Bijziend atheïsme

Vrijzinnigen kijken best uit dat ze niet in de val trappen van een simplistische dichotomie: religie maakt mensen dom en slecht, terwijl wetenschap mensen slim en goed maakt. Via deze kortzichtige oppositie glijdt men snel uit in een nieuwerwets dogmatisme dat politiek handig wordt misbruikt.
Bijziend atheïsme
 

Vrijzinnigen kunnen best uitkijken dat ze niet in de val trappen van een simplistische dichotomie: religie maakt mensen dom en slecht, terwijl wetenschap mensen slim en goed maakt. Via deze kortzichtige oppositie glijdt men snel uit in een nieuwerwets dogmatisme – een seculier fanatisme zeg maar – dat tegenwoordig opgang maakt en politiek handig wordt misbruikt.

Dit bijziend atheïsme heeft bovendien het effect van een ideologische magneet omdat het doeltreffend de verzuchtingen en frustraties van een bepaald type burgerlijke intello’s in een dispositief, een wereldbeeld zelfs, samenbrengt.

Men kan het vergelijken met – het is er eigenlijk ook een hedendaagse ersatz van – het logisch positivisme dat begin vorige eeuw zo populair was bij een jonge generatie wetenschapsfilosofen die een voorliefde hadden voor een eenduidige, heldere format met een progressief en strijdvaardig aura.

Neopositivistische mutanten

De hedendaagse bijziende atheïsten – soms New Atheïsts of radicale atheïsten genoemd - verklaren dan wel bij hoog en laag dat zij geen neopositivisten zijn, toch blijft men denken in vergelijkbare starre, dichtgeplamuurde, oppositionele schema’s. Men gaat daarbij voortdurend op zoek naar een bevestiging van de eigen hypotheses waardoor wat een ruimdenkend debat zou moeten zijn helaas een partijtje hitsig voetballen wordt: een polemische competitie in plaats van zelfondervraging, geen dynamisch en opbouwend denken maar wel een sofisme die de argumenten pro kleur wil geven en argumenten contra tracht weg te rationaliseren of zelfs a priori uit te sluiten van het debat.

Men aanvaardt ook vrijwel geen kritiek op de uitgangspunten en het debat zal, zoals destijds bij de Heilige Inquisitie, angstvallig binnen de door hen getrokken krijtlijnen gehouden worden. Deze ‘wil tot scoren’ eindigt soms in een aangehouden, goedkope schreeuw om aandacht en bevestiging. Het heeft dan allemaal meer met therapie en zelfgenoegzaamheid dan met wetenschap of filosofie te maken.

De voorkeur voor een analytisch denken – armchair pilosophy – leidt hierbij keer op keer tot een miskenning van de maatschappelijke, psychologische of sociaaleconomische complexiteit en diversiteit van de onderliggende context. Vandaar dat deze wetenschapsfilosofen steeds in botsing komen met sociale wetenschappers die het simplisme van hun provocerende denkpistes, het problematische karakter van hun uitgangspunten en de zwakte van hun argumenten beroepshalve meteen doorzien en het ook belangrijk vinden dit te contesteren, vooral omdat men er de publieke opinie gevaarlijk mee misleidt.

Sommige bijziende atheïsten zoeken die oppositie met sociale wetenschappers overigens ook op, evenwel dikwijls vanuit achterliggende ideologische motieven, omdat die strijdbaarheid hen blijkbaar intellectueel bevredigt. Het gaat immers om het winnen van een debat, niet om het zoeken naar waarheid, wat leidt tot een deontologisch deficit van wat wetenschappelijk onderzoek zou moeten zijn. Aan de ijver waarmee de strijd gevoerd wordt, haalt men ook duidelijk veel genot uit het overbluffen met het eigen gelijk.

Dat maakt deze arrogante vrijzinnigheid eigenlijk tot een bekeringsleer: men heeft de aanval nodig als affirmatie van de eigen positie. Het hebben van een visie volstaat op zich blijkbaar niet, men wil anderen de vermeende juistheid ervan doen inzien. Het overtuigd zijn, wordt in de act van het overtuigen een groepsaangelegenheid: slimme en eerlijke ‘wij’ versus domme en valse ‘zij’.

De achterliggende ideologische breuklijnen – waarbij het maskeren of negeren van sociaaleconomische aspecten zoals de strijd tussen arbeid en kapitaal dikwijls de inzet is – brengen ook mee dat veel populaire discussies eigenlijk proxy strijdtonelen worden. Denk aan het hoofddoekendebat bijvoorbeeld. Het zou zogezegd allemaal alleen maar draaien om enige neutraliteit aan het loket.

