‘Ja maar, is het aantrekken van privaat geld van cultuurliefhebbers dan verkeerd?’ – dat is de voorspelbare, ontwijkende repliek. Het punt is dat deze discussie aan de vooravond van een historische besparing vooral als verdovend middel dient. De hamvraag is nu: hoe mobiliseer je een tegenmacht?
De feiten: de Vlaamse regering wil 8 miljard euro besparen over vijf jaar, de federale regering mikt op 17,3 miljard jaarlijks. Wat het Vlaamse cultuurbeleid betreft, is het ook al duidelijk dat de hakbijl eraan komt. Logischerwijs moet vandaag de discussie dus gaan over het waarom van die besparingen. Zijn ze nodig? Zo ja, hoeveel dan wel? Wat willen we ermee bereiken? In welke sector wordt er wel of niet bespaard? En wat is de logica van de geplande besparingen per sector dan? Logischerwijs zal dit op protest botsen, met de eis tot nader overleg. Zo gaat dat normaal in een democratie.
Beginnersfout
Het is evenwel begrijpelijk dat de Cultuurminister die discussie nu uit de weg wil gaan, omdat het verzet dat het losmaakt zijn intrede als nieuwe minister zal bemoeilijken. Hij begon zijn mandaat dan wel met de boodschap dat er geen Grote Sanering komt, dat sussende signaal werd vrijwel onmiddellijk door de Minister-President zelf ontkracht. Die noemde het een beginnersfout van de Cultuurminister. Wat meteen toont dat de regerende partijen niet bepaald zinnens zijn om elkaars flank af te dekken.
Gatz krijgt als cultuurmens van de sector vandaag het voordeel van de twijfel. Wegens gebrek aan een uitweg, speelt hij daarom in op een centrale gevoeligheid van de sector: eerder dan te protesteren, wil die liever de zaken zelf creatief aanpakken. Dat is immers haar bezieling. De flow van het nieuwe: zet ramen en deuren open, laat de frisse lucht binnen.
Veel cultuurmakers beschouwen de crisis immers met enige heroïsche overmoed als iets dat de kunst op scherp kan zetten. De idee dat creatieve destructie veel kansen in petto heeft, is een populaire gedachte in een sector waar vernieuwing een noodzakelijke voorwaarde is. Elk verlies is de basis voor een nieuw begin? Met de kaalslag en omslag richting vermarkting die er nu als een dubbele golf aangerold komt, zijn dat zelfhulpgroeppraatjes om de ernst van de situatie niet onder ogen te moeten zien. Gaan we onze afbraak dan zelf organiseren?
Tax Shelter?
Dat Gatz als Vlaamse minister net de Tax Shelter naar voor schuift als boeiende piste, als iets dat misschien ook voor niet-commerciële cultuurproducten zou kunnen dienen, verraadt meteen dat het om een afleidingsmanoeuvre gaat. Want dit is federale materie, het valt buiten zijn bevoegdheid. En federaal is er helemaal geen geld noch marge voor een fiscaal gunstenbeleid. Gatz merkt dat trouwens terloops zelf op: "misschien is er binnen twee jaar wel ruimte voor".
Nog los van de vraag of zoiets als de Tax Shelter deugt, getuigt het van een neoliberale logica om enerzijds via besparingen op subsidies de publieke ondersteuning af te bouwen, om dan anderzijds geld bij te schieten via fiscale voordelen. De inzet is duidelijk: de omleiding van het gemeenschappelijke naar het private.
Bovendien is het een goeie fopspeen: de valse belofte dat er elders geld te vinden is, hoewel het in volle recessie duidelijk is dat ondernemers vrijwel niet willen investeren, tenzij ze op kosten van Vadertje Staat winst kunnen maken. Om de drooglegging te kunnen starten, worden er dus oases voorgespiegeld waarvan de weldaad ons wacht, zolang we de tocht door de woestijn maar aandurven.
