Utøya, zeven jaar later

Op dit moment zijn er twee films te zien over de moordtocht van Anders Behring Breivik in de zomer van 2011: een single take reconstructie door de Noorse regisseur Erik Poppe en een klassieke verfilming door de Britse Paul Greengrass. De keuzes die door beide regisseurs werden gemaakt, zorgen ervoor dat beide films elkaar aanvullen.

Het gebeurt wel vaker dat meerdere films over hetzelfde onderwerp tegelijkertijd worden gemaakt. Ze krijgen logischerwijze ook kort na mekaar een release. Soms is dat onfortuinlijk, soms is dat juist interessant. Op dit moment zijn er twee films te zien over de moordtocht van Anders Behring Breivik in de zomer van 2011. Twee aanslagen in de namiddag van 22 juli: een bomaanslag in Oslo en een schietpartij op een zomerkamp van de jongerenafdeling van de destijds regerende Arbeiderspartij, op het eiland Utøya, met 77 dodelijke slachtoffers in totaal.

22 July is een film van de ervaren Britse regisseur Paul Greengrass, voor wie het terrein van de politieke film niet onbekend is. Hij brak in 2002 door met Bloody Sunday, een pijnlijke reconstructie van de moord op 14 ongewapende betogers in Derry, Noord-Ierland, door Britse soldaten. Later zou hij met United 93 de weinig evidente taak op zich nemen om zo waarheidsgetrouw mogelijk en in realtime het verhaal te vertellen van de vierde gekaapte vliegtuig tijdens de aanslagen van 9/11. Captain Phillips is dan weer gebaseerd op de waargebeurde kaping van een schip door Somalische piraten, maar is aanzienlijk minder politiek geladen dan Bloody Sunday of United 93. Voor het grote publiek staat Greengrass in ieder geval bekend als de regisseur van drie van de Jason Bourne-films, met Matt Damon in de hoofdrol.

Utøya 22. juli, aan de andere kant, werd gemaakt door de gerespecteerde Noorse filmmaker Erik Poppe. De verschillende keuzes die door beide regisseurs werden gemaakt, zorgen ervoor dat beide films elkaar aanvullen. Poppe kiest voor een realtime reconstructie van de gebeurtenissen zoals ze op het eiland plaats vonden – wat Greengrass deed met United 93. Het resultaat is confronterend. In de traditie van films zoals Elephant – maar ook Son of Saul – maken we bij wijze van spreken de 72 minuut durende moordpartij mee, in één take. De verwarring van de jongeren (Waar komen de kogels vandaan? Hoeveel mensen schieten er?), de wanhoop wanneer ze op neergeschoten vrienden en familieleden stoten en geen andere keuze hebben dan vooruit gaan, en een schuilplaats blijven zoeken op een veel te klein eiland. Ondanks de overdaad aan geweld, doet elke schot, elke schreeuw, even veel pijn. Breivik krijgen we niet echt te zien, net zoals de overlevers van de aanslag hem gelukkig niet zijn tegengekomen. Poppe maakt daar in ieder geval geen ramptoeristisch spektakel van; Utøya 22. juli, blijft een sobere oefening. Een waarheidsgetrouwe verfilming die afstand genoeg neemt van de feiten om de nabestaanden te beschermen van de herneming van de gruwel.

Als je naar de slachtoffers kijkt, hun diverse achtergronden en het engagement waar ze voor stonden, is het duidelijk dat Breivik een aanslag pleegde op de realiteit, op de superdiverse realiteit van Europa.

In De Standaard beschrijft Poppe zijn film bijna als een therapeutische oefening: als een opening om een moeilijk gesprek aan te gaan, voor de nabestaanden, voor de overlevers en voor het land. “Alle slachtoffers waren daar als jonge politici, aange­vallen door iemand die het niet eens is met dat gedachtegoed,” zegt de regisseur, maar als je naar de slachtoffers kijkt, hun diverse achtergronden en het engagement waar ze voor stonden, is het duidelijk dat Breivik een aanslag pleegde op de realiteit, op de superdiverse realiteit van Europa. En die weerstand is op dit ogenblik zorgwekkend herkenbaar in ons continent. Zeker ook in ons land, nu de virulente afkeer van migratie zo ver gaat dat het een grootschalige regeringscrisis kan veroorzaken.