De onschuld van deze motivatie staat nochtans in schril contrast met de felle en breed gevoerde, mediagenieke en bovendien flink uit de hand gelopen discussie die het geworden is. Als symbooldossier fungeert het als overdrukventiel, eigenlijk een rationalisering van discriminatie, xenofobie en de nostalgie naar een monocultuur. Gelukkig dikwijls met een louterend en emanciperend effect: heel wat mensen zien door deze discussie de intolerantie in van onze zogezegd hoogontwikkelde cultuur.

Zelfdestructieve oppositie

Her bijziend atheïsme heeft tevens de neiging altijd maar meer te willen radicaliseren, wat neigt naar een agressieve clanvorming. Dat brengt echter ook een heel effectieve, zelfopheffende dynamiek op gang. Want niet alleen geraakt op die manier elke nuance zoek of wordt een wederkerig en heerschapsvrij debat bijzonder moeilijk, tegelijk worden de strijdpunten ook stelliger, de aangevoerde argumentatie wordt opvallend dun, en daardoor des te gemakkelijker te pareren. (Een mooie illustratie hiervan is te vinden in een opiniestuk op Liberales.be van Maarten Boudry die in een onhandige reddingspoging van zijn leermeester Vermeersch op zijn beurt even hard over kop gaat.)

Neem bijvoorbeeld de voornoemde oppositie tussen wetenschap en religie. De laatste 100 jaar zijn er voorbeelden zat te vinden van seculiere maatschappijen van allerlei slag, waarvan het ethische karakter of emancipatorische draagvlak bijzonder problematisch is. We hoeven hiervoor niet eens naar China of naar Guantanamo en Fallujah te verwijzen. Ook ons ‘broederlijk’ Europa volstaat vandaag ruimschoots. Kortom, een wetenschappelijke ingesteldheid leidt helemaal niet noodzakelijk naar meer gelijkheid, vrijheid en rechtvaardigheid.

Tegelijk zijn er heel wat voorbeelden te geven van uitgesproken religieuze samenlevingen waar ethiek en egalitarisme een hoge vlucht nemen (sommige Boeddhistische gemeenschappen bijvoorbeeld) of waar er ondanks een orthodoxe ingesteldheid toch een creatieve kenniseconomie bloeit (sommige Westerse, Joodse gemeenschappen bijvoorbeeld, of sommige islamitische gemeenschappen in het verleden).

Desondanks is de naijver van de radicale nieuwlichters, die er blijkbaar een dagtaak van willen maken om ons van de demonische aard van de islam te overtuigen, bijzonder groot. Daardoor blijft er zich in het publieke debat een stereotiep conflict herhalen: ook als men steevast benadrukt dat men religieus radicalisme een groot probleem vindt, dat men dit dus helemaal niet wil relativeren noch goedpraten, toch wordt men steeds opnieuw als een postmoderne cultuurrelativist weggezet, zodra men op het foute, ontspoorde alsook discriminerende karakter van deze naijver wijst. De oorzaak daarvan is tevens in dat oppositiedenken van seculiere manicheïsten te vinden: men is immers darwinist of postmodernist.

Nogmaals: natuurlijk zijn er aanstootgevende religieuze excessen waar we komaf mee moeten maken. Maar het is evengoed aanstootgevend als men een wereldreligie met miljoenen gelovigen botweg wil criminaliseren op basis van bijzonder pover denkwerk dat dan verkocht wordt als zogenaamd wetenschappelijk onderbouwde common sense filosofie.

Men beseft blijkbaar zelf niet dat men grossiert in pars pro toto redeneringen (één fenomeen zou representatief zijn voor de ganse groep of het grote geheel); anachronismen (een boek uit de 19[de] eeuw als model om gedrag uit de 21[ste] eeuw te verklaren); cognitieve trompe-l’oeils (men beweert dan men een onderscheid maakt (en dus kan maken) tussen ‘systeem’ en ‘mensen’, tussen ‘islam’ en ‘moslims’); de stuitende afwezigheid van ernstig comparatief werk terwijl men wél goochelt met allerlei cijfers en anekdotes; de totale afwezigheid van een culturele theorie; de fixatie op ‘idealisme’, enzovoorts.