Als we de discussie over de Tax Shelter dan toch moeten voeren, wordt het al snel duidelijk dat het zowel in de praktijk als in theorie een onding is. Zoals dat met dergelijke discussies gaat, kunnen er wel een paar goeie voorbeelden bedacht worden. Het probleem is echter niet alleen dat er van dit beleidsinstrument veel te veel wordt verwacht. Omdat het ook de taak heeft een neoliberaal discours te legitimeren, is er amper bereidheid om de nefaste gevolgen ervan ernstig ter discussie te stellen.
Verdienmodel
De vorige jaren bleek al dat dit instrument in zijn experimentperiode meer kwaad dan goed veroorzaakte. Het immers al lang geweten dat dergelijk fiscaal vrijstellingsbeleid in de filmwereld totaal ontspoorde in een obscene graaicultuur (25/11/2012, Knack): investeringsbedrijven als Scope Invest misbruiken de wetgeving met facturatieadressen en een zwendel in onderaanneming, maar beloven wel tweecijferrendementen die ze generen uit lucratieve belastingvrijstelling. Sinds 2004 zouden (vooral buitenlandse) bedrijven zo al minstens 800 miljoen euro opgestreken hebben, op kosten van de belastingbetaler. Voor bedrijven is het duidelijk een verdienmodel, geen investeringsmodel.
Desondanks spreekt Open VLD in haar verkiezingsprogramma liever van ‘bedrijfsmecenaat’ voor onze filmwereld, hoewel ‘onze’ filmmakers juist door dit beleid voorrang moeten geven aan de agenda van internationale productiehuizen die hier om lucratieve redenen op locatie komen filmen. Ter vergelijking: het kunstenbudget via het Vlaams Kunstendecreet bedraagt iets van 100 miljoen euro. Toch maar uitbreiden, die schraapzuchtige Tax Shelter, of eerder wat minder besparingen?
Wie vandaag nog stelt dat dit allemaal maar overkomelijke ontsporingen zijn, maakt de mensen wat wijs. Hoeveel voorbeelden moeten er dan gegeven worden van ‘ontspoorde’ privaatpublieke constructies vooraleer de discussie gevoerd mag worden over het feit dat de ganse logica achter de privaatpublieke draaideur intrinsiek problematisch is?
De Tax Shelter lijkt misschien een houvast, het dient vooral als ideologisch sterkhoudertje voor de minister. En als schaamlapje voor de sector, in het belang van haar zelfrespect, om zichzelf wijs te maken dat ze toch niet in haar blootje wordt gezet. In plaats van bij de start van zijn nieuw parlementair mandaat de Tax Shelter als wondermiddel te promoten, zou Gatz in het belang van goed bestuur beter oproepen tot een parlementaire onderzoekscommissie, om te onderzoeken wat er nog allemaal fout ging. Want wat aan Tax Shelter-misbruik geweten is, is het topje van de ijsberg.
De bemiddelende klasse
Ook in theoretisch opzicht is het duidelijk een ideologische miskleun. Open VLD wil, conform haar programma, het bestaande ondersteunende cultuurbeleid transformeren naar een Angelsaksisch model van belastingvrijstelling (btw-verlaging, fiscaal gunstbeleid). Liberalen willen sowieso ‘minder belastingen’, bijgevolg dus ook minder middelen voor cultuur. Tegelijk willen ze via private inmengingen de bemiddelde klasse aan de macht. Dit gaat verder dan een financiële kwestie. Wanneer meer sponsorgeld rechtstreeks van de bemiddelde klasse naar de sector gaat, spoort dat natuurlijk met bepaalde inhoudelijke condities en voorkeuren. Zo dreigt de bemiddelde klasse systematisch ook de bemiddelende klasse te worden.
Want wie niets in te brengen heeft, verliest via deze privaatgerichte cultuurpolitiek recht op inspraak. Die mag al blij zijn om eventueel nog wat aan zijn of haar trekken te komen als cultuurconsument. De liberale waarden en normen die dan worden uitgedragen, moeten we er dan allemaal maar bijnemen.