Poppe laat Breivik buiten beeld. Hij is een bedreiging, een schaduw, een onscherpe en dodelijke verschijning in de verte. Daarmee wordt hij abstracter en kan hij bij uitbreiding een groter gevaar vertegenwoordigen. Maar dat is ook een manier om een film te maken over de aanslagen en geen podium te bieden aan Breivik en zijn (waan)ideeën.

Anders Breivik Superstar

Greengrass maakt van Breivik een hoofdrolspeler. Zijn ideologie komt ook aan bod in de redelijk klassieke verfilming. Prominent in zijn kamer staat een boek over tempeliers, wat de mythologische oorsprong van zijn kromme verbeelding probeert te verklaren – het tempelierskruis staat niet toevallig op de cover van zijn ellenlange manifesto. In zijn verbeelding voert hij een kruistocht. Maar de film laat op geen enkel moment een schijn van ambiguïteit ontstaan: Breivik en zijn ideeën zijn daar om duidelijk te maken wie de vijand is, wat we moeten bestrijden, de omvang van de uitdaging.

In De Morgen verklaarde Paul Greengrass dat de ideeën van Breivik vandaag mainstream zijn. Dat was ook de conclusie toen theatermaker Milo Rau een voorstelling maakte met de letterlijke verdedigingsspeech van Breivik: het waren woorden die we dagelijks horen bij monde van steeds populairder wordende politici. Greengrass maakt zich zorgen over “de opmars van extreemrechts” in het Westen en herinnert ons eraan dat alles “bij ideeën en woorden” begint. Breivik is uiteraard een ontsporing, maar er zijn weinig zonderlingen nodig om een discours of een fenomeen om te vormen tot gewelddadige uitwassen.

Greengrass maakt zich zorgen over “de opmars van extreemrechts” in het Westen en herinnert ons eraan dat alles “bij ideeën en woorden” begint.

Voor 22 July baseerde Greengrass zich op het boek Eén van ons, van Åsne Seirstad. Seierstad bood perspectief in een interview in Humo over de aandacht die al dan niet gegeven wordt aan de dader. De Noorse media geeft tegenwoordig geen aandacht meer aan Breivik en zijn daden en dat vindt Seierstad correct, want Breivik is geen nieuws meer: hij is gewoon een gedetineerde die zijn straf moet uitzitten. Het boek en de films geven voor een deel wél aan waar de gewelddadige narcist naar verlangt. Maar die zijn twee onafhankelijke bewegingen: het boek en beide films zijn bedoeld om ons wakker te houden. Om ons alert te maken over de gevolgen van de huidige demonisering van zowel minderheden als ‘links’. Het zijn kritische documenten, elk op hun manier.

De ene film in het Noors (die van Poppe), de andere op onverklaarbare wijze verfilmd met Noorse acteurs die in het Engels spreken (vreselijke vergissing van Greengrass). De ene zo minimalistisch en discreet mogelijk, gezien de omstandigheden, de andere allesomvattend (en daardoor ook steriel) en toondoof (valse gezelligheid in het kamp, clichématige koelbloedigheid op het gezicht van de moordenaar). Beide films proberen in elk geval een antwoord te bieden op dezelfde vraag: hoe moeten we gruwel herdenken?

Op het eiland Utøya werden de plannen om een monument te bouwen opgeborgen, omdat ze een veel te grote ingreep zou betekenen in zowel de natuur als in het leven van de bewoners. Ondertussen hangt er een zilveren ring met de gegraveerde namen van de slachtoffers tussen de bomen. Omgaan met het verleden is voor niemand vanzelfsprekend. Noem het dan maar een verdomde plicht, want niks doen om te herdenken en te bespreken, de dingen in stilte laten wegebben, heeft keer op keer bewezen geen oplossing te zijn: trauma’s verdwijnen niet vanzelf, omhuld door stilte worden ze alleen maar groter en dieper.

Utoya 22. juli, een film van Erik Poppe, nu te zien in de bioscoop.

22 july, een film van Paul Greengrass, nu te zien op Netflix.