Moslims worden wereldwijd onderdrukt: in het Midden-Oosten zitten zij op ‘onze’ olie, in het Westen verstoren ze ‘ons’ straatbeeld. Het is dus best vreemd dat deze verlichte vrijzinnigen doorgaans zo verbolgen reageren als men hen er op wijst dat religiekritiek continu met ideologische propaganda wordt verward. Voelt men zich eigenlijk mis begrepen, of eerder betrapt?

Houdini humanisme

Los van deze algemene overpeinzing over het fenomeen ‘bijziend atheïsme’ dat een open secularisme in de weg staat, zijn er twee concrete aberraties die we hier niet onvermeld mogen laten. Ten eerste, het valt op dat islamcritici dikwijls tot de generatie behoren die de ontkerkelijking bij ons persoonlijk hebben meegemaakt. Hun strijd tegen de islam is daarom dikwijls een surrogaat voor de strijd tegen het katholicisme. Het ligt in elkaars verlengde.

Daar brengt ons bij een tweezijdig probleem. Enerzijds verkeren deze vrijzinnigen dikwijls in de waan dat het hun kritiek en verzet is geweest dat het katholicisme heeft teruggedrongen, hoewel dat natuurlijk het resultaat was van de naoorlogse, brede maatschappelijke evolutie. Dit gedrag heeft veel weg van boeienkoning houdini die ons wil doen geloven dat hij eigenhandig uit zijn zware boeien is ontsnapt. Vanuit een narcistische reflex identificeert men zich dus met deze maatschappelijke omwenteling en men interpreteert het succes ervan – de bevrijding - als een persoonlijke verdienste. Met dezelfde ridderlijkheid wil men nu moslima’s redden van hun hoofddoek.

Maar als men zou inzien dat de ontkerkelijking in de eerste plaats een gevolg is van de ontwikkeling van de welvaartstaat, dan zou men ook beseffen dat ook een gematigde islam of een secularisering van minderheden alleen bewerkstelligd kan worden via een maatschappelijke verbetering, te beginnen met de sociaaleconomische modaliteiten.

Kortom, de beoogde ‘bevrijdingsstrijd’ van onze verlichte vrijzinnigen, die het zo cruciaal vinden om in de media herhaaldelijk op de achterlijkheid van de islam te wijzen, heeft bijgevolg een contraproductief, zelfs barbaars effect, omdat men blijkbaar zelf niet tot het inzicht komt dat islam en katholicisme gewoonweg niet inwisselbaar zijn omdat de islam bij ons de godsdienst is van een fel betuttelde minderheid. Men komt niet tot dat inzicht omdat men niet investeert in ernstig comparatief werk. Gevolg: moslima’s in België die in hun cultuur en religie waarden en zelfrespect vinden, hun houvast en emanciperende kracht worden door de heftigheid van onze houdini’s vakkundig de grond in gestampt.

Laten we er hierbij nog eens nadrukkelijk op wijzen dat een groot aantal critici van deze bijziende atheïsten zélf overtuigd atheïst zijn die, hoewel men hen soms als ‘gematigden’ omschrijft, daarin helemaal niet halfhartig of gematigd zijn, maar net heel principieel. Men komt weliswaar op voor een open secularisme in het belang van een open samenleving.

Botox progressiviteit

Een tweede aberratie is dat het schofferen van de islam en de Arabische cultuur noodzakelijk zou zijn ‘in naam van de Verlichting’. Het zou allemaal kaderen in een vooruitgangsstreven. Nochtans blijkt dat men, als we naar de argumenten van deze houdini’s kijken, systematisch de sociaaleconomische verschillen vergeet of erger: bewust loochent.

Op zijn blog toont Jan Blommaert duidelijk aan dat het gewoonweg onzin is – hokum - om ‘de achterstand’ inzake ‘Nobelprijzen’ of ‘evolutietheorie’ van wat men de ‘islamlanden’ noemt, te willen toeschrijven aan de in een regio dominant beoefende religie. Ook het argument inzake ‘vertalingen’ is duidelijk een sociaaleconomische aangelegenheid en dus in hetzelfde bedje ziek. Opmerkelijk is nu dat bijvoorbeeld Vermeersch en zijn volgelingen, ondanks dat zij kennis namen van deze analyses, toch volharden in hun opinie (bijvoorbeeld in De Standaard of de site van de denktank Liberales).

Dat getuigt niet alleen van kwader trouw – het bewust insisteren op de correlatie die men bewezen wil zien en tezelfdertijd andere cruciale factoren die critici aanstippen verdonkermanen – maar het toont ook aan dat men eigenlijk helemaal niet geïnteresseerd is in de ‘achterstand’ van deze regio’s. Men haalt het alleen maar aan om over de destructieve aard van religie te kunnen filosoferen, en zo in één beweging de vermeende superioriteit van het seculiere Westen (en dus zichzelf) te kunnen benadrukken.

