheden die ze heeft als stad maximaal inzetten om die idealen om te zetten in de praktijk.
De centrale vraag is dus hoe de Stad Gent discriminatie en ongelijkheid in de realiteit zal bestrijden. Zal de stad, in navolging van Brussel, bijvoorbeeld praktijktesten organiseren die discriminatie in kaart brengen en zo het fundament vormen voor de daadkrachtige bestrijding. Zal de stad Gent het verbod op religieuze symbolen opheffen en in de geest van de radicale verlichting godsdienstvrijheid en beleving beschouwen als een recht dat het toelaat om een vreedzame samenleving op te bouwen. Hoe zal de stad omgaan met mensen zonder papieren die nu in vaak schrijnende omstandigheden tewerkgesteld zijn en gehuisvest worden? Zal de stad een instrument worden dat voor eenieder op het grondgebied een goed en gelukkig leven in het vooruitzicht stelt? Zal de stad bijvoorbeeld pleiten voor een juridische regeling van praktijktesten? Zullen de stad en haar politieke partijen bijvoorbeeld pleiten voor de afschaffing van de notionele interest en voor de invoering van een vermogensbelasting. Zal de stad de wooncrisis verlichten voor de armsten?
Vandaag kunnen we enkel maar de hoop uitspreken dat de symbolische actie van de stad Gent in het kader van de dag tegen het racisme de eerste stap is naar een structureel antidiscriminatiebeleid. Dat het slechts een klein onderdeel is van een veel bredere contrahegemonische strijd voor gelijkheid en tegen discriminatie. Een strijd voor gelijkheid en vrijheid van eenieder, voor onvervreemdbare rechten en een constante uitbreiding en verdieping van onze democratie die uiteindelijk moet leiden naar een politiek op wereldschaal die de idealen van die radicale verlichting in de praktijk omzet. De stad kan daarbij dienen als laboratorium van het verzet. Een democratisch verzet dat gericht is op het uitbouwen van een betere wereld gestoeld op een universeel burgerschap.
Ico Maly (1978) is doctor in de cultuurwetenschappen en coördinator van Kif Kif en schreef o.a. N-VA | Analyse van een politieke ideologie (EPO, 2012) en De beschavingsmachine. Wij en de islam (EPO, 2009). Onder zijn redactie verscheen eerder Cultu(u)rENpolitiek, dat in 2008 de publieksprijs van boekhandel De Groen Waterman won.