Op 25.03 probeerde Mark Elchardus zijn licht te laten schijnen op de vraag hoe we gemeenschap kunnen blijven maken in een artikel in DM. Zijn inbreng lijkt echter een andere richting op te gaan.
Het begint met wat hij “stommiteiten” noemt. “De eerste daarvan is de opvatting dat er geen diepe cultuurverschillen zijn, dat mensen uit verschillende culturen, met verschillende religieuze opvattingen, altijd gemakkelijk kunnen samenleven. Neen dus”. Dat zegt Elchardus en het keyword is “gemakkelijk”. Wie zei ooit dat zoiets “gemakkelijk” is? Zelfs zogeheten ‘linkse activisten’ zijn zich meer dan bewust van de uitdaging en de vereiste inspanning om samen te leven in een superdiverse context. Wel geven ze ook mee dat verrijking de beloning is voor de investering.
Elchardus wil in zijn tekst de indruk geven dat “het immigratie- en integratiebeleid van de laatste halve eeuw” op een rooskleurige fictie gestoeld werd. Dat beleidsmakers er misschien op rekenden dat de situatie vanzelf opgelost zou raken, komt bij hem niet op. Hij wekt liever de indruk dat het probleem naïviteit was en niet nalatigheid.
In stommiteit nummer twee haalt hij nog een fictie aan: “de bewering dat de problemen niets met cultuurverschillen, uitsluitend met sociaal-economische achterstelling te maken hebben”. Hier mist hij de eerlijkheid om toe te geven dat we eerder te maken hebben met mensen – van Luckas Vander Taelen tot en met het Vlaams Belang – die alles willen reduceren tot culturele verschillen. Wanneer sommigen de sociaal-economische achterstelling naar voor schuiven is dat juist om die hardnekkige misvatting te nuanceren.
Evidenties en schijnoplossingen
Sommige van de ‘pistes’ die Elchardus voorstelt om vooruit te gaan zijn echter nog problematischer dan zijn analyse. Zijn eerste ‘piste’ – dat men het gelijkheidsprincipe consequent moet toepassen op mensen en religies, dat moslims behandeld moeten worden als volwaardige burgers die ook voor een klas of aan een loket moeten kunnen staan – zou geen voorstel van ‘oplossing’ moeten zijn, maar veeleer een vanzelfsprekendheid.
Ook zijn tweede piste – dat iedereen, moslim en niet-moslim, de grondregels van de samenleving moet respecteren en dat er gemeenschappelijk overleg daarvoor moet komen – is louter een elementair vertrekpunt. Maar het is oneerlijk om daarbij vervolgens enkel te suggereren dat men “harder moet optreden” tegen “interpretaties en belevingen van de islam” die “incompatibel” zouden kunnen zijn met die grondregels, wanneer die grondregels vandaag eveneens uitgedaagd worden vanuit ideologische en niet-religieuze hoek.
Zijn vierde piste - werken aan veiligheid - is een noodzakelijk kwaad. Maar de aandacht voor veiligheid mag de samenleving niet ondermijnen. “De wet aanpassen als dat nodig is om de veiligheidsdiensten beter te laten werken, zonder de rechtsstaat in gevaar te brengen” is bijgevolg een gevaarlijke stelling, want het is niet enkel de rechtstaat die bedreigd wordt door dergelijke aanpassingen, ook het samenleven op zich.
Voel je thuis of rot op
Maar vooral Elchardus’ derde piste is verbijsterend. “Jongeren die met de cultuurverschillen toch niet kunnen leven, die zich in België niet meer thuis voelen, helpen bij duurzame hervestiging in hun landen van herkomst”. Na deportatie op basis van vermoedens, voegen we, vanuit zogenaamd links (!), nog een niveau toe aan het tweederangsburgerschap dat ons stilaan begint te typeren. Je hoeft niet meer verdacht zijn van misdaad om je deportatie wenselijk te achten, het is genoeg met je ontevredenheid. Na “pas je aan of rot op”, komt “voel je thuis of rot op”.
'Jongeren' zijn volgens Elchardus blijkbaar enkel ‘jonge mensen met migratieachtergrond’ en als ze niet kunnen omgaan met cultuurverschillen of zich niet meer thuis voelen, moeten ze “hervestigd” worden. Hij gaat er blijkbaar van uit dat er geen jonge of minder jonge mensen zijn, zonder migratieachtergrond, die niet kunnen omgaan met culturele verschillen en zich niet (meer) thuis voelen in België. Die zijn er nochtans, genoeg om hen als electoraal segment te benaderen. Naar waar gaan we hen dan sturen? Nergens naartoe natuurlijk. Als zij niet kunnen omgaan met cultuurverschillen of zich niet meer thuis voelen in België omwille van die ‘jongeren’, dan moeten we blijkbaar niet hen, maar wel die andere ‘jongeren’ hervestigen in ‘hun landen van herkomst’.
Wat we hier dus zien is de zoveelste belichaming van het wij-zij denken, verpakt als academische waarheid, maar niet daarom minder schadelijk.