Om tot dat punt te komen heeft men dan wel zijn geloofwaardigheid ten grabbel gegooid aan een fundamentele onwetenschappelijkheid die geen rekening houdt met kritiek, er gewoon overspringt en hetzelfde onverbeterde standpunt blijft herhalen. Hier past het dubbeletiket ‘pseudowetenschap’ én ‘pseudofilosofie’.

Mocht men overigens écht met een vooruitgangsstreven begaan zijn, dan zou men op zijn minst de sociaaleconomische ongelijkheid in overweging nemen. Men zou ook eens kunnen wijzen op de pseudowetenschappelijkheid van het geopolitieke riedeltje clash of civilisations – in navolging van S. Huntington zouden alle politieke en maatschappelijke problemen allemaal alleen maar een zaak van cultuurverschillen zijn.

Dat doet men dus allemaal niet. De hooggeprezen progressiviteit die men zichzelf toedicht is bijgevolg artificieel: een benepen maskerade die drukdoende hoog gehouden moet worden. Zoals met opgespoten botox gaat men zich te buiten aan overdrijvingen om een uitwendige schijn zoveel mogelijk echt te doen lijken. Voor wie er op moet zitten kijken, valt dat allemaal wel bijzonder hard op.

Linksliberaal conservatisme

Merk ook op dat veel houdini’s van links-liberale signatuur zijn, hoewel men dat zelf soms verwart met ‘socialisme’, wat opnieuw die behoefte aan een progressief imago illustreert. Men ziet zichzelf als voorvechter van enkele (softe) progressieve waarden (i.e. secularisme, vrouwenrechten, abortus, homohuwelijk) die bij ons sinds de bevrijdingsbeweging van mei ’68 als vrijwel algemeen geaccepteerde waarden gelden. Men benadrukt doorgaans ook het universele karakter ervan, maar dan wel in het belang van een progressief alibi om vervolgens des te effectiever een verdere emancipatie af te blokken die vooral zovele anderen ten goede kan komen.

Kijk naar diezelfde website van Liberales. Thema’s als discriminatie op de werkvloer, het belang van een alternatieve landbouw en dus het verzet tegen de agressieve monopolies van multinationals (Monsanto, Bayer, e.a.), het criminaliseren van het middenveld, racisme ten aanzien van moslims, marxistische analyses, Westerse wapenhandel, de Israëlisch-Amerikaanse geopolitiek in het Midden-Oosten, de Chomskiaanse mediakritiek, enzovoorts, blijven zo goed als onbehandeld.

Vreemd toch voor een ‘progressieve’ club zelfverklaarde, geëngageerde intellectuelen? Zij verzwijgen en maskeren de ‘harde’ verschillen: rijk versus arm. Ze bepleiten het status-quo, incluis dat van racisme en discriminatie lokaal, en de terroristische ‘war on terror’ internationaal. 'Vooruitgang' begrijpt men als wetenschappelijke en economische vooruitgang (i.e. technologische innovatie, groei van de vrije markt, gesimuleerde Marsexpedities). Men vergeet het sociale, mensenlijke, culturele en ethische daarbij niet alleen, hun definitie van 'vooruitgang' staat dit ook in de weg.

Tot slot, dit alles maakt van het door linksliberalen zo bewierookte ideaal van de Popperiaanse ‘open samenleving’ helaas een farce: een plastiek discours dat beperkt blijft tot het welzijn van Westerse welgestelde burgers. Hun versie van de ‘open samenleving’ is dus één grote, dubieuze ideologische hefboom, vooral ter bescherming van de privileges van een (voornamelijk blanke) elite. Met de ‘open samenleving’ die zij zichzelf voorspiegelen is er iets ernstig mis, en dat willen zij zelf niet zien. De kritiek op hun ideaalmodel van de samenleving klinkt steeds luider. Maar hoe dat komt, weigeren zij gewoon in vraag te stellen.

Kortom, bijziende atheïsten (die houdini humanisten met hun botox-progressiviteit) nemen in deze linksliberale poppenkast de rol op van een in wezen reactionair en dogmatisch clubje. En dat is een acuut gevaar voor een open en verlichte, een vrije en gelijke, superdiverse samenleving op wereldniveau maar mensenmaat.