Open VLD wil niet alleen dat cultuur opbrengt via allerhande verwachtingen rond economische return, maar is vooral geïnteresseerd in de vraag ‘wie’ en bijgevolg ‘wat’ de cultuursector representeert. Door zoveel mogelijk private spelers in de cultuursector binnen te smokkelen, wordt cultuur steeds meer een zaak van financiële machten, en dus van de eigen achterban. Dan worden het de banken en de grote ondernemers die de sector representeren, niet de gemeenschap.
Volgende stap: via deze privatisering kan het symbolisch kapitaal van de cultuursector toegeëigend worden: creativiteit, innovatie en vrijheid worden plots wezenskenmerken van het kapitalisme, ook al bewijst de geschiedenis dat de meeste grote wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen – zoals het internet als militaire toepassing – tot stand kwamen in publieke universiteiten en andere onderzoeksinstellingen. De huidige vermarkting van onderwijs en cultuur knijpt het fundamentele onderzoek en de artistieke innovatie net af, ten voordele van marktgerichte vernieuwing.
Die innovatiecrisis, zeg maar, legt de pathologie van onze tijd bloot: er gaat zoveel meer studiewerk naar de smaak van tandpasta dan naar een levensbedreigende tropische ziekte, want daar is geen lucratieve markt voor. Waarom zouden we dan volharden in het geloof dat kunst hier een uitzondering op de regel kan zijn?
Reactionaire media
‘Ja maar, is het aantrekken van privaat geld van cultuurliefhebbers dan verkeerd?’ – dat is de voorspelbare, ontwijkende repliek. Het punt is dat deze discussie aan de vooravond van een historische besparing vooral als verdovend middel dient. De hamvraag is nu: hoe mobiliseer je een tegenmacht?
Dat is niet evident, onder meer omdat de commerciële media in aanloop naar de verkiezingen zowat elk cultuurprotest al afschoten als ‘corporatisme’. Dat is wel het klassieke verwijt van rechtse lui aan elke sector die voor haar sociale en publieke rechten strijdt, wat betekent dat deze kritiek vooral veel zegt over wie hem maakt.
Dat commerciële media inzake cultuurpolitiek graag mee op de kar springen van een neoliberaal discours, bleek trouwens nog eens in De Morgen (9 september): Luc Tuymans zou blij zijn dat de Cultuurminister eens uit liberale hoek komt, zo kopte de voorpagina. Het is maar wat je uit een lang persoonlijk interview destilleert als boodschap. Des kunstenaars woorden worden duidelijk verdraaid, want Tuymans out zich hier helemaal niet als liberaal.
Wat hij wil zeggen is dat een minister uit liberale hoek volgens hem niet noodzakelijk een probleem is omdat hij goede ervaringen heeft met Patrick Dewael. Tuymans verwijst daarmee naar een gevoerd cultuurbeleid in economisch betere tijden, niet naar een partijideologie. Want in datzelfde interview lezen we tussendoor: “Ik ben bang dat we hier met een reusachtige afbraak beginnen van de sociale zekerheid. In een samenleving waar armoede steeds meer als een ziekte wordt beschouwd, worden sociale zekerheden waar onze grootouders jaren voor geknokt hebben zomaar naar de prullenmand verwezen.” Dat was blijkbaar geen quote waard.
Als afsluiter, in datzelfde interview konden we lezen dat politieke kunst volgens Tuymans propaganda is. Wat hij daar dan precies mee bedoelt, is zeker een discussie waard. De Nederlandse kunstenaar Jonas Staal, die van 19 tot 21 september met zijn New World Summit in KVS te gast is, denkt daar duidelijk anders over. Volgens hem kan kunst, vooral in tijden van besparing, een wapen van verzet zijn waarmee we de wereld opnieuw maken. Politieker dan de politiek zelf. Dat zullen we in onze reactionaire media natuurlijk niet snel lezen.