Meer dan hard, is de aanklacht vooral expliciet. En dat wringt voor wie gewend is aan het ingetogen karakter van de artistieke inmenging in de actualiteit.
In het Spaans is het woord ‘penitencia’ (boete) heel bijzonder: het afgeleide woord ‘penitenciario’ heeft een uitgesproken gerechtelijke connotatie, terwijl ‘penitencia’ een bijna uitsluitend religieus karakter heeft. Beide contexten versmelten in El Club, de jongste film van de Chileense Pablo Larraín, die bekroond werd met de Zilveren Beer tijdens de jongste Berlinale.
Ingeleid op een gefragmenteerde manier, rekent de film tijdens de eerste minuten op een actieve kijker die de continuïteit voor zijn rekening moet nemen. Het gaat over een duistere dagdagelijksheid: eten, bidden, poetsen, praten en spelen met de windhond - “het enige hondenras dat vermeld wordt in de Bijbel”, volgens de vier priesters die een huis aan zee delen in een voor de rest verwaarloosd Chileens dorp. De sfeer is bevreemdend, de toon van de film herinnert ons aan de bizarre extremen van Larraíns Tony Manero. Ook protagonist Alfredo Castro verrast opnieuw, dit keer als onderdrukt homoseksuele priester, gespeeld met afstotende sterkte.
In het huis zit hij gevangen als een soort alternatieve straf, naast de drie andere mannen die daar ook boeten. Ze worden bewaakt door een fanatieke non, meesterlijk vertolkt door Larraíns vrouw Antonia Zegers, een personage zo lief en zedig dat ze niets anders dan beschadigd kan zijn. Er hangt arrogantie in de lucht. Racisme, hypocrisie: er wordt voortdurend gebruik gemaakt van eufemismen om aan de verwoestende kracht van de waarheid te ontsnappen. Er gebeurt weinig in de eerste sequenties van El Club. En toch is het duidelijk waar we ons bevinden: in de hel van de zondige priesters.
De onverwachte confrontatie met de slachtoffers van hun daden brengt de film in beweging en dat leidt tot ongemakkelijke dialogen en gespannen taferelen. El Club is geen aangename vertelling, geen laid back, ontspannen film. Het is een keiharde aanklacht die met weinig elementen een beklijvende sfeer weet te creëren. Maar meer dan hard, is de aanklacht vooral expliciet. En dat wringt, zeker voor de kijker die gewend is aan het zo vaak ingetogen karakter van de artistieke inmenging in de actualiteit.
El Club slaagt er alleszins in ruimer te worden dan dat benauwende huis: we hebben hier te maken met de gevolgen van individuele daden, maar ook van keuzes van de katholieke kerk. De gevolgen van de institutionele repressie van homoseksualiteit, de gevolgen van de bureaucratische stilte die nodig is om de kerk eeuwenlang te laten draaien ondanks gruwel en misdaad. Van kindermisbruik tot collaboratie met dictaturen, de wandaden van de kerk worden hier opgesomd en veroordeeld. Eigenlijk gaat het hier over film als gerechtelijke straf en dat is niet zo bijzonder voor Larraín: veel van zijn filmografie kan gezien worden als een afrekening met de instanties van de macht in de context van de recente Chileense geschiedenis.
Tegenstellingen typeren de film. Onder een grijze hemel dueleren licht en donker, zee en land, zwart en wit, links en rechts, schuld en onschuld, afstammelingen van Europeanen en van inheemse volkeren, het kuise taalgebruik van de geestelijken en het platte dialect van het gepeupel. Dat creëert een rijk spanningsveld dat de meest onverwachte wendingen mogelijk maakt.
Met zijn voorganger No, een intelligente film over de aanloop naar het referendum dat Augusto Pinochet van de macht zou verdrijven in 1988, hanteerde Larraín een toegankelijker register, gericht op een breder publiek en met lichtjes informatieve doeleinden. Met El Club gaat Larraín terug naar zijn meer duistere werk. Zonder concessies, meedogenloos. En het resultaat is een indrukwekkend coup de cinéma.
El Club, van Pablo Larraín. Vanaf 16.12 in de bioscoop.